Zoeken in deze blog

zaterdag 18 augustus 2018

Église Sainte-Adèle-et-Saint-Martin te Orp-le-Grand (Brabant Wallon)

Église Sainte-Adèle-et-Saint-Martin 
te Orp-le-Grand

Beschrijving.
De kerk behoorde tot een vrouwenklooster gesticht in de omgeving van Nijvel en toegewijd aan de heilige Maarten.  Rond het einde van de 7de eeuw zou Adèle door Gertrude van Nijvel uitgestuurd zijn om een oord van kloosterlingen te stichten die aan de oorsprong ligt van de agglomeratie.  Na haar dood werd haar graf het voorwerp van een belangrijke bedevaart. Bij opgravingen in 1961 zijn de resten van 3 opeenvolgende kerken teruggevonden die de huidige kerk hebben voorafgegaan.  Met de verdwijning van het klooster in de loop van de 9de of 10de eeuw werd deze een parochiekerk en de kerk behoorde vooreerst  in 1026 aan Saint-Jean-Baptist te Florennes en vervolgens aan de abdij van Tongerlo in 1301.  Herwerkingen vonden plaats in de 17de eeuw aan het koor als gevolg van een orkaan en een brand waarbij ook de zuidelijke klokkentoren verloren ging.  In 1714 bracht men de westelijke portalen aan die aanvankelijk niet bestonden.  Als gevolg van een bombardement in 1940 werd de kerk hierna zorgvuldig gerestaureerd.
Het plan van de kerk was bijzonder harmonieus.  Drie lange beuken van 6 traveeën werden gescheiden door de vierkante pijlers die de terugval ontvingen van de boogreeksen op het lijstwerk van de imposten.  Deze waren in het westen voorafgegaan door een drievoudig gedeelte dat in het rechthoekige plan van de kerk was ingewerkt en dat oorspronkelijk bestond uit 2 torens die aan de buitenzijde met elkaar verbonden waren door een muur.  In het oosten voegde zich aan weerszijden een laag transept in met dezelfde breedte als de hoofdbeuk.  Het kooreinde stelde dezelfde uitzonderlijke kenmerken voor door de diepte van de hoofdapsis in een polygonale vorm.  Aan weerszijden opende zich een halfronde absidiool op de armen van het transept.  Tussen de zuidelijke absidiool en de apsis  bevond zich de trap die leidde naar de crypte.
Het decor aan de muren ritmeert de muren van het schip en laat de 2 verdiepingen uitkomen.  In het bovenste gedeelte rusten de boogreeksen op kapitelen en half ingewerkte zuilen omkaderen de vensters en laat hierbij eveneens de traveeën van het schip uitkomen.




Het transept dat hierop volgt en voorzien was van absidiolen, stelt een regelmatige kruising voor dat vroeger voorzien was van het hoge vensters.  De kruising wordt gescheiden van het schip door een diafragmaboog en het koor door een triomfboog.  De kruisbeuken geven uit op de kruising door een dubbele boog op pijlers. 






Onder de hoofdapsis van 4 versneden wanden heeft men tijdens de restauraties een grote crypte ontdekt die het plan overneemt van de bovenste apsis.  Drie beuken zijn er gescheiden door kruisvormige pijlers die geen enkel ander decor bezitten dan imposten en matig versierde basissen.  De 4 traveeën zijn in de lengte overdekt met graatgewelven die hernomen geweest zijn.  Deze crypte die het graf van de heilige Adéle herbergde wordt direct verlicht door vensters geopend in de rechte muren.  De graatgewelven zijn begrensd door gordelbogen die een gelijke ruimte in de hoogte weergeven.  Dit alles geeft een heel ruime indruk aan het geheel.







In het westen is het voordeel aan de binnenzijde voorzien van een tribune met 2 boogreeksen terwijl aan de buitenzijde de gevel een verwante oplossing lijkt te bieden zoals te Amay met 2 torens maar in het midden afgewerkt met een puntgevel.





Aan de binnenzijde rusten de pilasters op de imposten van de pijlers en lopen tot en met de hoge vensters onder de vorm van een half ingewerkte halfzuil die een kubisch kapiteel dragen.  Hierdoor wordt een verticaal ritme gecreëerd  en dit in tegenstelling tot de naaktheid van de muren bij de Ottoonse kerk en zijn horizontaal ritme waarbij de nadruk wordt gelegd op de verdeling van de traveeën.  De wil om het schip te versieren dat men reeds terugvindt te Spire voor het midden van de 11de eeuw, heeft hier bijgedragen tot een hoge vorm van verfijning door de opeenstapeling in de hoogte van pijler, pilaster en colonnet.  Geen enkele aanwijzing duidt hier op een mogelijke wil tot overwelven.







Aan de buitenzijde ontvangt het hoogste gedeelte van het schip een muurversiering analoog met de binnenzijde maar op het bovenste niveau begrensd met de daken van de zijbeuken.  De zuilen die kapitelen dragen, ontvangen de terugval van een doorlopende fries van boogreeksen die de één op de twee vensters omkaderen.  Dit buitenste dispositief wordt niet verlengd met een doorloopgalerij of een eenvoudig versierde galerij die men terugvindt aan de top van de apsissen van Saint-Nicolas-en-Glain of die de vensters omkaderen zoals bij de Sint-Pieterskerk te Sint-Truiden.






De chronologie van de kerk te Orp-le-Grand is niet zo eenvoudig vast te stellen.  Men heeft data voorgesteld gaande van de 2de helft van de 11de eeuw tot het einde van de 12de eeuw.  De architecturale opstelling toont aan dat het gedeelte van het transept en het koor het oudste moet zijn omwille van de afwezigheid van iedere decor, van de vorm en de structuur van de crypte en de volumes van het transept.  Het schip zou recenter van datum moeten zijn omwille van zijn heel uitgewerkte murale plastiek.  De eenheid van het plan en de verheffing maakt het echter moeilijk om 2 constructiecampagnes van elkaar te onderscheiden.

Bronnen.
- Jacqueline Leclerc-Marx in L'art roman en Belgique; Edition J.-M. Collet; Liège 1997.
- Barral I Altet X in Belgique et Grand-Duché de Luxembourg; Editions Zodiaque, 'la Nuit des Temps 71; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1979.
- Geert Bekaert en Jean-Pierre Esther in België romaans; Uitgeverij Hadewijch; Antwerpen-Baarle 1992.
- André Courtens en Jean Roubier in Romaanse kunst in België; Uitgeverij Vokaer; Brussel 1971.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: