Zoeken in deze blog

zaterdag 18 augustus 2018

Église Saint-Laurent te Haut-Ittre (Brabant-Wallon)

Église Saint-Laurent 
te Haut-Ittre

Beschrijving.
Halverwege tussen Halle en Nijvel bevindt zich de Sint-Laurentiuskerk te Haut-Ittre.
De bescheiden kruiskerk, gelegen midden op het vroegere kerkhof bovenop een heuvel, is het resultaat van vele wijzigingen in de 13de, 14de en 17de eeuw.  Oorspronkelijk in de 12de eeuw, was het een éénbeukig kerkje met een vierkante middentoren en een recht afgesloten koor.  Van het schip zijn nog muurresten en het daktimmerwerk bewaard.  De zandstenen toren met smalle galmgaten steekt half verdoken tussen de aanpalende scherpe zadeldaken.




Bron.
- Jean-Pierre Esther en Geert Bekaert in België romaans; Uitgeverij Hadewijch; Antwerpen-Baarle 1992.

Bijlagen.

Donjon Moriensart te Céroux (Brabant-Wallon)

Donjon Moriensart 
te Céroux

Beschrijving.
Op de hoeve Moriensart in Céroux-Mousty, in de omgeving van Ottignies, staat één van de indrukwekkendste middeleeuwse woontorens van ons land.
De bouw wordt toegeschreven aan Arnoul Morel, ridder van Limal en dateert vermoedelijk uit de 1ste helft van de 13de eeuw.  De hoektorens en de dakkapellen in traditionele bak- en zandsteenstijl dateren van omstreeks 1600 maar de gehele onderbouw in zandstenen breuksteenverband is nagenoeg authentiek.



Alhoewel 13de eeuws getuigt deze vierkante toren nog van de wooncultuur van de bovenlaag van de maatschappij in de Romaanse periode.  Het is een verdedigbare donjon vandaar dat lichtopeningen tot een minimum beperkt zijn.  Om een goede bezonning te bekomen in de belangrijkste woonvertrekken op de 2de verdieping zijn in de zuid- en oostgevel rondboogvensters met deelzuiltjes aangebracht.  Ze konden aan de binnenzijde met luiken worden afgesloten.



Bronnen.
- Geert Bekaert en Jean-Pierre Esther in België romaans; Uitgeverij Hadewijch; Antwerpen-Baarle 1992.
- Jacqueline Leclerc-Marx in L'art roman en Belgique; Editions J.-M. Collin; Liège 1997.
- Jean Roubier en André Courtens in Romaanse kunst in België; Uitgeverij Vokaer; Brussel 1972.

Bijlagen.

Eglise Saint-Pierre te Sainte-Marie-Geest (Brabant-Wallon)

Eglise Saint-Pierre 
te Sainte-Marie-Geest

Beschrijving.
In de nabijheid van Jodoigne (Geldenaken) is de Sint-Pieterskerk te Sainte-Marie-Geest, een interessant voorbeeld van de overgangsstijl en de eerste invloeden van de opkomende Gotiek in de 13de eeuw.
Deze kerk bezit een oostertoren, eerder een uitzondering in deze streek, maar meer kenmerkend voor enkele kerken in het Leuvense.  De gedeelde galmgaten met deelzuiltjes met kubuskapitelen, gevat in een omlijste boognis, wijzen op een vrij late afwerking.  Maar vooral de versiering van de buitengevel van het halfronde koor is merkwaardig.




De Romaanse traditie van de 12de eeuw met toepassing van boogfriezen op lisenen, zet zich hier verder in het midden van de 13de eeuw maar de boogjes zijn reeds in spitsboog.  Jammer genoeg is het koor vanop de omringende eigendommen niet goed te zien. 




Bron.
- Jean-Pierre Esther en Geert Bekaert in België romaans; Uitgeverij Hadewijch; Antwerpen-Baarle 1992.

Bijlagen.

Eglise Saint-Médard te Jodoigne (Brabant-Wallon)

Eglise Saint-Médard 
te Jodoigne

Beschrijving.
De Sint-Medarduskerk werd gebouwd na 1184 toen het domein van de hospitaalridders van Sint-Jan van Jeruzalem bij het hertogdom Brabant werd toegevoegd, en de verschillende bouwfazen duurden tot in de 14de eeuw.
Vooral de samenstelling van de buitenwand van het halfronde koor toont aan hoe de Maasromaanse traditie zich nog verderzet door bv aaneengesloten rondbogen op zuiltjes, en hoe voorzichtig men de principes van de Gotiek uit Frankrijk toepast door bv een grotere scheiding tussen de dragende elementen en de wandvullingen, door grotere licht- en schaduweffecten en meer versieringen aan de vensters met zuiltjes met knopkapitelen.  Maar de spitsboog is nog afwezig.  Ook in het interieur merken we de aarzeling tussen het handhaven van de massieve muren en het bundelen van de krachten en spanningen door de toepassing van kruisribgewelven.  De stijl doet sterk denken aan de voormalige cisterciënzerabdij van Villers-la-Ville waar eenzelfde gehechtheid aan de Romaanse tradities kan worden vastgesteld tot het einde van de 13de eeuw.







Het interieur gerestaureerd onder leiding van R.M. Lemaire in de jaren 1970 is bijzonder klaar in vergelijking met de overige kerken zoals te Orp-le-Grand.  Het schip is nogal gedrongen van verhoudingen en vermoedelijk was het de bedoeling de kerk westwaarts nog verder uit te bouwen.  De hybridische vermenging van laatromaans en vroeggotische elementen is bij de restauratie nog versterkt door het contrast tussen het ontpleisterde muurwerk en de ongemoeid gelaten pleistergewelven van 1759.

Bronnen.
- Geert Bekaert en Jean-Pierre Esther in België romaans; Uitgeverij Hadewijch; Antwerpen-Baarle 1992.
- Jacqueline Leclerc-Marx in L'art roman en Belgique; Editions J.-M. Collin; Liège 1997.
- André Courtens en Jean Roubier in Romaanse kunst in België; Uitgeverij Vokaer; Brussel 1972.
- Barrel i Altet X in Belgique et Grand-Duché de Luxembourg romane; Editions Zodiaque, 'la Nuit des Temps 71'; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1979.

Bijlagen.

Église Sainte-Adèle-et-Saint-Martin te Orp-le-Grand (Brabant Wallon)

Église Sainte-Adèle-et-Saint-Martin 
te Orp-le-Grand

Beschrijving.
De kerk behoorde tot een vrouwenklooster gesticht in de omgeving van Nijvel en toegewijd aan de heilige Maarten.  Rond het einde van de 7de eeuw zou Adèle door Gertrude van Nijvel uitgestuurd zijn om een oord van kloosterlingen te stichten die aan de oorsprong ligt van de agglomeratie.  Na haar dood werd haar graf het voorwerp van een belangrijke bedevaart. Bij opgravingen in 1961 zijn de resten van 3 opeenvolgende kerken teruggevonden die de huidige kerk hebben voorafgegaan.  Met de verdwijning van het klooster in de loop van de 9de of 10de eeuw werd deze een parochiekerk en de kerk behoorde vooreerst  in 1026 aan Saint-Jean-Baptist te Florennes en vervolgens aan de abdij van Tongerlo in 1301.  Herwerkingen vonden plaats in de 17de eeuw aan het koor als gevolg van een orkaan en een brand waarbij ook de zuidelijke klokkentoren verloren ging.  In 1714 bracht men de westelijke portalen aan die aanvankelijk niet bestonden.  Als gevolg van een bombardement in 1940 werd de kerk hierna zorgvuldig gerestaureerd.
Het plan van de kerk was bijzonder harmonieus.  Drie lange beuken van 6 traveeën werden gescheiden door de vierkante pijlers die de terugval ontvingen van de boogreeksen op het lijstwerk van de imposten.  Deze waren in het westen voorafgegaan door een drievoudig gedeelte dat in het rechthoekige plan van de kerk was ingewerkt en dat oorspronkelijk bestond uit 2 torens die aan de buitenzijde met elkaar verbonden waren door een muur.  In het oosten voegde zich aan weerszijden een laag transept in met dezelfde breedte als de hoofdbeuk.  Het kooreinde stelde dezelfde uitzonderlijke kenmerken voor door de diepte van de hoofdapsis in een polygonale vorm.  Aan weerszijden opende zich een halfronde absidiool op de armen van het transept.  Tussen de zuidelijke absidiool en de apsis  bevond zich de trap die leidde naar de crypte.
Het decor aan de muren ritmeert de muren van het schip en laat de 2 verdiepingen uitkomen.  In het bovenste gedeelte rusten de boogreeksen op kapitelen en half ingewerkte zuilen omkaderen de vensters en laat hierbij eveneens de traveeën van het schip uitkomen.




Het transept dat hierop volgt en voorzien was van absidiolen, stelt een regelmatige kruising voor dat vroeger voorzien was van het hoge vensters.  De kruising wordt gescheiden van het schip door een diafragmaboog en het koor door een triomfboog.  De kruisbeuken geven uit op de kruising door een dubbele boog op pijlers. 






Onder de hoofdapsis van 4 versneden wanden heeft men tijdens de restauraties een grote crypte ontdekt die het plan overneemt van de bovenste apsis.  Drie beuken zijn er gescheiden door kruisvormige pijlers die geen enkel ander decor bezitten dan imposten en matig versierde basissen.  De 4 traveeën zijn in de lengte overdekt met graatgewelven die hernomen geweest zijn.  Deze crypte die het graf van de heilige Adéle herbergde wordt direct verlicht door vensters geopend in de rechte muren.  De graatgewelven zijn begrensd door gordelbogen die een gelijke ruimte in de hoogte weergeven.  Dit alles geeft een heel ruime indruk aan het geheel.







In het westen is het voordeel aan de binnenzijde voorzien van een tribune met 2 boogreeksen terwijl aan de buitenzijde de gevel een verwante oplossing lijkt te bieden zoals te Amay met 2 torens maar in het midden afgewerkt met een puntgevel.





Aan de binnenzijde rusten de pilasters op de imposten van de pijlers en lopen tot en met de hoge vensters onder de vorm van een half ingewerkte halfzuil die een kubisch kapiteel dragen.  Hierdoor wordt een verticaal ritme gecreëerd  en dit in tegenstelling tot de naaktheid van de muren bij de Ottoonse kerk en zijn horizontaal ritme waarbij de nadruk wordt gelegd op de verdeling van de traveeën.  De wil om het schip te versieren dat men reeds terugvindt te Spire voor het midden van de 11de eeuw, heeft hier bijgedragen tot een hoge vorm van verfijning door de opeenstapeling in de hoogte van pijler, pilaster en colonnet.  Geen enkele aanwijzing duidt hier op een mogelijke wil tot overwelven.







Aan de buitenzijde ontvangt het hoogste gedeelte van het schip een muurversiering analoog met de binnenzijde maar op het bovenste niveau begrensd met de daken van de zijbeuken.  De zuilen die kapitelen dragen, ontvangen de terugval van een doorlopende fries van boogreeksen die de één op de twee vensters omkaderen.  Dit buitenste dispositief wordt niet verlengd met een doorloopgalerij of een eenvoudig versierde galerij die men terugvindt aan de top van de apsissen van Saint-Nicolas-en-Glain of die de vensters omkaderen zoals bij de Sint-Pieterskerk te Sint-Truiden.






De chronologie van de kerk te Orp-le-Grand is niet zo eenvoudig vast te stellen.  Men heeft data voorgesteld gaande van de 2de helft van de 11de eeuw tot het einde van de 12de eeuw.  De architecturale opstelling toont aan dat het gedeelte van het transept en het koor het oudste moet zijn omwille van de afwezigheid van iedere decor, van de vorm en de structuur van de crypte en de volumes van het transept.  Het schip zou recenter van datum moeten zijn omwille van zijn heel uitgewerkte murale plastiek.  De eenheid van het plan en de verheffing maakt het echter moeilijk om 2 constructiecampagnes van elkaar te onderscheiden.

Bronnen.
- Jacqueline Leclerc-Marx in L'art roman en Belgique; Edition J.-M. Collet; Liège 1997.
- Barral I Altet X in Belgique et Grand-Duché de Luxembourg; Editions Zodiaque, 'la Nuit des Temps 71; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1979.
- Geert Bekaert en Jean-Pierre Esther in België romaans; Uitgeverij Hadewijch; Antwerpen-Baarle 1992.
- André Courtens en Jean Roubier in Romaanse kunst in België; Uitgeverij Vokaer; Brussel 1971.

Bijlagen.

