Zoeken in deze blog

woensdag 30 november 2022

Eglise Saint-Hippolyte te Combertault (Côte d'Or 21)

 Eglise Saint-Hippolyte  

te Combertault


De kerk van Combertault is op een 6-tal km ten zuidoosten van Beaune gesitueerd.  Het gaat om een oude priorij die alhoewel diepgaand gewijzigd, delen bewaard die teruggaan tot de 11de eeuw met dan voornamelijk het kooreinde.  De overblijfselen van het romaanse schip dat voor een meer bescheiden constructie tijdens de klassieke periode is vervangen, zijn vandaag nog zichtbaar op het kerkhof.
De kerk verheft zich op een vrijgemaakt terrein in het noorden terwijl in het zuiden de restanten van het transept zijn ingewerkt in een vleugel die tot de oude priorij behoorde en nu is omgevormd tot gemeentehuis.

Geschiedenis.
De abdij van Combertault is voor de eerste keer gesitueerd en behoorde tot de bisschoppelijke zetel van Chalon ofschoon deze afhing van het diocees van Autun.  De stichting had naar alle waarschijnlijkheid reeds vroeger plaats en werd bezet door kanunniken.  Tussen 1070 en 1080, verlaagd tot rang van priorij, werd zij geschonken aan de abdij Saint-Etienne van Caen vooraleer zij rond 1096/1104 overhing naar de bevoegdheid van Saint-Bénigne van Dijon.  Deze grote abdij behield haar tot en met de Revolutie. 
De archieven vermelden nagenoeg niets over de talrijke overdrachten die in de loop der eeuwen plaatsvonden tot en met de secularisatie met de Revolutie toen de kerk, een parochiekerk werd en dit tot de dag van vandaag.
Naar analyse van de gebouwen blijkt dat de gebouwen een veelbewogen geschiedenis kenden en dat zijn neergang reeds van vroeger dateert.
Het oorspronkelijke gebouw dat nu beter gekend is door de onderzoeken in 1954 en de archeologische opgravingen tijdens de restauratie, bestond uit een uitgestrekt schip van 4 traveeën waarvan het eerste het transept vormde geflankeerd van nauwe kruisbeuken en voorafgegaan van een voorschip van 2 traveeën.  Hiervan bestaat nu nog een deel van de zuidelijke gootmuur, van het uitstekende transept blijft er nog een aanzet in het noorden en de ruwbouw ingewerkt in het huidige gemeentehuis in het zuiden.  Het best bewaarde deel is het koor samengesteld uit een rechte travee en een apsis met halfkoepel.  Enkel deze laatste was overwelfd terwijl het schip geplafonneerd moest zijn.  Zijn verwantschap met andere kerken in de Bourgogne van de 11de eeuw zijn in het bijzonder met Chapaize en Tournus waar men hetzelfde metselverband van kleine, regelmatige breukstenen terugvinden en aan de buitenzijde de Lombardische banden.  Het zijn dezelfde trekken met uitzondering van de imposten die men terugvindt in de kerk Saint-Vorles van Châtillon-sur-Seine terwijl de kerk Notre-Dame van Salmaise binnenin een boogreeks in de apsis bezit maar stilistisch meer geëvolueerd.  Rekening houdend met deze verwantschap met de gebouwen die teruggaan tot de 1ste helft van de 11de eeuw, is het waarschijnlijk dat de constructie van de kerk zou dateren van voor zijn verlaging tot rang van priorij.  De gift uit 1030 wanneer koning Robert le Pieux verschillende domeinen schenkt op vraag van de bisschop van Chalon, Geoffroy, zou het startsein van de constructie van het huidige gebouw kunnen zijn. 
Een tweede werkcampagne vond plaats op het einde van de 15de eeuw.  Hierbij werden het tongewelf van de rechtse koortravee vervangen door een kruisgewelf met nerven van steen en gewelven van baksteen en op hetzelfde moment werd de halfkoepel gedeeltelijk gereconstrueerd, eveneens in baksteen.  De afsluitstukken van de gewelfsleutel dragen een wapen aangevuld met 3 kruisen of sleutels dat volgens Bredeault overeenkomt met de wapens van de priorij.
Het zou hier moeten gaan om een algemene restauratie daar het huidige hoofdaltaar en zijn bijtafel tot dezelfde campagne behoren alsook de gebeeldhouwde afsluitstukken in de zuidelijke kapel, in de oude oostelijke travee van de zuidelijke zijbeuk van het schip.  Deze afsluitstukken dienden om de beelden te ondersteunen.  De aanwezigheid van het oude altaar bewijst in alle geval het huidige vloerniveau, reeds van tijdens deze periode.
Moet men reeds veronderstellen dat de Godsdienstoorlogen of de vernielingen door de Keizerlijke legers, het verval van de priorij tot ruïne van het schip hebben geleid ? Men blijft er nog steeds bij dat het vanaf dat moment tot een volledig verval heeft geleid.  Op de plaats van de 3 beuken werd een kleine constructie van 2 traveeën opgericht dat naar een beschilderde datum op het pleisterwerk van de noordelijke muur van de zuidelijke kapel, in 1687 werd beëindigd.  De verbinding met de heringerichte priorij werd bewaard door een wijziging in de laatste travee van de zuidelijke zijbeuk in een kapel. Een klokkentoren bekroonde de westelijke travee.  Het geheel vertaalt zich door zijn bescheidenheid en zijn strikt noodzakelijke karakter als de behoefte van een religieuze gemeenschap in zijn eenvoudigste uitdrukking en een bescheiden parochie. Op het einde van de 18de eeuw, in 1786 hadden nog verstevigingswerken plaats aan de priorij.
Tijdens de Revolutie met de secularisatie van de bezittingen van de geestelijkheid weigerden de bewoners om de kerk en de priorij te verkopen.  Vanaf dat moment werden de parochiale behoeften enkel aan het gebouw toegewend.  Met uitzondering van de meest noodzakelijke herstellingen bestond het aandeel erin om een sacristie aan de noordelijke flank van het kooreinde, in 1850 toe te voegen terwijl de zuidelijke kapel in 1860 werd gewijzigd om de doopvont te herbergen.
Men moet wachten tot de algemene restauratie van 1990 tot 1993 wanneer de kerk definitief werd gered en vooral in waarde hersteld. 

