Zoeken in deze blog

zondag 14 juli 2024

Eglise Saint-Patrocle te Colombier (Allier 03)

 Eglise Saint-Patrocle 

te Colombier





Geschiedenis.
Het is Grégoire de Tours die in de 6de eeuw het eerste monasterium van Colombier vermeldt in zijn apologie van de diaken saint Patrocle.  Nadat deze het oratorium van Saint-Martin van Néris had gesticht, bouwde hij in Colombier een heiligdom waar hij een monastieke gemeenschap geleid door een abt installeerde.  Vervolgens trok hij zich terug te La Celle waar hij nog 18 jaar doorbracht.  Na zijn dood wou de aartspriester van Néris het lichaam overbrengen maar hij liet het te Colombier waard de heilige eremiet wou begraven worden.  Zijn relieken werden aldus het voorwerp van een cultus.  Vervolgens stichtte saint Priest, bisschop van Clermont, aldaar tussen 665 en 674 een hospitaal.
In de 10de eeuw hing het monasterium af van Saint-Martin van Autun.  Vervolgens werd het door Archambauld, heer van Bourbon tussen 1060 en 1071 geschonken aan de priorij van Souvigny waarvan het vervolgens afhing wat een bull van paus Eugenius III aantoonde in 1152.  In januari 1325 wilden de edelman "Philippe de Maso", ridder en zijn broer Jean de geestelijke viering in de kerk van de priorij van Colombier inrichten en bekwamen de toelating van Jean, prior van Souvigny, om er een vicaris te installeren op voorwaarde dat zij de vicaris onderhielden.  Tijdens zijn benoeming moest hij zich voorstellen aan de prior die al dan niet zijn toestemming gaf en legde de eed af aan het kapittel van Souvigny en aan de prior van Colombier.  De prebenden reeds bewaard in de 14de eeuw verhaalt dat Colombier een prior en een priester had die elk een eigen bijdragen moesten inleveren.  De monastieke en parochiale functies waren aldus niet verwarrend.
Het gebouw uit de 12de eeuw en zijn toevoegingen uit de 13de eeuw hebben verschillende wijzigingen ondergaan.  De meest belangrijke hernemingen dateren uit het einde van de middeleeuwen.  Na de onlusten van de 2de helft van de 14de eeuw getuigen de bezoeken van de orde van Cluny bij het begin van de volgende eeuw over de ruïne van de gebouwen.  Een rechthoekige apsis verving de oorspronkelijke romaanse apsis waarbij men trouwens een zeker aantal modillons nog zichtbaar aan het kooreinde van de kerk hergebruikte.  De kerk werd overwelfd met ribben die terugvallen op de versierde afsluitstukken met maskers of gebladerte.  In dezelfde periode werden de vensters doorbroken of herdaan zoals de onderste venster van de zuidelijke transeptarm en de vensters van de 2 absidiolen.  De zuidmuur van de 5de travee van het schip rakend aan het transept werd eveneens hernomen met een venster en een ingang die nu dichtgestopt is.  
Bij het begin van de moderne periode zijn de daken en de klokkentoren hernomen, waarschijnlijk in de 16de eeuw.  Een verheven zolderruimte werd aldus ingericht en verbergen de daken van het transept en het koor, de rondbogen van het onderste niveau van de klokkentoren, bovenaan de viering opgericht.  Enkele stenen tegels op het buitenwelfvlak van de gewelven getuigen nog van de oorspronkelijke opening.  Overblijfselen van verdedigingselementen bestaan nog op de gevels van het transept.  Misschien moet men deze werken in overeenkomst zien met de Godsdienstoorlogen gedurende de 2de helft van de 16de eeuw.  De spits van de klokkentoren lijkt eveneens herdaan tijdens deze periode.  Origineel in steen werd deze vervangen door een spits in hout gevormd met een geraamte overdekt met dakpannen.  De brokken van de oorspronkelijke spits in steen verschenen tijdens een restauratie.  Vervolgens in de 17de eeuw waren de gebouwen van de priorij in een slechte staat waarna de prior 'Dom Coctereau' deze in 1656 liet herstellen.  Tenslotte werden eveneens in de 18de eeuw eveneens aan de binnenzijde van de kerk de aangezette zuilen van de pijlers van de viering van het transept dichtgestopt om er de stallen in te plaatsen.
Begin 19de eeuw werden de luchtbogen opgericht om de stabiliteit van de kerk te verstevigen in de lengte van de noordelijke gootmuur om de serie te vervolledigen die reeds begon met een eerste luchtboog in de moderne periode om het overhellen van de muur te verhinderen.  Een rapport uit 1811 vermeldt het aanbrengen van 2 nieuwe luchtbogen.
Andere verstevigingswerken gingen op het einde van de 19de eeuw en in de 20ste eeuw door met het herstellen van de klokkentoren in 1872, de oprichting van een sacristie in 1890-1891, belangrijke restauratiewerken van het dak in 1952 met een gerealiseerd project van het herstellen van de oorspronkelijke overwelvingen. 

