Zoeken in deze blog

zondag 2 april 2023

Eglise Saint-Martin te Breuil-le-Vert (Oise 60)

Eglise Saint-Martin 
te Breuil-le-Vert


Geschiedenis.
Tot en met de 11de eeuw is Clermont vooral een kasteel met heel weinig grondgebied.  De graven van Clermont hebben echter bezittingen in de omgeving van hun kasteel waaronder het dorp van Breuil-le-Vert.  De 1ste vermelding figureert in een charter van graaf Hugues I de Clermont in 1099 of 1100.  Door middel van deze charter schenkt hij de parochie van Breuil-le-Vert en zijn kerk aan de abdij Saint-Germer-de-Fly.  De schenking is het gevolg van een klacht van Ansel, bisschop van Beauvais, gericht aan de graaf.  Hierbij uit hij dat de priester aangesteld door de graaf zich heel nalatig vertoont in het uitoefenen van zijn opdracht.  Het grondgebied van Breuil-le-Vert is heel erg uitgestrekt en samengesteld uit verschillende gehuchten waaronder Béthencourtel, Rotheleux, la Croix de Creil, Gannetecourt, Lierval, Giencourt met een bevolking van wijnverbouwers en moerasgronden.  Het grote aantal inwoners rechtvaardigt een grotere kerk die op dat moment in constructie is en bijna afgewerkt.  Toegewijd aan de heilige Maarten hangt zij af van de dekenij en aartsdekenij van Clermont gedurende het ganse Ancien Régime.  In 1145 bevestigt zijn zoon, Renaud II de Clermont, de schenking gedaan door zijn vader en voegt hierbij een bezit van het neerhof, een visvijver, een bewoner met zijn bouwvallig huis, een uitzondering van schatting en gewoonten, en de inningen van taksen bij de Sint-Maartensfoor.  Door zijn bull van 1178 bevestigt paus Alexander III op zijn beurt de schenking aan de abdij Saint-Germer-de-Fly.  Voor dit alles zijn de voorwaarden voor een stichting van een priorij erg gunstig.  Deze stichting wordt uitgevoerd in de daarop volgende jaren.  De prior wordt de vroegere priester van het parochie maar de parochiale diensten worden voor een groot deel verzorgd door een seculiere geestelijke aangesteld door de prior die de titel draagt van levenslange vicaris.  De prior zelf is gehouden om de voornaamste mis en de vespers op zondag en feestdagen te celebreren en de priester staat hem bij als diaken.
De kerk die einde 11de eeuw bestond, was van het basicale plan zoals het Basse-Oeuvre van de kathedraal van Beauvais, Cinqueux, Montmille, Rhuis, Sacy-le-Grand, Saint-Rémy-l'Abbaye en een groot aantal Romaanse kerken in de streek van Laon en Soissons.  Dit is bewezen door het bestaan van de 4 dichtgestopte boogreeksen ten zuiden van het schip.  Het bijzondere geometrische decor van hun kapitelen verwijst naar het begin van de Romaanse kunst en is heel uniek in de regio.  Zij bootsen de collegiale Saint-Hildevert van Gournay-en-Bray na.  Het oude bestaan van een transept schijnt eveneens aangetoond door een platte Romaanse steunbeer ten zuiden van de kapel en door de sporen van een verbindingsstuk op een oude muur in de noordwestelijke hoek van de noordelijke zijbeuk van het koor.  Zoals gebruikelijk was in de regio, diende de kruising van het transept als basis van de klokkentoren.  Bij afwezigheid van andere bewaarde restanten of archeologische opgravingen is het onmogelijk om andere kenmerken van de Romaanse kerk toe te voegen.
Op het einde van de 12de eeuw, met de ontluikende Gotiek, is de zuidelijke Romaanse kruisbeuk overwelfd en veranderd in een kapel door toevoeging van een 2de travee met polygonale apsis.  Begin 13de eeuw worden de rest van het transept, het koor en de klokkentoren opeenvolgend vervangen door een uitgestrekt Gotisch koor van 4 traveeën en verdubbeld wordt door een noordelijke zijbeuk van dezelfde hoogte en breedte.  De 2 laatste traveeën vormen een vierkant hallenkoor van 2 keer 2 traveeën zoals te Brenouille, Laigneville en Limay.  Zoals de zuidelijke verheffing van de 2de travee die als basis voor de klokkentoren dient, het aantoont, was het vroeger voorzien om de kapel te vervangen door een 2de zijbeuk overeenkomstig met deze in het zuiden.  Een opgerichte gordelboog is tegen deze geplaatst maar lager dan de kapel.  Deze onregelmatigheid vindt men niet terug aan de 1ste koortravee.
Men sluit niet uit dat met de Honderdjarige Oorlog de noordelijke zijbeuk van het schip  beschadigd werd.  Begin 16de eeuw is de noordelijke zijbeuk afgebroken en de grote boogreeksen van het noorden weggehaald.  Het schip is naar het noorden wijder gemaakt en bezit dezelfde breedte als het koor.  De kerk wordt eveneens voorzien van een nieuwe gevel met een westelijk portaal in de as van het oude schip daar de Romaanse zijbeuk op dat moment nog bewaard was gebleven.  Een ander belangrijk portaal wordt uitgewerkt in het noorden aan de 3de travee.  Achteraf wordt deze in de 19de eeuw volledig dichtgemetseld.  Het schip is niet overwelfd maar overdekt met houtwerk in de vorm van een omgekeerde scheepsromp.  Tijdens het Ancien Regime was het schip ten laste van de parochianen en het koor voor de ontvangers van de tienden.  Hierdoor zijn eveneens in de omliggende dorpen de schepen geregeld Romaans gebleven zoals te Bailleval, Mogneville en Cambronne-lès-Clermont terwijl het koor uitgebreid of vernieuwd werd in de nieuwe Gotische stijl.
Te Breuil-le-Vert is het meestal de landsheer van het dorp, Pierre II d'Argilière, en de priester, Michel de Rimaugis die de werken aan het schip financierden.  Deze gulheid kan verklaard worden doordat deze sedert 1467 kanunnik van Clermont werd en sedert 1503 kanunnik te Beauvais.  Op 22 januari 1515 sticht deze samen met zijn broer, Jean, de kapel Notre-Dame waarvan de opbrengst is voorbehouden aan Nicole, de oudste zoon van Jean die sedert 1513 kanunnik is te  Beauvais en begunstiger van de kerk.  Andere werken worden nog uitgevoerd in de noordelijke zijbeuk van het koor waarbij de eerste 3 gewelven worden herdaan en voorzien worden van nieuwe flamboyante gewelfsleutels.  De colonnettenbundels ingewerkt in de muur worden vervangen door sluitversieringen in dezelfde stijl.
De priorij wordt reeds afgeschaft voor de Franse Revolutie.  Reeds op het einde van de 17de eeuw gaat de abdij over tot het sluiten van verschillende priorijen maar behouden deze wel als bezit.  De priorij wordt veranderd in een landbouwbedrijf waarvan het logement en zijn duiventoren nog steeds bestaan.
Met de Franse Revolutie wordt de vrijheid van religie nog niet in vraag gesteld en nog in datzelfde jaar wordt de klok opnieuw gesmolten.  De cultus wordt echter einde 1793 verboden en op 10 december 1794 worden de bezittingen openbaar verkocht.  In tegenstelling tot andere dorpen herneemt de cultus zich niet in 1795 maar moet men wachten tot 1803 alvorens een nieuwe geestelijke wordt aangesteld voor de parochie.  Het is rond deze periode dat zich de afbraak situeert van de zuidelijke zijbeuk van het schip.
Op 19 maart 1921 wordt de kerk geklasseerd als historisch monument.



