Zoeken in deze blog

donderdag 19 januari 2023

Eglise Notre-Dame-de-la-Nativité te Bois-Sainte-Marie (Saône-et-Loire 71)

 Eglise Notre-Dame-de-la-Nativité 

te Bois-Sainte-Marie


Geschiedenis.
Gesitueerd aan het zuidoostelijke uiteinde van de Haut-Charolais laat het dorp van Bois-Sainte-Marie nog iets van zijn vroegere uitstraling raden.  Als waarschijnlijke zetel an een "Vicus" tijdens de Romeinse periode bevindt het zich op het kruispunt van de routes die van de Loire met de Saône, en Bourgondië met de Forez verbond.  Als versterkte plaats van de burggraven van Macon in de hoge middeleeuwen, vervolgens koninklijke kastelanij leed het onder de Godsdienstoorlogen en zijn marktplaats die van groot belang was, werd naar elders verplaatst.  De overblijfselen van zijn versterkingen en zijn indrukwekkende kerk toegewijd aan de Heilige Maagd herinneren aan de roemrijke periode.  Men heeft steeds gedacht dat deze kerk afhing van een priorij maar schijnbaar fungeerde zij steeds als parochie zelfs als zij in de 15de eeuw bediend werd, voor een korte periode, door reguliere kanunniken.
Zij is voor de eerste keer vermeld in 970 ter gelegenheid van een schenking van een deel van de eigendommen van de kerk "Sancta Maria ad Boscum" door graaf Lambert van Chalon aan de priorij van Paray-le-Monial welke pas gesticht was.  De kerk verschijnt nog in een andere schenking in de tweede helft van de 11de eeuw, een periode toen zij de zetel werd van een aartspriesterschap van het diocees van Autun.  Het huidige gebouw uit de 12de eeuw schijnt te zijn opgericht op de site vermeld in de oude documenten.
Op het plan is de kerk samengesteld met een schip van 4 traveeën met zijbeuken, met een iet uitstekend transept en een apsis die een heel ongewone halfronde kooromgang omsluit wat ook sterk heeft bijgedragen aan zijn vermaardheid.  De kerk is waarschijnlijk beschadigd geweest gedurende de Honderdjarige Oorlog maar in 1567 nog erger tijdens de doorgang van de Hugenoten.  Een document uit 1687 verhaalt zijn erbarmelijke toestand.  
In het midden van de 19de eeuw was zijn toestand zodanig dat zijn vervanging door een totaal nieuwe constructie schijnbaar het enige alternatief was.  Gelukkig dankzij de tussenkomst van de architect, Eugène Millet en van Prosper Mérimée werd het gebouw in 1850 als "Monument Historique" geklasseerd en gered van de sloop.  Ironisch genoeg had dit een bijna volledige reconstructie in de loop van de jaren tot gevolg.  Dit omvatte het bovenste gedeelte van de gevel, het gewelf van het schip, een groot deel van de noordelijke zijbeuk en de westelijke traveeën van deze aan de zuidzijde alsook de puntgevels en gewelven van het transept.  Zijn origineel metselwerk gevormd met onregelmatig middelgroot metselverband van gele zandsteen beperkt zich tot de onderste gedeelten van de muren.  De renovatie heeft een groot aantal kapitelen niet gespaard net zoals het merendeel van de basissen en de buitenste kraagstenen.  Daarom is het ook eerder wenselijk om op de algemene vorm van de architectuur te letten dan op zijn details. 

Plan "Bourgogne romane"

Beschrijving.
Het schip is overwelfd met een gebroken tongewelf op gordelbogen met één enkele cilinder. In verheffing telt zij 2 verdiepingen.  De grote boogreeksen bezitten geen lijstwerk, uitgezonderd in de eerste 3 traveeën van de noordzijde waar hun profiel gebroken is.  Onder de terugval van het tongewelf nemen de brede en inspringende vensters hun steun in een trapfunctie.




De steunen zijn kruisvormige pijlers begrensd met zuilen op 3 van hun zijden.  Dit is het plan van de pijlers te Anzy-le-Duc, Bragny, Saint-Germain-en-Brionnais en Toulon-sur-Arroux.  Bovenaan de zuilen bevinden zich de gebeeldhouwde kapitelen.  De dekstukken die de terugval van de grote boogreeksen ondersteunen, bezitten verschillende versieringen met een ingewikkeld lijstwerk, vegetarische decoraties en transversale groeven. Maar aan de noordelijke zijde, in de eerste 3 traveeën vereenvoudigt het lijstwerk zich en bemerkt men er het klassieke profiel van 2 gladde lijsten en van 2 boven elkaar gestelde ojieven.  Wat betreft de gordelbogen van het schip zijn deze op dezelfde manier van lijstwerk voorzien met een gladde lijst en een ojief.  Zij verlengen zich als een kordonlijst aan de terugval van het tongewelf.  Dezelfde verschillen zien we aan de basissen van de zuilen.  Al de gebruikte soorten lijstwerk in de regio zijn er vertegenwoordigd met 3 of 4 boven elkaar gezette voetringen en een zeer verwijde hollijst tussen 2 voetringen.  Steeds is één van de voetringen versierd met verschillende motieven zoals met rankversiering analoog aan deze van Anzy-le-Duc, Montceaux-l-Etoile of te Perrecy-les-Forges.  In de eerste 3 traveeën aan de noordzijde is het lijstwerk van Cluny kenmerkend met een hollijst tussen 2 ongelijke voetringen. 






De zijbeuken zijn overwelfd met graatgewelven op gordelbogen uitgezonderd in de eerste 2 traveeën van de noordelijke zijbeuk waar zij gebroken zijn.  Elke gordelboog houdt 1 cilinder in.  Hij valt aan de zijde van het schip op de steunpilaster die zijdelings overeenkomt met een pilaster ingewerkt in de gootmuren van de zijbeuk.  De imposten zijn van lijstwerk voorzien.  Bij iedere travee is de gootmuur doorbroken van een inspringend rondboogvenster.  Een klein portaal is in de 3de travee van de zuidelijke zijbeuk ingewerkt. 






Het gebeeldhouwde decor van de kapitelen behoort voor het merendeel uit de 19de eeuw.  Tijdens de restauratie heeft men zich tevreden gesteld om de oorspronkelijke thema's te hernemen. Het ruwe aspect van deze in de oostelijke traveeën contrasteert met de sobere en fijnere makelij van de westelijke.  Het is een soort van wijziging van handen die men bemerkt.  In het oosten figureren tov elkaar gestelde leeuwen, neergehurkte personages aan weerszijden van een roos zoals men eveneens aantreft te Anzy-le-Duc en te Charlieu, vogels met ontplooide vleugels, gevechtsscenes, martelingen opgelegd door de domonen aan hun slachtoffers.  Daar tegenover in het westen vereenvoudigt en vermindert de techniek.  Men bemerkt er het effect van een vereenvoudigde en synthetisch invloed met bekoorlijk gebladerte waarvan de omgebogen punt in een voluut, fruit, draagt,  ineen gevlochten palmen die uit dierenmonden aan de hoeken geplaatst, komen en een decoratieve sirene met één enkele staart.

Gebladerte

Kwade hond die iemand zijn oor afbijt 

Twee arenden rug aan rug 

De worstelaars

Daniël in de leeuwenkuil


De kastijding van de overdrager


De klaagzang

Twee leeuwen rug aan rug met roos


Gebladerte

Sirene met één staart 

Gebladerte

Honden die rankversiering uitbraken

Het duel, gevecht


Twee pelikanen rug aan rug met roos

Gebladerte

Leeuwen rug aan rug met roos

Neergehurkt personage met monster

De kruising van het transept is begrensd door 4 rondbogen waarbij de steunzuilen zijn versierd met zuilen en voorzien van kapitelen.  In het westen en het oosten stijgen zij tot op het niveau van de halfkoepel van de apsis en iets hoger dan het tongewelf van het schip.  In het noorden en het zuiden gaan zij niet voorbij de hoogte van de grote boogreeksen van het schip.  De achthoekige koepel op trompen die de kruising overdekt, rust dus direct op de oostelijke en westelijke boogreeks terwijl bij de noordelijke en de zuidelijke de tamboer is verlengd door een 3-voudige boogreeks.  De kordonlijst waarop zij steunt, is enkel de verlenging van de dekstukken van de kapitelen die de zuilen van de oostelijke en westelijke bogen bekronen.  De motieven waarmee de kapitelen zijn versierd, zijn van dezelfde makelij als deze van de oostelijke delen van het schip.












Dwarse tongewelven overdekken de kruisbeuken.  De restaurateur heeft deze hersteld naar overblijfselen die op het buitenwelfvlak van de koepel bestonden zodanig dat de top op hetzelfde niveau zijn dan de verbindingsbogen met de kruising.  In de oostelijke muren zijn de boogreeksen doorbroken waarlangs men de kooromgang kan betreden.



Het halfrond van de apsis opent zich direct op de kruising zonder tussenliggende koortravee.  Hij is overwelfd met een halfkoepel en boven de boogreeksen van de kooromgang verlicht door 3 diep inspringende rondboogvensters.


De kooromgang is heel werkwaardig en raadselachtig.  Het betreft een lage galerij overdekt met een ringvormig gewelf overdekt met vakken van graatgewelven.  Aan de binnenzijde hiervan heeft iedere terugval van het gewelf als steun een bundel van vier cilindrische colonnetten, 2 per 2 samengesteld.  Hun kapitelen met de grootste eenvoud en in een ruw aspect gehouwen, zijn enkel in een ruwe vorm gehakte steenblokken in de vorm van een omgekeerd prisma waarop 4 nauwe nerven van de graatgewelven uitkomen.  Hetzelfde dekstuk als een soort van grote rechthoekige tegel, ondersteunt de 4 kapitelen terwijl de basissen verenigd zijn op 1 enkele rechthoekige sokkel als dekstuk.  De bouwmeester heeft het blijkbaar niet aangedurfd de last van de binnenste muur en de gewelfvlakken van de kooromgang toe te vertrouwen aan de geïsoleerde zuilen.  Hij heeft hier gekozen voor stevigheid en sierlijkheid. 








Aan de rondgang van de kooromgang gebeurt de terugval van het gewelf op 2 paarsgewijze zuilen met ruwe basissen en kapitelen met dekstuk.  Deze kapitelen zijn van een zware opbouw zoals deze aan de binnenzijde.  Enkele zijn Karolingisch in hergebruik.  In de schalmgaten van het gewelf zijn inspringende rondboogvensters doorbroken.




Aan de buitenzijde ziet de kerk er al nieuw uit daar zij volledig werd heropgebouwd. De oorspronkelijke verhoudingen zijn echter in haar geheel bewaard gebleven.  De ongeveer intacte gevel werd opnieuw opgevoegd.  In het midden opent zich een uitgestrekt portaal.  Het timpaan en het linteel zijn met steenplaten aan de voorzijde verenigd die dateren van de restauratie.  Men bemerkt de afwisseling van grijze en roze sluitstenen in de booglijst.  Dit was een oorspronkelijke samenstelling die de restaurateur heeft aangenomen voor de vensters van de puntgevel in het transept wat doet denken aan de monumenten in de Auvergne.  Aan iedere zijde van de ingang tekent zich een grote blinde boogreeks af rustend op colonnetten.  Belangrijk hier is de nieuwe vorm van steunberen die overeenkomen met de muren van het schip.  Het betreft sierlijke half ingebrachte zuilen in een rechthoekig pilaster op een verheven sokkel geplaatst en aan de top getemperd door waterlijsten met een steile glooiing.  De architecten uit de 12de eeuw hebben geregeld gebruik gemaakt van halfronde steunberen voor de kooreinden.  Hun aanwezigheid hier vormt een originele uitzondering en een innovatie met een schitterend effect.