Grondplan
Beschrijving.
Het romaanse gebouw stelt een aantal belangrijke problemen voor met in het bijzonder de homogeniteit van de constructie en de dateringen die daaruit voortvloeien.
De muren van de kerk zijn in klein, homogeen metselverband.  Het schip was gestut door platte steunberen waarvan nog 2 getuigen bestaan aan de overgang van het schip met het transept.  De andere met een talud zijn herdaan geweest met de werken uit de 13de eeuw.  De bogen stellen een gemetselde omkadering voor zonder insprong aan de buitenzijde.  Echter bezit het hoge venster van de zuidelijke transeptarm een dubbele gording voor terwijl deze van de noordelijke transeptarm verborgen zit door de gebouwen van de priorij.  Een rij van staafvormige kanteelversiering loopt langs de gootmuren en loopt rond de vensters.  Deze houdt echter op aan de 5de travee die het voorwerp van een herneming was alsook aan het westelijk deel  door de werken uit de 13de eeuw.  Een aanzet van gemetselde lagen is bovenaan deze kordonlijst geplaatst.  Men vindt eveneens een kordonlijst van kanteelversiering boven de venster in de as van de absidiolen.









De klokkentoren op de viering van het transept is van het vierkante plan en op 2 niveaus met boogreeksen versierd.  Oorspronkelijk bezat deze een stenen spits waarvan er nog restanten bestaan.  Hij bezit een overvloedig decor van kanteelversiering.  De kapitelen met grote, gladde bladeren aan de uiterste hoeken zouden dateren van het einde van de campagne uit de 12de eeuw.  Men zou zich de vraag kunnen stellen of deze oorspronkelijk voorzien waren daar de pijlers van de viering van het transept die deze ondersteunen niet versterkt waren tov de andere.  De toren is nadien verlicht door de hernieuwing van de spits in hout.





De binnenzijde bewijst dezelfde samenhang als de buitenzijde.  Men treft hier eveneens een kordonlijst aan van kanteelversiering in de lengte van de muren van de eerste 4 traveeën.  In de 5de zijn deze herdaan.  Alhoewel de overwelving van het schip en de grote boogreeksen heel belangrijke hernemingen hebben ondergaan begin 13de eeuw bestaan er nog enkele originele elementen zoals de diafragmabogen van de viering van het transept zoals de westelijke en oostelijke zijden met 2 gordingen in rondboog en een grote voetring welke afwezig zijn op de noordelijke en de zuidelijke.  In het schip bestaan 3 grote rondbogen die van de eerste constructiecampagne dateren die eveneens 2 ronde gordingen bezitten.  De oorspronkelijke overwelving van het transept was met een tongewelf net zoals bij de 5de travee van de zijbeuken.  De hoofdbeuk was aanvankelijk op dezelfde manier overwelfd.