Beschrijving.
Regelmatig georiënteerd stelt de kerk zich samen met een breed schip van 4 traveeën; met een koor van 4 traveeën en een noordelijke zijbeuk van dezelfde breedte, beide in verlenging van het schip en zich beëindigend door een plat kooreinde; met een zuidelijke zijkapel van 2 traveeën, ter hoogte van de eerste 2 traveeën van het koor.  Deze kapel was het verlengde van de vroegere zuidelijke zijbeuk waarvan de dichtgestopte boogreeksen nog zowel aan de binnen- als buitenzijde zichtbaar zijn.  Een traptorentje bezet de hoek tussen de apsis van de kapel en het koor.  De klokkentoren verheft zich bovenop de 2de travee van de hoofdbeuk van het koor.  Een moderne sacristie is toegevoegd aan de 2de en 3de travee van de zijbeuk.  Het geheel van de kerk is overwelfd met ribgewelven waarvan deze in het schip neogotiek zijn en het houtwerk in een omgekeerde romp van de 16de eeuw verbergen.  Het koor en zijn zijbeuk vormen één homogeen geheel van 8 traveeën maar alle traveeën bezitten verschillende afmetingen.  De zijbeuk is breder dan het schip en de 1ste travee ligt dieper dan de 2 volgende terwijl de laatste korter is.