Beschrijving.
Het kerkhof dat de plaats van het romaanse schip inneemt, strekt zich uit voor de westelijke gevel van de kerk.  Aan de zuidzijde wordt het begrensd door een nog rechtstaande muur dat aan zijn oostelijke helft de restanten van de verheffing van het oorspronkelijke schip voorstelt. Aan de buitenzijde is deze op een draagmuur van grote blokken kalksteen gebouwd, waarschijnlijk een hergebruik uit de oudheid.  De rest van de muur opgericht in een klein metselverband met breukstenen van kalksteen, stelt een tandvormige versiering voor dat overeenkomt met een regelmatige plaatsing van platte steunberen, in het oosten onderbroken door een nu dichtgestopte ingang welk een groot monoliet linteel bewaard.  De gevelmuur die uitkomt op het kerkhof waar het niveau het meest verheven is, herneemt de binnenste samenhang van het oude schip geritmeerd met traveeën door de half ingebrachte zuilen in een klein metselverband tegen de muur.  De verheffing is volledig losgemaakt uit het overwicht van de oostelijke travee aan de zijbeuk waar de vloer zijn oorspronkelijk niveau is teruggebracht met ongeveer 50 cm.  Deze muur beëindigd zich in het westen door de afbraak van de oude gevel die zich over 3 traveeën uitstrekte.  De verheffing is modern maar naar de opgravingen zou deze kunnen overeenkomen met het bestaan van een voorschip van 2 traveeën dat zich uitstrekte tot de hedendaagse afsluiting van het kerkhof in de lengte van de straat. 









Het schip van de 17de eeuw dat enkel de plaats van de hoofdbeuk van de oostelijke travee van de romaanse constructie overdekt, is heel erg beperkt.  Minder hoog dan het kooreinde vertoont deze een eenvoudige samenhang zonder enige versiering.  Het metselwerk bestaat uit breukstenen van kalksteen van alle afmetingen.  Enkel de omkadering van de deuren en de hoekverbindingen zijn in maatstenen.
De westelijke gevel doorbroken van een ingang in hoefijzerboog met hierboven een oculus is bekroond met een klokkentorentje, op een valse, ruwe kruin geplaatst dat de puntgevel vervangt.  Een spits van 4 zijden tooit het geheel en is overdekt met oude platte dakpannen.


Een deur in rondboog, nu dichtgemaakt, opende zich aan de zuidelijke gevel van het schip.  Deze kwam uit op een grafkapel vastgelegd in het geheel van de zijbeuk, vermeld in de teksten uit de 17de eeuw en verschillende graven tijdens de opgravingen teruggevonden.  De noordelijke gevel is verdeeld in 2 traveeën door een steunbeer en wordt verlicht door 2 rondboogvensters. 




Het koor vertoont een meer verheven volume, heel goed zichtbaar aan de noordelijke muur.  Het geheel van metselwerk aangebracht in regelmatige lagen breuksteen van kalkstenen, is typisch voor de vroegromaanse kunst.  Het verschil tussen de overdekkingen is gecorrigeerd door een puntgevel doorbroken van een rondboog.  Deze muur vormde aanvankelijk het einde van het schip dat uitstak over het massief van het koor.  Het draagt nog de sporen van de oorspronkelijke triomfboog die op cilindervormige steunen terugviel.  Deze is in het noorden is bewaard tot aan de impost die oprijst uit de huidige overdekking van het schip.  De boog in de as gesitueerd is eveneens oud zoals zijn kenmerkend metselverband verraadt.  De insprong is voorzien in zijn midden van verticale stenen die in de uitsprong een gleuf vormen.  Dit is een samenstelling die men terugvindt op de bewaarde afbraak van de boog van de oostelijke muur van de noordelijke zijbeuk.  De noordelijke muur van het koor vertoont 2 te onderscheiden kenmerken met een rechte travee begrensd met een oude steunbeer, bekroond met een stenen tegel.  Deze is verlicht door een rondboogvenster.  Een decoratieve band gevormd met stenen gezet als bij een chevronversiering, kenmerkt de bovenste grens van het romaanse metselwerk. 






De apsis verlicht door 3 rondboogvensters, stelt een meer geëvolueerd decor voor.  Boven de ondermuur bekroond met een waterlijst wisselen kleine, platte steunberen de verheffing af en bovenaan gedeeltelijke verenigd door een dubbele boogreeks.  Het decor van lisenen is typisch voor de vroegromaanse kunst.  Deze waren oorspronkelijk samengesteld onder de overdekking die later gewijzigd werd.  Het spoor van de verheffing is goed zichtbaar alsook het vertrek van de oude stenen lijstjes.  De hogere gedeelten zijn reeds in de 15de eeuw op dit niveau geplaatst om een nieuwe overdekking met platte dakpannen te verenigen.  De zuidelijke verheffing van de koortravee bedekt door een reeds oudere uitbreiding van de vroegere vleugel van de priorij is zichtbaar aan de binnenzijde van het gebouw.








Bron.
- Frédréric Didier in "L'église Saint-Hippolyte de Combertault", Congrès Archéologique de France 152é session 1994"; Société Française d'Archéologie; Paris 1997.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: