Zoeken in deze blog

zondag 2 april 2023

Eglise Saint-Martin te Breuil-le-Vert (Oise 60)

Eglise Saint-Martin 
te Breuil-le-Vert


Geschiedenis.
Tot en met de 11de eeuw is Clermont vooral een kasteel met heel weinig grondgebied.  De graven van Clermont hebben echter bezittingen in de omgeving van hun kasteel waaronder het dorp van Breuil-le-Vert.  De 1ste vermelding figureert in een charter van graaf Hugues I de Clermont in 1099 of 1100.  Door middel van deze charter schenkt hij de parochie van Breuil-le-Vert en zijn kerk aan de abdij Saint-Germer-de-Fly.  De schenking is het gevolg van een klacht van Ansel, bisschop van Beauvais, gericht aan de graaf.  Hierbij uit hij dat de priester aangesteld door de graaf zich heel nalatig vertoont in het uitoefenen van zijn opdracht.  Het grondgebied van Breuil-le-Vert is heel erg uitgestrekt en samengesteld uit verschillende gehuchten waaronder Béthencourtel, Rotheleux, la Croix de Creil, Gannetecourt, Lierval, Giencourt met een bevolking van wijnverbouwers en moerasgronden.  Het grote aantal inwoners rechtvaardigt een grotere kerk die op dat moment in constructie is en bijna afgewerkt.  Toegewijd aan de heilige Maarten hangt zij af van de dekenij en aartsdekenij van Clermont gedurende het ganse Ancien Régime.  In 1145 bevestigt zijn zoon, Renaud II de Clermont, de schenking gedaan door zijn vader en voegt hierbij een bezit van het neerhof, een visvijver, een bewoner met zijn bouwvallig huis, een uitzondering van schatting en gewoonten, en de inningen van taksen bij de Sint-Maartensfoor.  Door zijn bull van 1178 bevestigt paus Alexander III op zijn beurt de schenking aan de abdij Saint-Germer-de-Fly.  Voor dit alles zijn de voorwaarden voor een stichting van een priorij erg gunstig.  Deze stichting wordt uitgevoerd in de daarop volgende jaren.  De prior wordt de vroegere priester van het parochie maar de parochiale diensten worden voor een groot deel verzorgd door een seculiere geestelijke aangesteld door de prior die de titel draagt van levenslange vicaris.  De prior zelf is gehouden om de voornaamste mis en de vespers op zondag en feestdagen te celebreren en de priester staat hem bij als diaken.
De kerk die einde 11de eeuw bestond, was van het basicale plan zoals het Basse-Oeuvre van de kathedraal van Beauvais, Cinqueux, Montmille, Rhuis, Sacy-le-Grand, Saint-Rémy-l'Abbaye en een groot aantal Romaanse kerken in de streek van Laon en Soissons.  Dit is bewezen door het bestaan van de 4 dichtgestopte boogreeksen ten zuiden van het schip.  Het bijzondere geometrische decor van hun kapitelen verwijst naar het begin van de Romaanse kunst en is heel uniek in de regio.  Zij bootsen de collegiale Saint-Hildevert van Gournay-en-Bray na.  Het oude bestaan van een transept schijnt eveneens aangetoond door een platte Romaanse steunbeer ten zuiden van de kapel en door de sporen van een verbindingsstuk op een oude muur in de noordwestelijke hoek van de noordelijke zijbeuk van het koor.  Zoals gebruikelijk was in de regio, diende de kruising van het transept als basis van de klokkentoren.  Bij afwezigheid van andere bewaarde restanten of archeologische opgravingen is het onmogelijk om andere kenmerken van de Romaanse kerk toe te voegen.
Op het einde van de 12de eeuw, met de ontluikende Gotiek, is de zuidelijke Romaanse kruisbeuk overwelfd en veranderd in een kapel door toevoeging van een 2de travee met polygonale apsis.  Begin 13de eeuw worden de rest van het transept, het koor en de klokkentoren opeenvolgend vervangen door een uitgestrekt Gotisch koor van 4 traveeën en verdubbeld wordt door een noordelijke zijbeuk van dezelfde hoogte en breedte.  De 2 laatste traveeën vormen een vierkant hallenkoor van 2 keer 2 traveeën zoals te Brenouille, Laigneville en Limay.  Zoals de zuidelijke verheffing van de 2de travee die als basis voor de klokkentoren dient, het aantoont, was het vroeger voorzien om de kapel te vervangen door een 2de zijbeuk overeenkomstig met deze in het zuiden.  Een opgerichte gordelboog is tegen deze geplaatst maar lager dan de kapel.  Deze onregelmatigheid vindt men niet terug aan de 1ste koortravee.
Men sluit niet uit dat met de Honderdjarige Oorlog de noordelijke zijbeuk van het schip  beschadigd werd.  Begin 16de eeuw is de noordelijke zijbeuk afgebroken en de grote boogreeksen van het noorden weggehaald.  Het schip is naar het noorden wijder gemaakt en bezit dezelfde breedte als het koor.  De kerk wordt eveneens voorzien van een nieuwe gevel met een westelijk portaal in de as van het oude schip daar de Romaanse zijbeuk op dat moment nog bewaard was gebleven.  Een ander belangrijk portaal wordt uitgewerkt in het noorden aan de 3de travee.  Achteraf wordt deze in de 19de eeuw volledig dichtgemetseld.  Het schip is niet overwelfd maar overdekt met houtwerk in de vorm van een omgekeerde scheepsromp.  Tijdens het Ancien Regime was het schip ten laste van de parochianen en het koor voor de ontvangers van de tienden.  Hierdoor zijn eveneens in de omliggende dorpen de schepen geregeld Romaans gebleven zoals te Bailleval, Mogneville en Cambronne-lès-Clermont terwijl het koor uitgebreid of vernieuwd werd in de nieuwe Gotische stijl.
Te Breuil-le-Vert is het meestal de landsheer van het dorp, Pierre II d'Argilière, en de priester, Michel de Rimaugis die de werken aan het schip financierden.  Deze gulheid kan verklaard worden doordat deze sedert 1467 kanunnik van Clermont werd en sedert 1503 kanunnik te Beauvais.  Op 22 januari 1515 sticht deze samen met zijn broer, Jean, de kapel Notre-Dame waarvan de opbrengst is voorbehouden aan Nicole, de oudste zoon van Jean die sedert 1513 kanunnik is te  Beauvais en begunstiger van de kerk.  Andere werken worden nog uitgevoerd in de noordelijke zijbeuk van het koor waarbij de eerste 3 gewelven worden herdaan en voorzien worden van nieuwe flamboyante gewelfsleutels.  De colonnettenbundels ingewerkt in de muur worden vervangen door sluitversieringen in dezelfde stijl.
De priorij wordt reeds afgeschaft voor de Franse Revolutie.  Reeds op het einde van de 17de eeuw gaat de abdij over tot het sluiten van verschillende priorijen maar behouden deze wel als bezit.  De priorij wordt veranderd in een landbouwbedrijf waarvan het logement en zijn duiventoren nog steeds bestaan.
Met de Franse Revolutie wordt de vrijheid van religie nog niet in vraag gesteld en nog in datzelfde jaar wordt de klok opnieuw gesmolten.  De cultus wordt echter einde 1793 verboden en op 10 december 1794 worden de bezittingen openbaar verkocht.  In tegenstelling tot andere dorpen herneemt de cultus zich niet in 1795 maar moet men wachten tot 1803 alvorens een nieuwe geestelijke wordt aangesteld voor de parochie.  Het is rond deze periode dat zich de afbraak situeert van de zuidelijke zijbeuk van het schip.
Op 19 maart 1921 wordt de kerk geklasseerd als historisch monument.