Onder de puntgevel bemerkt men rustend op een horizontale bandlijst, een nauw rondboogvenster door een archivolt omgeven die op 2 colonnetten terugvalt, die uitgewerkt is met lijstwerk dat zich in een horizontale band verlengd bovenaan de steunberen.
Bij de zijdelingse verheffing van het schip ondersteunen de gootklossen met modillons de daken.  De vensters zijn inspringend en iedere travee is in het schip en de zijbeuken begrensd met steunberen.  Het timpaan van het klein zuidelijk portaal zou een toevoeging zijn door de restaurateurs aangebracht in de 19de eeuw.  In middelmatig reliëf stelt het de Vlucht naar Egypte voor. 









Aan het koor is de omtrek van de apsis bovenaan de kooromgang versierd met Lombardische banden wat een zeldzame samenstelling op deze plaats is in de Brionnais.  De gootklos die deze bekroond is samengesteld met een rij van kleine cirkels. 



Een gedraaid dak overdekt de kooromgang.  De omtrek is gestut door de steunbeer-zuilen waarvan op 1 na al de kapitelen modern zijn.  Het is een samenstelling van niet minder als 8 figuren telt.  Drie onder hen gekleed met een tuniek met de knieën op kleine krukjes, zijn de armzalige slachtoffers, vastgeketend aan een zware ketting.  Hun smekende en bedroevende houding is met een perfecte uitdrukking van de waarheid weergegeven.  Rechts houdt een neergehurkte demon de uiteinden van de ketting vast.  Tussen hem en de gevangenen toont een eveneens neergehurkte engel met ontplooide vleugels een boek open.  Aan de rechter zijde houdt een tweede demon een ander slachtoffer vast.  Het is het beeld van de zielen van de levenden vastgehouden door de band van de zonde in de slavernij van de duivel en door gebed om hulp verzoeken aan de goddelijke goedheid.  De verdoemden en de zielen van de doden zijn onder de vorm van naakte personages in de romaanse beeldhouwkunst weergegeven.  Hier zijn de gevangenen van satan gekleed en hun houding is niet deze van de beproefden.  De engel die hen begeleidt, komt op de knieën tussen in hun voordeel.  De gootklos waaronder zich de steunberen ophouden, is ondersteund door modillons met krullen. 






De klokkentoren verheft zich op de kruising.  Hij stelt zich vierkant en gedrongen samen met 2 verdiepingen boven een blinde steunmuur die iets breder is.  Een eenvoudige rondboog met imposten is op ieder van zijn zijden uitgewerkt op de onderste verdieping die bekroond wordt met een band van lijstwerk.  De bovenste verdieping is op iedere zijde doorbroken met 3 paarsgewijze bogen die door 2 rijen colonnetten gescheiden worden. De kapitelen van deze zuilen behoren allen tot de periode van de 12de tot de 15de eeuw.  Op één van de zijden zijn de oorspronkelijke openingen intact gelaten. 




Bronnen.
- Guy Lobrichon in "Bourgogne romane"; Editions Stéphane Bachès; Lyon 2013.
- Nicolas H. in "Eglises romanes du Brionnais"; La Taillanderie; 2000.
- Liliane Schneiter in "Le Brionnais, églises romanes" ; Institut d'histoire de l'art du Moyen Âge; Genève 1967.
- Sapin C., Arnaud C., et Berry W. in "Bourgogne romane" Dijon 2006.
- Raymond Oursel in "Les Eglises romanes de l'Autunois et du Brionnais, Cluny et sa région, Protat 1956.