Zoeken in deze blog

zaterdag 3 december 2022

Eglise Saint-Laurent te Verneuil (Nièvre 58)

 Eglise Saint-Laurent 

te Verneuil


Geschiedenis.
Verneuil, een eenvoudige parochie onder het aartspriesterschap van Thianges is vermeld in een tekst van 1287.  Men kan dus stellen dat de kerk in het midden van de 12de eeuw, het eerste geschiedkundig document van het dorp vormt.  Het recht van collatie was voorbehouden aan de abdis van Notre-Dame van Nevers, een dame van de klokkentoren terwijl de landsheer van Verneuil, de heer van het koor was.
Saint-Just die in 1762 geboren is te Decize bracht zijn kindertijd deels door in de pastorie van Verneuil bij zijn nonkel Antoine Robinot, priester en aldaar gestorven in 1771.
De parochieregisters vermelden dat op 30 augustus 1891 de gemeenteraad besliste om enkele dringende herstellingen uit te laten voeren aan de kerk.  Het was ook bij deze gelegenheid dat bij het opnieuw bepleisteren van het gebouw de muurschilderingen werden ontdekt in het schip.

Beschrijving.
De kerk van Verneuil is een kleine romaanse kerk uit het midden van de 12de eeuw welk men samen met het kasteel uit de 16de eeuw kan ontdekken.
Het betreft een gebouw met een éénbeukig schip met transept en koepel aan de kruising.  De halfronde apsis is omringd met iets meer diepliggende absidiolen die zich openen op de kruisbeuken.  Het plan is deze van de naburige kerk van Champvert. 

Foto Congrès Archéologique de la France; Nivernais; Verneuil

Het schip bezit 5 traveeën, is breder dan het vierkant van het transept en staat in verbinding met de kruisbeuken door 2 kleine doorgangen van het type "Berrichons", achter de pijlers van de kruising.  Deze doorgangen vindt men eveneens terug in de naburige kerken van Cerny-le-Tour, Commagny en Chantenay.  De muren waren reeds bij aanvang bepleisterd en vernieuwd bij verschillende hernemingen, in het bijzonder op het moment van de uitvoering van de muurschilderingen uit de 15de eeuw.  De overwelving is met een eenvoudig houten geraamte.  De verlichting is verzekerd door 2 nauwe en hoge rondboogvensters die zich openen aan de zuidelijke muur en een verlichtingsspleet bovenaan het westelijke portaal.  Aan de noordelijke muur treft men een dichtgestopte opening aan.  Breder dan de vensters aan de noordelijke zijde met aan zijn basis een passend samengevoegde verankering, stond de kerk in verbinding met een aanpalende gebouw aan de noordzijde.








De grote rondbogen van de kruising vallen terug op de half ingewerkte zuilen in de zware pijlers en zijn bekroond met kapitelen versierd met palmetten en acanthusgebladerte.  Sommige stengels komen uit de mond van een masker met kattenoren aan de hoeken.  De bogen ondersteunen een koepel op trompen opengewerkt met kleine rondbogen.  De transeptarmen zijn overwelfd met een tongewelf.  Aan de zuidelijke kruisbeuk heeft een venster met flamboyante opvulling de oorspronkelijke romaanse boog vervangen waarvan het bovenste gedeelte nog zichtbaar is aan de buitenzijde.










De absidiolen zijn doorbroken met nauwe rondboogvensters. Deze rechts is verborgen met de constructie van de sacristie vermoedelijk uit de klassieke periode.  Het kooreinde bezit een meer verzorgde constructie.  De apsis overdekt met een halfkoepel, is verlicht met kleine inspringende rondboogvensters waarvan de rondboog rust op steunmuren.  De rondboogvensters openen zich onder een boogreeks waarbij de bogen terugvallen op half ingewerkte zuilen.  De kapitelen versierd met palmetten bezitten een dun dekstuk versierd met dammotief en Griekse randen.  De zijmuren van het koor zijn elk versierd met een dubbele boogreeks.












Bovenaan de kruising bevindt zich een vierkante klokkentoren van 2 verdiepingen.  De bovenste verdieping is op elk van zijn zijden doorbroken van paarsgewijze bogen gescheiden door colonnetten met gevarieerde profielen zoals eenvoudige, gecanneleerde, achthoekige en gedraaide zuilen, met hierboven kapitelen versierd met waterplantenmotieven.  De toren is bekroond met een hoge spits overdekt met leistenen.