Beschrijving.
Regelmatig georiënteerd stelt de kerk zich samen met een breed schip van 4 traveeën; met een koor van 4 traveeën en een noordelijke zijbeuk van dezelfde breedte, beide in verlenging van het schip en zich beëindigend door een plat kooreinde; met een zuidelijke zijkapel van 2 traveeën, ter hoogte van de eerste 2 traveeën van het koor.  Deze kapel was het verlengde van de vroegere zuidelijke zijbeuk waarvan de dichtgestopte boogreeksen nog zowel aan de binnen- als buitenzijde zichtbaar zijn.  Een traptorentje bezet de hoek tussen de apsis van de kapel en het koor.  De klokkentoren verheft zich bovenop de 2de travee van de hoofdbeuk van het koor.  Een moderne sacristie is toegevoegd aan de 2de en 3de travee van de zijbeuk.  Het geheel van de kerk is overwelfd met ribgewelven waarvan deze in het schip neogotiek zijn en het houtwerk in een omgekeerde romp van de 16de eeuw verbergen.  Het koor en zijn zijbeuk vormen één homogeen geheel van 8 traveeën maar alle traveeën bezitten verschillende afmetingen.  De zijbeuk is breder dan het schip en de 1ste travee ligt dieper dan de 2 volgende terwijl de laatste korter is.

Foto Wikipedia

Men betreedt de kerk langs het westelijke portaal of langs een kleine ingang op het einde van het schip aan de noordelijke zijde.  Het schip is overdekt met een dak van 2 hellingen en met een puntgevel in het westen.  De 1ste koortravee en de zijbeuk zijn in hun geheel overdekt door een hoger dak dan het schip.  Dit zet zich verder ten noorden van de klokkentoren door een afdak dat in het oosten beëindigd wordt met een halve puntgevel.  In het zuiden is deze verbonden met het dak van de kapel waarvan één van de wanden steun neemt tegen de westelijke muur van de 1ste verdieping van de klokkentoren.  De 2 laatste traveeën van het koor en de zijbeuk zijn voorzien van een onafhankelijk zadeldak met 2 naast elkaar gestelde puntgevels aan het kooreinde.



De zuidelijke verheffing.
De zuidelijke muur is vooral interessant voor zijn grote Romaanse dichtgestopte boogreeksen.  Nog enkel 1 van de oorspronkelijke 4 Romaanse vensters is waarneembaar bovenaan 1 van de huidige vensters.




De dichtgestopte bogen zijn in rondboog, niet van lijstwerk voorzien en rusten op vierkante pijlers van 90 cm breedte, 75 cm dikte zoals de muren en bezitten een hoogte van 2,19 tot 2,45 meter.  Aanvankelijk waren de pilasters of steunmuren in de pijlers ingewerkt en ondersteunden de bovenste cilinder van de gordelbogen.  De pijlers waren dus kruisvormig.  Vandaag kan men de pilasters niet meer onderscheiden dar de bogen zijn dichtgestopt tot aan de onderste cilinder.


Bij het begin en het einde van de grote boogreeksen zijn de kapitelen verdwenen.  Op de 3 tussenliggende pijlers zijn ze met 3 in aantal zowel aan de binnen- als de buitenzijde.  Deze 3 kapitelen of gebeeldhouwde blokken situeren zich op eenzelfde plan en komen allen overeen met de pilasters.  De kapitelen gesitueerd aan de hoeken zijn 2 zijden maar de andere zijn met kleine gebeeldhouwde tegels.  De schuin afgewerkte tabletten die de dekstukken en astragalen op hun plaats houden zijn op verschillende kapitelen verdwenen door de erosie.  In enkele gevallen is het tussenliggende kapiteel gebroken en het gebroken gedeelte is vervangen door een element waarvan het motief niet overeenkomt.  Het beeldhouwwerk is bijzonder archaïsch, eenvoudig en naïef.  Het waren eerder werklieden van het dorp die hier aan de slag waren zich inspirerend op wat ze elders gezien hadden.  Aan de buitenzijde profileren zich op de 1ste pijler horizontale mouwstrepen; 2 parallelle krullen; en brede, afgeronde groeven die boven elkaar opgestelde bladeren laten uitschijnen.



Op de 2de pijler bemerkte men 2 boven elkaar gestelde hoekkrullen en één vooraan; gegraveerde lijnen zonder samenhang; en een hoekkrul geassocieerd met een blad in waaiervorm.





Op de 3de pijler ontwaart men een stengel die eenvoudige bladeren draagt en brede afgeronde groeven.



Bronnen.
- Louis Graves in Précis statistique sur le canton de Clermont; Achille Desjardins; Beauvais 1838. Te lezen in http://books.google.fr
- Eugène Müller in Entre Creil et Clermont, Comité archéologique de Senlis, Impremerie Eugène Dufresne; Senlis 1892. Te lezen in http://books.google.fr
- Eugène Lefèvre-Pontalis in Les clochers du XIIième et du XVIième siècle dans le Beauvaisis et le Valois, Congrès archéologique de France; Editions Picard; Paris 1906.
- Eugène Woillez in Archéologie des monuments religieux de l'ancien Beauvoisis pendant la métamorphose romane; Derache; Paris 1849. Te lezen  in http://books.google.fr
- Alain Mabille in Notice sur Breuil-le-Vert, Comptes-rendus & memoires de la Société archéologique et historique de Clermont-en-Beauvaisis; Nogent-le-Rotrou 1995.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: