Abbaye Notre-Dame
te Morienval
Geschiedenis.
Het cartelarium van de Benedictenessenabdij van Morienval bewaart geen enkele acte of diploma wat betreft het begin van de abdij. De traditie verhaald door Charles Lecointe, priester of abt Claude Carlier laat de stichting teruggaan tot koning Dagobert I. Geen enkel document geeft hiervan een bewijs weer. Het is verbazend dat geen enkele pauselijke bull noch ander document in de archieven melding maakt over de stichting van de abdij van Morienval. Nadat de archieven van de abdij voor lange tijd verborgen bleven, ontdekte dom Jean Mabillon in een oud diploma van het cartilarium een charter van Karel de Eenvoudige, gedateerd 920, waarin een schenking wordt bevestigd door Karel de Kale. Deze is gericht aan de broeders en monniken van Sainte-Marie de Morienval wat het bestaan bewijst van een mannelijke religieuze gemeenschap tijdens deze periode. De charter maakt ook melding van een brand die de archieven van de abdij vernielde tijdens de Normandische invallen in 895. Men weet dat Karel de Kale en koningin Ermentrude geregeld in hun paleis te Morienval verbleven wat de keuze voor de stichting van een abdij bevoordeelde. De koninklijke stichting is trouwens nooit bevestigd door de koning of zijn administratie en dit tot en met de opheffing van de abdij. De koning gaf bescherming aan de abdij wat eveneens het bewijs is van een koninklijke stichting en de abdij overhandigde hem hiervoor een deel van de inkomsten voor dit voorrecht. De abdij was ook niet onderworpen aan het tribunaal van de koning en de geregelde geschillen werd voor de baljuw van Senlis beslecht. De archieven zijn zwijgend over de constructie van de abdijkerk. Men heeft zijn geschiedenis kunnen achterhalen dankzij een archeologische analyse van de nog bestaande gebouwen en dankzij de archeologische opgravingen in de kerk. Deze opgravingen gaan terug tot 1855 en 1900 en de verschillende waarnemingen gedaan door oa. Emile Boeswillwald kunnen echter niet meer nagetrokken worden daar de authentieke restanten verloren zijn gegaan met de restauraties uitgevoerd door deze.
Het oudste opgerichte element waarvan het bestaan is bewezen door de opgravingen is een Karolingisch schip van het einde van de 9de eeuw of het 1ste kwart van de 10de eeuw. Het Karolingische schip was breder en langer dan het huidige schip maar niet voorzien van zijbeuken. Men kan over het algemeen 3 oprichtingscampagnes onderscheiden tijdens de Romaanse periode, tussen 1050 en 1135; een herstellingscampagne tussen 1608 en 1690; alsook verschillende restauratie- en reconstructiecampagnes vanaf 1878 en vervolgens tussen 1900 en 1903.
De 1ste constructiecampagne gedurende de 2de helft en meer nog het 3de kwart van de 11de eeuw verwijst naar de oude apsis, de 2 torens aan het koor, het transept, 2 absidiolen en een portaal. Het Karolingische schip werd dus in een 1ste periode bewaard en het portaal werd ten oosten van zijn westelijke muur gebouwd zoals een half ingewerkte in het noordelijke muur bewijst. Van de 1ste campagne bestaan nog de 2 torens, de zuidelijke absidiool en de kruising van het transept uitgezonderd de oostelijke boog naar het koor toe en het portaal dat de basis werd van de geveltoren.
De 2de constructiecampagne volgt enige tijd later gedurende het laatste kwart van de 11de eeuw. Het betreft de vervanging van het Karolingische schip door een nieuw met aanpalende zijbeuken alsook de verhoging van de kruisbeuken van het transept. Dit schip beëindigd zich voor het portaal dat op het einde van de 11de eeuw geen zijbeuken of kapellen bezit en vrij staat langs 3 zijden. Wat het bestaan van deze 2 opeenvolgende campagnes bewijst zijn 4 dichtgestopte vensters bovenaan de kruising van het transept alsook de gootklossen op zijn noordelijke en zuidelijke muren, wat nog zichtbaar is aan de daken. De kruising was oorspronkelijk voorzien van een plafond en overdekt door een lager dak dan het huidige maar de kruisbeuken en het Karolingische schip waren eveneens minder verheven en de kruising ontving aldus een directe lichtinval via de vensters. Van de 2de campagne bestaan nog de 3 grote boogreeksen ten noorden van het schip met hun kapitelen.