Aan de westelijke gevel omkaderen 2 platte steunberen een uitstekend portaal met hierboven een driehoekig fronton. In de regio vindt men nog enkel de kerk van Magny-Cours met dezelfde samenstelling terug. Het portaal is aan iedere zijde geflankeerd van 2 colonnetten.  De kapitelen van de binnenste colonnetten zijn eenvoudige kapiteellichamen.  De buitenste colonnetten zijn gehistoriseerd.  Aan de zuidelijke zijde is de Aanbidding van de Wijzen voorgesteld.  Aan de noordelijke zijde een harpspeler waarbij men koning David kan herkennen, naast een personage die met een dier vecht, waarschijnlijk Samson. 








Bronnen.
- Jacques Esterle in "Congrès archéologique de France,Nivernais 125e session"; Société Française d'Archéologie; Paris 1967.
- Jean Dupont in "Nivernais-Bourbonnais roman"; Editions de Zodiaque, "La Nuit des Temps 45"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vîre 1976.

Bijlagen.

woensdag 30 november 2022

Eglise Saint-Hippolyte te Combertault (Côte d'Or 21)

 Eglise Saint-Hippolyte  

te Combertault


De kerk van Combertault is op een 6-tal km ten zuidoosten van Beaune gesitueerd.  Het gaat om een oude priorij die alhoewel diepgaand gewijzigd, delen bewaard die teruggaan tot de 11de eeuw met dan voornamelijk het kooreinde.  De overblijfselen van het romaanse schip dat voor een meer bescheiden constructie tijdens de klassieke periode is vervangen, zijn vandaag nog zichtbaar op het kerkhof.
De kerk verheft zich op een vrijgemaakt terrein in het noorden terwijl in het zuiden de restanten van het transept zijn ingewerkt in een vleugel die tot de oude priorij behoorde en nu is omgevormd tot gemeentehuis.

Geschiedenis.
De abdij van Combertault is voor de eerste keer gesitueerd en behoorde tot de bisschoppelijke zetel van Chalon ofschoon deze afhing van het diocees van Autun.  De stichting had naar alle waarschijnlijkheid reeds vroeger plaats en werd bezet door kanunniken.  Tussen 1070 en 1080, verlaagd tot rang van priorij, werd zij geschonken aan de abdij Saint-Etienne van Caen vooraleer zij rond 1096/1104 overhing naar de bevoegdheid van Saint-Bénigne van Dijon.  Deze grote abdij behield haar tot en met de Revolutie. 
De archieven vermelden nagenoeg niets over de talrijke overdrachten die in de loop der eeuwen plaatsvonden tot en met de secularisatie met de Revolutie toen de kerk, een parochiekerk werd en dit tot de dag van vandaag.
Naar analyse van de gebouwen blijkt dat de gebouwen een veelbewogen geschiedenis kenden en dat zijn neergang reeds van vroeger dateert.
Het oorspronkelijke gebouw dat nu beter gekend is door de onderzoeken in 1954 en de archeologische opgravingen tijdens de restauratie, bestond uit een uitgestrekt schip van 4 traveeën waarvan het eerste het transept vormde geflankeerd van nauwe kruisbeuken en voorafgegaan van een voorschip van 2 traveeën.  Hiervan bestaat nu nog een deel van de zuidelijke gootmuur, van het uitstekende transept blijft er nog een aanzet in het noorden en de ruwbouw ingewerkt in het huidige gemeentehuis in het zuiden.  Het best bewaarde deel is het koor samengesteld uit een rechte travee en een apsis met halfkoepel.  Enkel deze laatste was overwelfd terwijl het schip geplafonneerd moest zijn.  Zijn verwantschap met andere kerken in de Bourgogne van de 11de eeuw zijn in het bijzonder met Chapaize en Tournus waar men hetzelfde metselverband van kleine, regelmatige breukstenen terugvinden en aan de buitenzijde de Lombardische banden.  Het zijn dezelfde trekken met uitzondering van de imposten die men terugvindt in de kerk Saint-Vorles van Châtillon-sur-Seine terwijl de kerk Notre-Dame van Salmaise binnenin een boogreeks in de apsis bezit maar stilistisch meer geëvolueerd.  Rekening houdend met deze verwantschap met de gebouwen die teruggaan tot de 1ste helft van de 11de eeuw, is het waarschijnlijk dat de constructie van de kerk zou dateren van voor zijn verlaging tot rang van priorij.  De gift uit 1030 wanneer koning Robert le Pieux verschillende domeinen schenkt op vraag van de bisschop van Chalon, Geoffroy, zou het startsein van de constructie van het huidige gebouw kunnen zijn. 
Een tweede werkcampagne vond plaats op het einde van de 15de eeuw.  Hierbij werden het tongewelf van de rechtse koortravee vervangen door een kruisgewelf met nerven van steen en gewelven van baksteen en op hetzelfde moment werd de halfkoepel gedeeltelijk gereconstrueerd, eveneens in baksteen.  De afsluitstukken van de gewelfsleutel dragen een wapen aangevuld met 3 kruisen of sleutels dat volgens Bredeault overeenkomt met de wapens van de priorij.
Het zou hier moeten gaan om een algemene restauratie daar het huidige hoofdaltaar en zijn bijtafel tot dezelfde campagne behoren alsook de gebeeldhouwde afsluitstukken in de zuidelijke kapel, in de oude oostelijke travee van de zuidelijke zijbeuk van het schip.  Deze afsluitstukken dienden om de beelden te ondersteunen.  De aanwezigheid van het oude altaar bewijst in alle geval het huidige vloerniveau, reeds van tijdens deze periode.
Moet men reeds veronderstellen dat de Godsdienstoorlogen of de vernielingen door de Keizerlijke legers, het verval van de priorij tot ruïne van het schip hebben geleid ? Men blijft er nog steeds bij dat het vanaf dat moment tot een volledig verval heeft geleid.  Op de plaats van de 3 beuken werd een kleine constructie van 2 traveeën opgericht dat naar een beschilderde datum op het pleisterwerk van de noordelijke muur van de zuidelijke kapel, in 1687 werd beëindigd.  De verbinding met de heringerichte priorij werd bewaard door een wijziging in de laatste travee van de zuidelijke zijbeuk in een kapel. Een klokkentoren bekroonde de westelijke travee.  Het geheel vertaalt zich door zijn bescheidenheid en zijn strikt noodzakelijke karakter als de behoefte van een religieuze gemeenschap in zijn eenvoudigste uitdrukking en een bescheiden parochie. Op het einde van de 18de eeuw, in 1786 hadden nog verstevigingswerken plaats aan de priorij.
Tijdens de Revolutie met de secularisatie van de bezittingen van de geestelijkheid weigerden de bewoners om de kerk en de priorij te verkopen.  Vanaf dat moment werden de parochiale behoeften enkel aan het gebouw toegewend.  Met uitzondering van de meest noodzakelijke herstellingen bestond het aandeel erin om een sacristie aan de noordelijke flank van het kooreinde, in 1850 toe te voegen terwijl de zuidelijke kapel in 1860 werd gewijzigd om de doopvont te herbergen.
Men moet wachten tot de algemene restauratie van 1990 tot 1993 wanneer de kerk definitief werd gered en vooral in waarde hersteld. 

Beschrijving.
Het kerkhof dat de plaats van het romaanse schip inneemt, strekt zich uit voor de westelijke gevel van de kerk.  Aan de zuidzijde wordt het begrensd door een nog rechtstaande muur dat aan zijn oostelijke helft de restanten van de verheffing van het oorspronkelijke schip voorstelt. Aan de buitenzijde is deze op een draagmuur van grote blokken kalksteen gebouwd, waarschijnlijk een hergebruik uit de oudheid.  De rest van de muur opgericht in een klein metselverband met breukstenen van kalksteen, stelt een tandvormige versiering voor dat overeenkomt met een regelmatige plaatsing van platte steunberen, in het oosten onderbroken door een nu dichtgestopte ingang welk een groot monoliet linteel bewaard.  De gevelmuur die uitkomt op het kerkhof waar het niveau het meest verheven is, herneemt de binnenste samenhang van het oude schip geritmeerd met traveeën door de half ingebrachte zuilen in een klein metselverband tegen de muur.  De verheffing is volledig losgemaakt uit het overwicht van de oostelijke travee aan de zijbeuk waar de vloer zijn oorspronkelijk niveau is teruggebracht met ongeveer 50 cm.  Deze muur beëindigd zich in het westen door de afbraak van de oude gevel die zich over 3 traveeën uitstrekte.  De verheffing is modern maar naar de opgravingen zou deze kunnen overeenkomen met het bestaan van een voorschip van 2 traveeën dat zich uitstrekte tot de hedendaagse afsluiting van het kerkhof in de lengte van de straat. 









Het schip van de 17de eeuw dat enkel de plaats van de hoofdbeuk van de oostelijke travee van de romaanse constructie overdekt, is heel erg beperkt.  Minder hoog dan het kooreinde vertoont deze een eenvoudige samenhang zonder enige versiering.  Het metselwerk bestaat uit breukstenen van kalksteen van alle afmetingen.  Enkel de omkadering van de deuren en de hoekverbindingen zijn in maatstenen.
De westelijke gevel doorbroken van een ingang in hoefijzerboog met hierboven een oculus is bekroond met een klokkentorentje, op een valse, ruwe kruin geplaatst dat de puntgevel vervangt.  Een spits van 4 zijden tooit het geheel en is overdekt met oude platte dakpannen.


Een deur in rondboog, nu dichtgemaakt, opende zich aan de zuidelijke gevel van het schip.  Deze kwam uit op een grafkapel vastgelegd in het geheel van de zijbeuk, vermeld in de teksten uit de 17de eeuw en verschillende graven tijdens de opgravingen teruggevonden.  De noordelijke gevel is verdeeld in 2 traveeën door een steunbeer en wordt verlicht door 2 rondboogvensters. 




Het koor vertoont een meer verheven volume, heel goed zichtbaar aan de noordelijke muur.  Het geheel van metselwerk aangebracht in regelmatige lagen breuksteen van kalkstenen, is typisch voor de vroegromaanse kunst.  Het verschil tussen de overdekkingen is gecorrigeerd door een puntgevel doorbroken van een rondboog.  Deze muur vormde aanvankelijk het einde van het schip dat uitstak over het massief van het koor.  Het draagt nog de sporen van de oorspronkelijke triomfboog die op cilindervormige steunen terugviel.  Deze is in het noorden is bewaard tot aan de impost die oprijst uit de huidige overdekking van het schip.  De boog in de as gesitueerd is eveneens oud zoals zijn kenmerkend metselverband verraadt.  De insprong is voorzien in zijn midden van verticale stenen die in de uitsprong een gleuf vormen.  Dit is een samenstelling die men terugvindt op de bewaarde afbraak van de boog van de oostelijke muur van de noordelijke zijbeuk.  De noordelijke muur van het koor vertoont 2 te onderscheiden kenmerken met een rechte travee begrensd met een oude steunbeer, bekroond met een stenen tegel.  Deze is verlicht door een rondboogvenster.  Een decoratieve band gevormd met stenen gezet als bij een chevronversiering, kenmerkt de bovenste grens van het romaanse metselwerk. 






De apsis verlicht door 3 rondboogvensters, stelt een meer geëvolueerd decor voor.  Boven de ondermuur bekroond met een waterlijst wisselen kleine, platte steunberen de verheffing af en bovenaan gedeeltelijke verenigd door een dubbele boogreeks.  Het decor van lisenen is typisch voor de vroegromaanse kunst.  Deze waren oorspronkelijk samengesteld onder de overdekking die later gewijzigd werd.  Het spoor van de verheffing is goed zichtbaar alsook het vertrek van de oude stenen lijstjes.  De hogere gedeelten zijn reeds in de 15de eeuw op dit niveau geplaatst om een nieuwe overdekking met platte dakpannen te verenigen.  De zuidelijke verheffing van de koortravee bedekt door een reeds oudere uitbreiding van de vroegere vleugel van de priorij is zichtbaar aan de binnenzijde van het gebouw.








Bron.
- Frédréric Didier in "L'église Saint-Hippolyte de Combertault", Congrès Archéologique de France 152é session 1994"; Société Française d'Archéologie; Paris 1997.

Bijlagen.