Foto Wikipedia

Men betreedt de kerk langs het westelijke portaal of langs een kleine ingang op het einde van het schip aan de noordelijke zijde.  Het schip is overdekt met een dak van 2 hellingen en met een puntgevel in het westen.  De 1ste koortravee en de zijbeuk zijn in hun geheel overdekt door een hoger dak dan het schip.  Dit zet zich verder ten noorden van de klokkentoren door een afdak dat in het oosten beëindigd wordt met een halve puntgevel.  In het zuiden is deze verbonden met het dak van de kapel waarvan één van de wanden steun neemt tegen de westelijke muur van de 1ste verdieping van de klokkentoren.  De 2 laatste traveeën van het koor en de zijbeuk zijn voorzien van een onafhankelijk zadeldak met 2 naast elkaar gestelde puntgevels aan het kooreinde.



De zuidelijke verheffing.
De zuidelijke muur is vooral interessant voor zijn grote Romaanse dichtgestopte boogreeksen.  Nog enkel 1 van de oorspronkelijke 4 Romaanse vensters is waarneembaar bovenaan 1 van de huidige vensters.




De dichtgestopte bogen zijn in rondboog, niet van lijstwerk voorzien en rusten op vierkante pijlers van 90 cm breedte, 75 cm dikte zoals de muren en bezitten een hoogte van 2,19 tot 2,45 meter.  Aanvankelijk waren de pilasters of steunmuren in de pijlers ingewerkt en ondersteunden de bovenste cilinder van de gordelbogen.  De pijlers waren dus kruisvormig.  Vandaag kan men de pilasters niet meer onderscheiden dar de bogen zijn dichtgestopt tot aan de onderste cilinder.


Bij het begin en het einde van de grote boogreeksen zijn de kapitelen verdwenen.  Op de 3 tussenliggende pijlers zijn ze met 3 in aantal zowel aan de binnen- als de buitenzijde.  Deze 3 kapitelen of gebeeldhouwde blokken situeren zich op eenzelfde plan en komen allen overeen met de pilasters.  De kapitelen gesitueerd aan de hoeken zijn 2 zijden maar de andere zijn met kleine gebeeldhouwde tegels.  De schuin afgewerkte tabletten die de dekstukken en astragalen op hun plaats houden zijn op verschillende kapitelen verdwenen door de erosie.  In enkele gevallen is het tussenliggende kapiteel gebroken en het gebroken gedeelte is vervangen door een element waarvan het motief niet overeenkomt.  Het beeldhouwwerk is bijzonder archaïsch, eenvoudig en naïef.  Het waren eerder werklieden van het dorp die hier aan de slag waren zich inspirerend op wat ze elders gezien hadden.  Aan de buitenzijde profileren zich op de 1ste pijler horizontale mouwstrepen; 2 parallelle krullen; en brede, afgeronde groeven die boven elkaar opgestelde bladeren laten uitschijnen.