(foto Wikipedia)
De 3de constructiecampagne was ingegeven door het verzakken van het terrein onderaan de oorspronkelijke apsis. Om reden van een belangrijke oneffenheid tussen de gevel en het kooreinde, was de kerk gebouwd op een aanvulling en men veronderstelde eveneens de aanwezigheid van een bron. De ontwerpmeester stelde een originele oplossing voor door de apsis te versterken met een pseudo-kooromgang. De 4 grote boogreeksen van deze ringvormige gang vervangt nu de muur van de oorspronkelijke apsis. Bovenaan versterken grote vensters een overvloedige lichtval. Men spreekt hier van een pseudo-kooromgang daar deze gang niet verbonden is met de kruisbeuken omwille van de aanwezigheid van de basissen van de torens aan het koor en omdat de 3 boogreeksen die deze 4 traveeën met elkaar verbinden zo nauw zijn door de talrijke colonnetten met kapitelen dat men slecht met moeite een doorgang heeft. Er bevinden zich ook geen echte kranskapellen maar enkel kromlijnige muren. Het archaïsche karakter van de kapitelen die toch meer gevorderd zijn dan in het schip, laten het begin van de 3de campagne teruggaan tot 1110. De gewelven van de pseudo-kooromgang schijnen onhandig aangebrachte ribgewelven te zijn. Men verkiest hiervoor als reden dat deze zich gelijkstellen als boogreeksen die de structuur van de apsis versterken en aldus bijkomstig zijn aangebracht in de gewelven. Op hetzelfde moment werd het portaal versterkt en werd het de basis voor een geveltoren. Nog steeds tijdens de campagne maar gedurende de jaren 1120 is de koortravee overwelfd met kruisgewelven. Van deze 3de campagne resten nog het gelijkvloers van de nieuwe apsis, zijn ringvormige gang, de ribgewelven van de koortravee en het portaal van de klokkentoren aan de gevel.
(foto Wikipedia)
Op een nog ongekend tijdstip werden de zijbeuken verlengd naar het westen zowel aan de noordelijke als de zuidelijke zijde van de klokkentoren en zijn portaal. Aanvankelijk werd eveneens een Gotische kapel opgericht aan het noordelijke transept op het einde van de 12de eeuw. Een andere kleinere kapel werd toegevoegd op de plaats van de noordelijke absidiool in 1240. De hoge gedeelten van de apsis zijn herbouwd en een ribgewelf van 5 ribben heeft deze overkluisd in het midden van de 14de eeuw. Een portaal in Renaissance werd opgericht aan de westelijke muur van de noordelijke zijbeuk in 1608. De vensters ten noorden van het schip werden vergroot en het schip overwelfd met ribben. De zuidelijke zijbeuk werd hernomen in een niet nader te bepalen stijl en de hoge vensters van de apsis werden in 1690 vergroot. De graatgewelven van het portaal zijn tijdens een moderne periode herdaan op een ongekend tijdstip. Na de wijziging in een parochiale kerk werd een sacristie toegevoegd ten zuiden van de zuidelijke kruisbeuk in 1766-1768 maar door de verschillende gebreken werd deze afgebroken bij het begin van de 20ste eeuw. De muur van de noordelijke zijbeuk is herbouwd in 1878-1880 en graatgewelven hebben 3 traveeën overkluisd en hoge Romaanse vensters zijn herwerk ten noorden van het schip. In 1900 werd de kapel van 1240 afgebroken en vervangen door een abdidiool naar de vorm van deze in het zuiden. De hoge gedeelten van de apsis zijn eveneens weggehaald en de Romaanse apsis van 1110/1125 is herwerkt in een gewelf in halfkoepel volgens de aanduidingen geleverd door de laatste overblijfselen. Hierbij heeft men de tamboeren van de zuilen en kapitelen gebruikt die men heeft teruggevonden tijdens de opgravingen.