Eglise Saint-Martin te Tourinnes-la-Grosse (Brabant-Wallon)

Eglise Saint-Martin 
te Tourinnes-la-Grosse

Beschrijving.
Dominerend het dorp waaraan zijn zware toren, zijn naam heeft ontleend, is de kerk Saint-Martin een gebouw met een eenvoudig plan.  Het gebouw is het resultaat van verschillende bouwcampagnes met een zware klokkentoren, 3 beuken die uitkomen op een niet uitstekend transept en een Gotische apsis.


Het koor dat werd opgericht in de 13de eeuw, is van dezelfde periode als het transept.  Tijdens de Romaanse periode beschikte de kerk over geen transept en kwam overeen met een heel eenvoudig plan van 3 beuken verlengd met een eenvoudige apsis opgetrokken in de as van de hoofdbeuk.  De Romaanse apsis lag lager dan het schip en moet rechthoekig geweest zijn.  In de laagste gedeelten van het koor ziet men nog de Romaanse onderbouw die halfrond aan de basis was en niet overeenkomt met de 1ste apsis maar met de aanvang van de huidige apsis.  Deze is op hetzelfde tijdstip begonnen als de klokkentoren.  Men treft er dus nog de aanwezigheid aan van een chronologische evolutie waarbij van de oorspronkelijke kerk nog het schip resteert, de constructie van het transept waarvan de kruising de plaats bezet van een deel van het oorspronkelijke koor.  Het is pas vanaf het niveau van de vensters in de apsis dat men de 1ste elementen van de Gotiek aantreft overeenstemmend met de keuze van een polygonaal plan.




Bij de klokkentoren is de structuur nog Romaans maar de constructie komt reeds overeen met het 1ste decennium van de 13de eeuw.  Het gelijkvloers van het vierkante plan is overdekt met ribben en is in het westen doorbroken met een oculus van 1656 en een ingang gedateerd op 1746.  De 1ste verdieping is onafgewerkt gebleven en wordt verlicht door 3 paarsgewijze bogen.  Men bemerkt er zitbanken in steen uitgewerkt in de diepe uitsprong van de vensters wat kenmerkend is voor een militaire functie als donjon; een functie die deze zware torens vervulden bij de bescherming van het dorp.  Dit hoge onafgewerkte gedeelte bereikt men langs een traptorentje gesitueerd aan de zuidoostelijke hoek van de toren.






De 3 beuken van het gebouw zijn het meest aantrekkelijke deel van het gebouw.  De zijbeuken gaan terug tot de 17de eeuw maar zijn gezet op de Romaanse fundamenten.  De verheffing van de centrale beuk is heel eenvoudig en biedt een uniek volume.  De boogreeksen zijn gedragen door de licht rechthoekige pijlers die de vorm van een onopvallende talud aannemen.  Deze vallen terug zonder tussenliggende imposten dankzij hun lichte hoefijzervorm.  Door hun samenstelling benadrukken de vensters van het hoogste gedeelte de horizontale herneming van de volumes.





De vorm van de boogreeksen te Tourinnes doet denken aan de hoefijzerbogen van gekende gebouwen als Saint-Michel-de-Cuxa en laat een nauwe verwantschap veronderstellen met de Mozarabische of Islamitische wereld.  Maar hier is de vorm van de boogreeksen het resultaat van het gebruik van bogen zonder imposten die tijdens hun oprichting gebruikt werden.  Dit is het geval in al de regio's waar men de constructie met vulstenen gebruikte.  Het algemene aspect pleit voor een vroege datering daar het in de loop van de 10de eeuw het meest verspreide type van constructie was.  De vensters van het schip schijnen ondanks hun kleine afmetingen van een latere periode te dateren.



Bronnen.
- Geert Bekaert en Jean-Pierre Esther in België romaans; Uitgeverij Hadewijch; Antwerpen-Baarle 1992.
- Jacqueline Leclerc-Marx in L'art de roman en Belgique; Editions J.-M. Collet; Liège 1997.
- Jean Roubier en André Courtens in Romaanse kunst in België; Uitgeverij Vokaer; Brussel 1971.
- Xavier Barral i Altet in Belgique et Grand-Duché de Luxembourg romane; Editions Zodiaque, 'la Nuit des Temps 71'; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1979.

Bijlagen.