De pijlers van de viering van het transept en de laatste travee van het schip zijn samengesteld met een kruisvormige kern begrensd met 3 aangezette zuilen die de grote bogen en gordelbogen van het schip ontvangen.  De zijde naar de zijbeuken gericht houdt geen aangezette zuil in, enkel een eenvoudige impost kenmerkt de aanvang van de gordelboog.  Symmetrisch valt aan de zijde van de gootmuren deze gordelboog terug op een pilaster met impost met rank- of kanteelversiering gedecoreerd.  Het tweede type steun stelt zich voor onder de vorm van een zware cilindrische pijler waarvan aan de zuidzijde die de 3de travee omsluit, en 1 enkele in het noorden, aan de oostelijke hoek van deze travee.  Met een hoogte van 3,10 m hebben deze een diameter van 1,35 m, bezitten deze een cirkelvormige basis met lijst.  Op hun bovenste gedeelte zijn deze begrensd met een impost aan de onderste, schuin afgewerkte band onder een kleine hollijst.  Hierop staan de kapitelen die de grote boogreeksen ontvangen en aan de zijde van het schip met een aangezette zuil op een steun die het kapiteel van de gordelboog steunen.  Bij de zijbeuken geeft een pilaster met impost de aanvang van de gordelboog aan.  De aangezette colonnetten aan de zijde van het schip bezitten basissen met een dubbele voetring die direct rusten ter hoogte van de cirkelvormige pijlers.  De diameter van deze aangezette colonnetten is ondergeschikt aan deze van de aangezette zuilen van de andere samengestelde pijlers.  De dikte van de steunen van deze zuilen varieert in functie van de pijlers.  Zij zijn eveneens smaller boven de cilindrische steunen.  De dragen de kapitelen waarvan het onderste gedeelte ruw blijft en geen astragaal bezit.  Het beeldhouwwerk eindigt hoger, de niet gebeeldhouwde zone meet een 20-tal cm die de hypothese van het dichtmaken van de astragaal verwerpt.  




Bij de kapitelen kan men 2 types onderscheiden volgens de maat van het steenblok.  De kapitelen van de pijlers van de viering van het transept zijn breder dan hun hoogte, zijn verwijt en lijkten een beetje samengedrukt door de terugval van de gordelbogen, terwijl deze van de 2 andere samengestelde pijlers en de cirkelvormige pijlers een zichtbare gelijke hoogte en breedte bezitten met een meer kubische vorm bovenaan.




Een groep van gefigureerde en gehistoriseerde kapitelen bevindt zich aan de kruising.  Door hun bescheiden makelij ontbreekt de leesbaarheid van de iconografische thema's.  Men kan hier werkelijk spreken van een volks beeldhouwwerk, geregeld heel erg verspreid in de 12de eeuw vooral bij de landelijke kerken.  Te Colombier kan men met moeite atlanten herkennen welke men ook zou aanzien als de Geboorte of een Christus met aureool met het boek van het Nieuwe Verbond omringd met 4 naakte Evangelisten.  Een kapiteel te Buxières-les-Mines stelt een vergelijkbare samenstelling en opbouw voor.  Het antieke thema van de arend die een lam optilt, verschijnt zelf te Colombier met een heel zware makelij.  Bij deze groep vervoegen zich ook kapitelen versierd met rankversiering geregeld bevolkt met kleine dieren kenmerkend door dezelfde onzekere stijl, moeilijk afleesbaar.  Men vindt eveneens een heel erg verspreid thema terug met kleine bladeren afgewisseld op het ganse kapiteellichaam zoals te Saint-Désiré, Huriel of Domérat.












Een ander type is gevormd door de kapitelen met een glad kapiteellichaam en benadrukte hoeken.  Het is voorgesteld in de viering van het transept met een opgekuiste steenmaat en in het schip met een langer type.  In het schip stelt een groep kapitelen met rankversiering en palmetten, vette stengels die geregeld opnieuw lichtjes zijn uitgediept.  Aldus ziet met 2 rankenversieringen met dubbele twijg die elkaar kruisen in het midden van een kapiteel.  Rankenversieringen die maskers aan de hoek verlaten, vormen eveneens een wijdverbreid sjabloom met de Colombier onder de vorm van 2 hoofden die brede in elkaar vervlochten rankenversiering uitbraken.  Op een ander kapiteel figureert tussen 2 kleine maskers aan de hoeken die hun rankenversiering uitbraken, een palmet als invulling.  Eveneens met een neiging tot vereenvoudiging zoals het kleine dier met het omgedraaide hoofd dat een rankversiering uitbraakt. 













Bronnen.
- Thierry Soulard in "Congrès archéologique de France; Bourbonnais, 146ième session"; Société Française d'archéologie; Paris 1991.
- Jean Dupont in "Nivernais-Bourbonnais roman; Editions Zodiaque, 'la Nuit des Temps 45'; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vîre 1976.
- Bruno Phalip in "Auvergne romane"; Editions Fatons; Dijon 2013. 




Bijlagen.
-https://www.google.com/maps/d/u/0/viewer?msa=0&ll=46.27701703561571%2C2.9141233007812506&spn=1.510893%2C2.469177&mid=1vPgF-y91cPVjoZ1bKJBE5nIqLcs&z=11