Op de 2de pijler bemerkte men 2 boven elkaar gestelde hoekkrullen en één vooraan; gegraveerde lijnen zonder samenhang; en een hoekkrul geassocieerd met een blad in waaiervorm.





Op de 3de pijler ontwaart men een stengel die eenvoudige bladeren draagt en brede afgeronde groeven.



Bronnen.
- Louis Graves in Précis statistique sur le canton de Clermont; Achille Desjardins; Beauvais 1838. Te lezen in http://books.google.fr
- Eugène Müller in Entre Creil et Clermont, Comité archéologique de Senlis, Impremerie Eugène Dufresne; Senlis 1892. Te lezen in http://books.google.fr
- Eugène Lefèvre-Pontalis in Les clochers du XIIième et du XVIième siècle dans le Beauvaisis et le Valois, Congrès archéologique de France; Editions Picard; Paris 1906.
- Eugène Woillez in Archéologie des monuments religieux de l'ancien Beauvoisis pendant la métamorphose romane; Derache; Paris 1849. Te lezen  in http://books.google.fr
- Alain Mabille in Notice sur Breuil-le-Vert, Comptes-rendus & memoires de la Société archéologique et historique de Clermont-en-Beauvaisis; Nogent-le-Rotrou 1995.

Bijlagen.

Église Saint-Vaast te Nointel (Oise 60)

Église Saint-Vaast 
te Nointel

Geschiedenis.
Geen enkel gegeven van oprichting bestaat er van de kerk van de 11de eeuw.  Zijn schip werd waarschijnlijk behouden tot en met de 13de eeuw.  Zijn andere gedeelten werden waarschijnlijk vervangen vanaf de jaren 1120 maar zijn voor het grootste deel op hun beurt opnieuw vervangen geweest.  Van de oorspronkelijke delen kan men nog steeds de mooie Romaanse gevel bewonderen met zijn prachtig portaal met veelvuldige archivolten.  Dit echter zonder de delen die overeenkomen met de zijbeuken en die van een latere periode dateren.  De Romaanse klokkentoren werd opnieuw versierd in de eerste helft van de 16de eeuw in een flamboyante Gotische stijl.  De 2 kruisbeuken van het transept dateren van dezelfde periode maar hun vensters werden herdaan na de Honderdjarige Oorlog. 
Aan de binnenzijde, aan de vierde grote boogreeks in het zuiden van het schip bevindt zich aan de westelijke zijde nog een Romaans kapiteel.  De vier gordelbogen rond de basis van de klokkentoren alsook zijn ribgewelven, achteraf doorbroken met een opening voor de klokken dateren van de jaren 1120-1130.  De vierde travee van het schip vormt naar het schijnt een verlenging naar het oosten toe van het oude schip wat verklaart dat dit de enige nog is die een grote Romaanse boogreeks bezit.  Deze travee moet de plaats innemen van een eerste koortravee van de 11de eeuw welke misschien wel een basis was van de klokkentoren.  Als de kerk het bestaan van de verheffing van de 11de eeuw bewaart, moet men deze zoeken in de massieve pijlers aan de ingang van de vierde travee.

(foto Wikipedia)

Om het aantal bezoekers van de kerk te herbergen was het oude schip begiftigd met een zijbeuk in het zuiden rond het midden van de 12de eeuw of het begin van de 13de eeuw. Getuige hiervan is het westelijke venster van deze zijbeuk, met voorlopers van opvulling zoals te Bury, Clermont, Saint-Leu-d'Esserent en te Villers-Saint-Paul.  Twijfels bestaan er echter over de grote boogreeksen die tijdens deze periode bestonden.  In een eerste periode waren de boogreeksen misschien doorbroken in de zuidelijke gootmuren van het oude schip.  De kapitelen van de grote boogreeksen in het zuiden behoren niet tot de eerste Gotische periode zoals het westelijke venster.  Het beeldhouwwerk kan men vergelijken met de half ingewerkte kapitelen in de muren van het schip en de zijbeuken van Agnetz waarbij het eerste oprichtingsniveau dateert van rond 1230.  Twee of drie generaties verder, op het einde van de 13de eeuw of begin 14de eeuw, is het koor van de jaren 1120 vervangen geweest door een geheel van een late flamboyante stijl dat zich samenstelt met een centrale beuk met 2 zijbeuken, dit alles vergezeld van een plat kooreinde.  Het is het enige gedeelte van de kerk dat stilistisch homogeen is.
De boog in de as van het kooreinde is merkwaardig door zijn uitzonderlijke opvulling met 5 lancetbogen.  Een kapel van 2 traveeën werd spoedig toegevoegd ten noorden van het koor.  Zij werd later omgevormd tot sacristie.  Aldus vertoont de kerk zich reeds in haar huidige omvang op de vooravond van de Honderdjarige Oorlog, met nog de afwezigheid van een noordelijke zijbeuk.
De Honderdjarige Oorlog schijnt geen schade berokkend te hebben aan de kerk Saint-Vaast.  Enkele herwerkingen tijdens de flamboyante periode, op het einde van de 15de en het eerste kwart van de 16de eeuw, zijn van mindere waarde zoals de herinrichting van de verdieping van de klokkentoren, het doorbreken van de vensters in de kruisbeuken en de vergroting van de vensters van de vierde travee van de zijbeuken.  Andere herwerkingen hebben voorzien in de onsamenhangendheid van de structuur zoals de herneming van de zijbeuken en de sokkels van 3 geïsoleerde pijlers in het zuiden van het schip, de overwelving of van de vierde travee van de noordelijke zijbeuk waarbij het grootste ontwerp teruggaat tot de Romaanse periode, de herstelling van de vierde grote boogreeks in het noorden en de westelijke boogreeks van de noordelijke kruisbeuk.
Met de Renaissance, waarschijnlijk midden 16de eeuw, zijn de kruisbeuken van het transept opnieuw overwelfd.  Het prismatisch profiel van de ribben duidt een latere periode aan.  Later was het ook nodig om de pijlers van de klokkentoren te versterken.  Geen enkele auteur verstrekt inlichtingen over een datum van deze werken maar zij moeten samenvallen met de reconstructie van de grote boogreeksen in het noorden en de wijziging van de steunen van de ribben en de gordelbogen van de basis van de klokkentoren.  Zij kunnen zich situeren in de Klassieke periode, hetzij tussen het midden van de 17de eeuw en het eerste kwart van de 18de eeuw.  De 4 pijlers van de kruising van het transept zijn volledig herdaan geweest tot en met 3 aanzetten onderaan de dekstukken.  Het is aldus dat al de Romaanse kapitelen zijn weggehaald.  De 3 eerste boogreeksen in het noorden van het schip zijn gerealiseerd met Toscaanse zuilen.  Tenslotte werden de zijdelingse verheffingen van de zijbeuken en de westelijke muur van de noordelijke zijbeuk totaal herbouwd.  Aldus bestrijken het schip en de zijbeuken een periode van 5 eeuwen.  Bij het begin van de Derde Republiek wou de kerkfabriek de kerk verfraaien en liet het schip en de zijbeuken uitrusten met valse kruisgewelven in uitgeholde baksteen en plaaster onder leiding van de architect uit Senlis, Philippe Bruslé.
Op 07 november 1927 werd de kerk ingeschreven als historisch monument.


Beschrijving.
De kerk stelt zich samen met een schip van 4 traveeën en begrensd met 2 zijbeuken, met een transept waarbij de kruising van dit transept dient als basis van de klokkentoren, en met een koor van 2 traveeën begrensd met 2 zijbeuken en zich beëindigend door een vlak kooreinde.  Een sacristie van 2 traveeën situeert zich in ten noorden van de eerste travee van de noordelijke zijbeuk van het koor, en een traptorentje bezet de hoek tussen de zuidelijke zijbeuk (van het koor) en het koor. 
Het plan beschrijft een onregelmatigheid wat betreft de vierde travee van het schip.  Zij betreft zowel de buitenzijde waar de flamboyante Gotische stijl verschijnt, als aan de binnenzijde waar de grote bogen Romaans zijn en de pijlers bijzonder smal.  Zij beslaan de oude basis van de klokkentoren.  
Het geheel van de kerk alsook de sacristie zijn overwelfd met ribben maar deze gewelven zijn nagebootst in het schip en zijn zijbeuken en dateren van 1883.  Men betreedt de kerk langs het westelijke portaal van het schip of langs een klein portaal ten westen van de noordelijke zijbeuk die gewoonlijk gebruikt wordt.  De klokkentoren is getooid met een gearceerd dak.  Het schip en de zijbeuken, alsook het koor en zijn zijbeuken zijn in hun geheel overdekt door daken met 2 hellingen, samen met de puntgevels en het kooreinde.  De kruisbeuken zijn voorzien van onafhankelijke zadeldaken en met puntgevels in het noorden en het zuiden.

(foto Wikipedia)

Buitenzijde.
De westelijke gevel is volledig gebouwd in maatstenen met aanzetten van verschillende afmetingen en met heel dunne toevoegingen.  Twee Romaanse platte steunberen structureren het geheel in 3 delen waarbij enkel het middelste gedeelte teruggaat tot de eerste helft van de 12de eeuw.  De muur van de noordelijke zijbeuk dateert van de Klassieke periode en zijn venster in rondboog is niet Romaans zoals de uitstekende boogsleutel dit laat merken.  De muur van de zuidelijke zijbeuk dateert van het einde van de 12de eeuw en geeft een vroeggotisch venster weer.   De steunberen vallen éénmaal terug na de eerste aanzet en 2 maal door een terugval en beëindigen zich vervolgens door een waterlijst die zich net onder de top van de gootmuren bevindt.  Bovenaan de steunberen duidt een onderbreking in het metselverband aan dat de westelijke muren van de zijbeuken een toevoeging van achteraf zijn.  Een band met een voetring kenmerkt de aanvang van de puntgevel.  De puntgevel zelf houdt geen enkele opening in.  Onmiddellijk daaronder bevindt zich de voetring van de gladde lijst onderbroken door een lintvormige versiering van palmetten die bovenaan de hoge venster doorbuigt en zich links en rechts verderzet op het niveau van de imposten.  Het venster opent zich tussen 2 paar van colonnetten met kapitelen en onder een dubbele archivolt.  De binnenste archivolt is van lijstwerk voorzien met een zware en kleine voetring samen met een nauwe hollijst.  Een schuin afgewerkte terugval scheidt de zware voetring van de bovenste archivolt.  Daarboven bevindt zich een rij van kleine cirkelvormige gaatjes en een rij van zware zaagtanden.  De dekstukken van de kapitelen zijn gebeeldhouwd met palmetten en de kapitelen zelf met gebladerte met opgerolde uiteinden en knoppen, met palmetten van een ander type en met aronskelken.  Het beeldhouwwerk van het kapiteel links van de boog is verloren gegaan.  Als bijzonderheid ziet men een gebeeldhouwde blok bij ieder kapiteel.  Het ene is gebeeldhouwd met leliebloemen, de andere met palmetten.





Het westelijke portaal van het schip was aanvankelijk beschermd door 2 opeenvolgende portieken in hout, die hun afdrukken hebben nagelaten.  Het portaal van Nointel vertegenwoordigt één van de meest merkwaardige Romaanse portalen uit de omgeving na Catenoy en Villers-Saint-Paul.  Dit portaal is verfraaid met een viervoudige archivolt en begrensd met 2 groepen van 4 colonnetten met kapitelen maar er is een verschuiving tussen de elementen om te ondersteunen en de steunen.  De 2 binnenste colonnetten ondersteunen het monoliete linteel dat rust op 2 kraagstenen en niet op de binnenste archivolt.  De buitenste archivolt is voorzien van steunen.  Hierboven bevindt zich een fries met gebladerte dat terugvalt op grijnzende gezichten en met een rij van kleine zaagtanden.  Iedere archivolt is van lijstwerk voorzien met een zware voetring met met een diepe hollijst.  De 2 bovenste hollijsten houden uitgeholde violetbloemen in, een veelvoorkomend motief in de regio geregeld vermengd met sterren.  In de onderste boogring wisselt dit motief af met kronkelende vlinders.  Het motief van de binnenste boogring zijn kleine gestileerde personages.  Het timpaan is spijtig genoeg verminkt.  De rij van gebroken staven die het omkaderd is verborgen onder een dikke laag plaaster.  De rest van het timpaan is passend samengevoegd met kubische stenen op een punt geplaatst, waarbij men aan ruiten zou denken.  De dekstukken van de kapitelen zijn allen gebeeldhouwd met dezelfde grijnzende gezichten die rankversiering uitspuwen.  De kapitelen stelen voor het merendeel gebladerte voor gecombineerd met gezichten aan de hoeken.  Rechts stelt één onder hen reptielen voor, misschien salamanders, en aan een ander 2 vogels.  De cilinders zijn met de muur ingewerkt.  Hun basissen zijn onleesbaar geworden.














Na de westelijke gevel is de klokkentoren het voornaamste Romaanse element dat zichtbaar is aan de buitenzijde van de kerk.  De klokkentoren stelt zich samen met één of twee verdiepingen bovenaan de kruising van het transept.  Deze zijn geflankeerd met 2 loodrecht op elkaar staande steunberen aan de hoeken.  Zij zijn plat en stellen terugvallen voor aan hun schuinte, en beëindigen zich door een waterlijst.  Uitgezonderd voor de steunberen zijn de laagste gedeelten van de klokkentoren gebouwd met breukstenen.  Stenen in middelmatig metselverband is gebruikt vanaf de waterlijst van de steunberen.  De verdieping van de klokken is van een middelmatige hoogte en heeft zijn zadeldak omgeruild voor een gearceerd dak.  Het is waarschijnlijk tijdens deze herwerking ook dat men hiervoor de gootklos heeft opgeofferd.  De hoeken zijn voorzien van 2 colonnetten met kapitelen.  De eerste heeft dezelfde hoogte als de colonnetten van de bogen en steunt tegen de doorlopende tablet die eveneens als dekstuk voor de kapitelen van de bogen dient.  De tweede rust op dezelfde tablet en gaat tot de top.  Hier zijn de kapiteellichamen van de kapitelen van een geringe hoogte en hun beeldhouwwerk is in zwak reliëf en heel gevarieerd.  Al de andere kapitelen van de klokkentoren zijn gebeeldhouwd met plat gebladerte.  Zij openen zich tussen 2 paar van colonnetten met kapitelen en onder een dubbele archivolt.  De bovenste voetring is vergezeld van een hollijst waarboven op zijn beurt een dubbele schuin afgewerkte band loopt die op de tablet terugvalt.  Zoals te Béthisy-Saint-Martin, Chamant, Glaignes, Jaux, Néry, Orrouy en Saint-Vaast-de-Longmont moesten de bogen gedeeltelijk weggenomen zijn in 2 nauwe bogen door een centrale bijkomende colonnet die een timpaan ondersteunde waarin 2 rondbogen waren gezet.  Deze colonnetten bestaan nog enkel aan de westelijke zijde maar een herwerking tijdens de flamboyante periode heeft de drielobbige bogen bezorgd.  Op de 3 andere zijden is de herwerking radicaler gebeurd.  De centrale colonnet van de bogen is weggenomen geweest en vervangen door een tussenstuk met een prismavormig profiel.  Het timpaan is vervangen geweest door een opvulling met 2 drielobbige hoofden, met daarboven een drielobbige plooi tussen 2 nauwe lijstgroeven.




Bronnen.
- Marie-Élisabeth et Léon Houdart in De Noyon à Clermont-en-Beauvaisis par Pont-Sainte-Maxence, Cinqueux, Sacy-le-Grand, Catenoy & Nointel; Comité archéologique de Noyon, Comptes-rendus et mémoires lus aux séances, Chauny, .
- Anne Prache in Île-de-France romane; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 60; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.

Bijlagen.