(foto Wikipedia)
Beschrijving.
Buitenzijde.
De toegang tot de oude abdijkerk laat zich in de as van de kerk, langs het portaal onder de westelijke toren.
Zoals reeds vermeld was deze aanvankelijk uitstekend op het schip maar kreeg bijkomende constructies langs zijn noordelijke en zuidelijke zijde waarbij men aan de noordelijke zijde nog een half ingewerkte zuil bemerkt. Het hoge dak is niet origineel. De klokkentoren verheft zich op 3 verdiepingen. De twee eerste worden gestut met steunberen aan de hoeken. Het laagste gedeelte is herwerkt geweest voor de installatie van de klokkenverdieping waar men kleine rondbogen aantreft. Bovenaan is de toren aan zijn 3 zijden geopend door paarsgewijze bogen waarbij de bogen 2 omringende cilinders met een rij van staafvormige kanteelversiering inhouden. Deze dichtgemetselde bogen werden op het einde van de 19de eeuw opnieuw vrijgemaakt en de colonnetten zijn modern. Een rij van staafvormige kanteelversiering scheidt dit niveau van de bovenste verdieping, versierd met fijne colonnetten aan de hoeken. Zijn meer versierde decor schijnt erop te wijzen dat deze begin 12de eeuw werden toegevoegd. Vier boogreeksen openen zich aan iedere zijde. Zij zijn 2 per 2 gegroepeerd onder de ronde ontlastingsbogen en omringd met staafvormige kanteelversiering dat zich verder zet rond de klokkentoren. De paarsgewijze colonnetten verheffen zich in het midden van ieder paar boogreeksen. De bovenste gootklos is versierd met een kabelversiering en een rij van uitgeholde sterren. Deze worden gedragen door de modillons.
Voorbij het erg herwerkte schip en transept langs de noordelijke zijde, ontwaart men het kooreinde en de 2 klokkentorens die het koor begrenzen. Het silhouet van dit gebouw met 3 torens waarvan een zware aan de gevel en 2 meer ranke aan het oostelijke gedeelte is heel karakteristiek. Het oorspronkelijke aspect van Saint-Germain-des-Près moest hetzelfde geweest zijn. De 2 torens houden 3 versierde verdiepingen in, op een hoge sokkel gezet. De steunberen zoals trouwens bij de geveltoren, beëindigen zich onder de laatste verdieping. De 3 bovenste niveaus zijn doorbroken met paarsgewijze rondbogen op alle zijden. Deze bogen zijn begrensd met colonnetten en het buitenwelfvlak van hun bogen is omboord met een horizontaal verlengde moluur zoals bij de bovenste verdieping van de westelijke toren. De openingen stellen bogen voor met een dubbele cilinder op de 1ste en 3de verdieping en met 1 rij van sluitstenen op de 2de verdieping. Alhoewel de noordelijke toren iets ouder schijnt te zijn dateren beiden van de 12de eeuw. De noordelijke toren is rechthoekig terwijl deze van het zuiden vierkant is en zijn decor schijnt meer geëvolueerd te zijn. Een korte piramide met 4 zijden tooit iedere klokkentoren en heeft de overdekkingen van de klokkentorens van Rhuis, Pontpoint en Retheuil geïnspireerd.
klokkentoren ten noorden van het koor
klokkentoren ten zuiden van het koor
Gans het bovenste gedeelte van de apsis is gereconstrueerd maar de pseudo-kooromgang heeft zijn buitenste decor bewaard. Zijn verheven sokkel compenseert het hoogteverschil van de ondergrond. Een band met staafvormige kanteelversiering onderlijnt de venstersteunen. Deze zijn omkaderd met 2 doorlopende voetringen met daarboven een gebeeldhouwde moluur van staafvormige kanteelversiering die zich op de muren en het bovenste gedeelde van de afgeronde steunberen verderzet.
(foto Wikipedia)
Binnenzijde.
Het gelijkvloers van de westelijke portaaltoren is bewaard gebleven. Vier half ingewerkte pijlers verheffen zich aan de binnenste hoeken. Zij dragen vier boogreeksen zonder decor waarop een graatgewelf rust. Vanuit het schip kan men zien dat de 1ste verdieping van het koor een tribune vormt langs een uitgestrekte boog geopend op de hoofdbeuk wat eveneens een gemeenschappelijk element lijkt met Saint-Germain-des-Prés.
Het oorspronkelijke schip van de kerk van Morienval bezat schijnbaar een éénbeukig schip. In de 11de eeuw werden er zijbeuken aan toegevoegd. Het centrale gedeelte was niet overwelfd voor de 17de eeuw. Over de oorspronkelijke overdekking van de zijbeuken tast men in het duister, waarschijnlijk betrof het hier een gebinte van hout en afdaken maar kon het hier eveneens gaan om graatgewelven. Het schip is kort en houdt enkel 3 traveeën in, reeds in de 11de eeuw gescandeerd door half ingewerkte zuilen die tot tussen de vensters door naar boven liepen tot aan het plafond.
De boogreeksen in rondboog zijn geprofileerd met 2 cilinders wat toelaat hen te dateren vanaf het 2de kwart van de 11de eeuw. De vierkante pijlers zijn geflankeerd van half ingewerkte zuilen met 2 onder de binnenste cilinders, één naar de centrale beuk toe, en één naar de zijbeuk. Dezelfde vorm van de samengestelde pijlers laat een datum toe van rond het midden van de 11de eeuw.
De zuilen van de grote boogreeksen zijn getooid met kapitelen die eveneens toegedragen hebben tot het belang van Morienval. Men heeft aangetoond dat de originaliteit van hun beeldende repertoire voorafgaand is aan de ontwikkeling van het geometrische decor in Normandië. Dit weerspiegelt een eindperiode van de preromaanse tradities. De motieven in spiraal, de effecten van het vlechtwerk, de banden van met een beitel bewerkte bladeren, de uitgeholde driehoeken herinneren aan Keltische thema's en Merovingische sierraden.
Enkele motieven zijn waarschijnlijk afkomstig van een plaatselijke werkplaats zoals het vlechtwerk. Men moet hier de echt wel bevestigende structuur van deze kapiteellichamen zien in een structuur die afgeleid is van antieke modellen. Het centrum en de bovenste hoeken van de hoofdzijde zijn volledig aangeduid. Geregeld kenmerkt een schematisch voorgestelde tak de centrale as. Sommige kapitelen stellen zelfs een kraag voor aan het onderste gedeelte zowel met opgerichte kleine bladeren als met naast elkaar geplaatste loten wat een motief is geïnspireerd van de Korintische kapitelen.
Andere hebben deze horizontale verdeling verlaten en zijn bedekt met verspreide elementen over de ganse voorzijde. De verwerking van deze motieven is vlak, in zwak reliëf en een model zonder hardheid met afgeronde omlijstingen. Dit model is zelfs verschillend van de Normandische kapitelen met een vergelijkbare structuur, met een droger en schematischer ontwerp.
De hoge vensters van het schip waarbij één in de as van iedere travee, zijn gerestaureerd geweest en werd reeds vermeld dat de zijbeuken gereconstrueerd werden.
Bij het transept is de kruising breder dan dieper. Een grote rondboog kenmerkt er de ingang. Vijf vergelijkbare openingen, in rondboog en zonder decor, passen zich horizontaal aan in de muur bovenaan de boog. Zij zijn gedeeltelijk verborgen door het gewelf. Paarsgewijze zuilen zijn half ingewerkt in de oostelijke pijlers van de kruising. Deze kruising bevindt zich hoger dan de kruisbeuken en werd direct verlicht door 2 vensters waarvan 1 in het noorden en het zuiden bovenaan de bogen die zich op de kruisarmen openen. Restanten van deze dichtgestopte vensters vindt men nog terug aan de kapconstructie.
De noordelijke kruisbeuk is nooit overwelfd geweest en heeft aldus zijn origineel aspect behouden ondanks de reconstructie van de absidiool. Tussen de absidiool en het koor vormt het onderste gedeelte van de toren van het koor een rechthoekige kapel met een tongewelf. De zuidelijke arm is herwerkt geweest. Zijn absidiool is ondanks de restauratie nog van de 11de eeuw. Aan het einde van de transeptarm lijken de 2 kleine vensters de oorspronkelijke samenstelling nog weer te geven.
noordelijke absidiool
zuidelijke absidiool
De koortravee tussen de torens van het koor, was aanvankelijk overwelfd met een tongewelf. Deze werd in de 12de eeuw vervangen door een gewelf met ribben waarschijnlijk omdat men de apsis hiermee wou versterken. Het betreft nog een archaïsch ribgewelf waarbij de nog heel dunne ribben geprofileerd zijn met een boog tussen 2 voetringen omkaderd met 2 rijen van gestileerde bloemen. De zuilen aan de hoeken zijn aangebracht geweest om de gordelbogen te ondersteunen tijdens de herwerking van het gewelf.
De halfkoepel van het gewelf is modern. Deze heeft waarschijnlijk een eenvoudige halfkoepel opgevolgd. Gans het einde van de apsis is herwerkt geweest bij het begin van de 12de eeuw als gevolg voor het instortingsgevaar door de oneffenheid van het terrein ten oosten van de kerk. Het is op dat moment dat de 4 boogreeksen zijn aangebracht die uitgeven op een nauwe doorgang. Deze boogreeksen zijn zoals de traveeën van de pseudo-kooromgang onregelmatig, heel nauw, gebroken aan de 2 uiteinden, licht gebroken links van de centrale pijler en rechts in rondboog. De gang is overdekt met 4 ribgewelven waarvan al heel wat inkt is gevloeid omwille van hun archaïsme. De sleutels ervan bevinden zich niet in de as, de ribben in de vorm van een zware gordel zijn zo goed als mogelijk geplaatst en dringen in het gewelf in. Dit betreft geen Gotische gewelven. De ribben zijn geplaatst om de structuur van de gang te ondersteunen. De kerk van Morienval is geen gebouw als voorloper van de Gotische kunst maar betreft een Romaans monument van bij het begin van de 12de eeuw in zijn oostelijke gedeelte.
De kapitelen van de boogsteunen van de apsis zijn heel erg verwant met deze van het schip en om deze reden heeft E. Lefèvre-Pontalis de pseudo-koorgang ze gedateerd van rond 1110. Zijn constructie die nodig was om de oneffenheid van het terrein te weerstaan, kan men niet in verband brengen met de aankomst van de relieken van de heilige Annobert in 1122 daar de gang zichtbaar niet als kooromgang kan gebruikt worden als rondgang voor deze relieken omwille van zijn nauwe doorgang en zijn ontoegankelijkheid wegens de torens van het koor.
De kapitelen van de zware half ingewerkte zuilen van de pijlers hebben verhoudingen en vormen verwant met deze van de kapitelen van het schip. Op de half ingewerkte zuilen die een dunnere diameter bezitten, zijn deze slanker maar blijven ruimer. Hun makelij blijft vlak. De kapiteellichamen zijn versierd met motieven van vlechtwerk, palmetten, met opgerolde stengels die doen denken aan het decor van het schip. Maar men treft er eveneens eierlijsten die een meer recentere datum aanwijzen, met grote tegenover elkaar gestelde vogels waarvan de hoofden zich losmaken aan de bovenste hoeken, met maskers geplaatst in de hoeken en verlengd met in elkaar gevlochten stengels, en een paard omringd met gebladerte. De nadruk op de hoeken is sterker dan in het schip. Een aanduiding van een latere kunst ziet men zowel aan de dekstukken die meer gevarieerd zijn, aan het lijstwerk met voetringen en hollijsten gescheiden door bieslijstjes als zowel aan het kabelmotief, de gebroken staven, de zigzags en de palmetten.
Bronnen.
- Jacques Thiébaut in Île-de-France roman; La Nuit des Temps 76, Editions de Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1988.
- Eugène Lefèvre-Pontalis in L'architecture réligieuse dans l'ancien diocèse de Soissons au XIe et XIIe siècle; Paris 1894.
Bijlagen.
-http://www.culture.gouv.fr/public/mistral/merimee_fr?ACTION=CHERCHER&FIELD_1=REF&VALUE_1=PA00114760
Geen opmerkingen:
Een reactie posten