Zoeken in deze blog

donderdag 16 augustus 2018

Sint-Ermelindiskerk te Meldert, Hoegaarden (Vlaams-Brabant)

Sint-Ermelindiskerk 
te Meldert, Hoegaarden

Geschiedenis.
Bij de Sint-Ermelindiskerk te Meldert ontspringt onder de Sint-Ermelindiskapel een bron.  Vermoed wordt dat de kapel teruggaat op een vroegmiddeleeuwse voorganger, opgericht ter ere van de heilige Ermelindis.  De vroegste vermelding ervan dateert van de 13de eeuw.  Volgens Alphonse Wauters wordt de bron voor het eerst vermeld in 1306 en er worden genezende krachten aan toegeschreven.  In 1629 wordt het huidige gebouw opgetrokken. 
Van de heilige Ermelinde zijn 2 vitae gekend.  Volgens Bart Minnen kunnen de verschillende tekstbronnen herleid worden tot 2 hoofdbronnen.  Dit zijn twee 15de eeuwse handschriften, de vitae I en II.  De vitae I is in 2 versies bewaard gebleven.
Beide versies van de vitae I verhalen hoe Ermelindis, afstammeling van een rijk en aanzienlijk geslacht, de inkomsten krijgt van een klein landgoed Ondenka, om in afzondering een godvruchtig leven te leiden.  Ze verlaat echter deze niet te lokaliseren plek en belandt op een andere plaats die door 2 broers geregeerd wordt.  Op de vlucht voor hun vrijpostigheid belandt ze in Meldert (Meldrices) waar ze ook zou sterven.  48 jaar na haar dood ziet een niet bij naam genoemde man in een visioen haar graf en besluit eruit dat het zijn plicht is er een kapel op te richten.  Beide versies van vitae I verwijzen op de verwantschap van Ermelindus met hofmeier Pepijn I.  De vitae II herneemt deze elementen maar voegt eraan toe dat Pepijn I, vader van Gertrudis, een andere vroegmiddeleeuwse heilige, overgaat tot de elevatia en de translatio van het gebeente, en dat hij in Meldert een vrouwenklooster stichtte.  De nonnen zouden er de supervisie gekregen hebben van de monniken uit het naburige klooster van Sint-Bavo.  Na een grondige evaluatie van de bronnen, kan men besluiten dat er wellicht te Meldert in de 7de eeuw een kluizenares heeft geleefd met een Frankrische naam die daar werd begraven.  Verder wordt er het bestaan aangenomen van een mannenklooster of een priorij in Meldert, bij het begin van de 9de eeuw, gewijd aan Sint-Bavo en afhankelijk van de Gentse Sint-Baafsabdij.  In de 9de eeuw zou dit echter verdwenen zijn door toedoen van de Noormannen.  De locatie van dit klooster, indien dit bestaan heeft, is niet nader te bepalen.
Het is verleidelijk te veronderstellen dat we inderdaad met een vroegmiddeleeuwse cultusplaats te maken hebben dat eventueel op een profaan bronheiligdom terugging.  Meldert ligt op 2 km verwijderd van de Romeinse heirbaan die over Willebringen van Duisburg naar Tienen liep.  Stroomopwaarts passeert de Molenbeek op 200 m van het Tiense grijpenveld, een deel van de Romeinse vicus.  In de nabijheid van Meldert zijn ook verschillende Romeinse villa's gekend.  Misschien was het gebied privaateigendom van een vorst en is de cultus als eigen kerk ontwikkeld.
De toewijding van de kerk aan Sint-Ermelindis dateert van na het Concordaat van 1801.  Voorheen was de patroonheilige de heilige Bartholomeus zoals de gelijknamige collegiale in Luik waarvan Meldert afhing.  Deze bezat in de omgeving tienden  die een groot stuk van het grondgebied van de l'Ecluse omvatte.
Mogelijk was echter niet Luik maar de Gentse Sint-Baafsabdij de stichter van de Meldertse kerk.  Dit kan afgeleid worden van een brief van Othelboldus, abt van Sint-Baafs aan Otgiva, gravin van Vlaanderen die tussen 1019 en 1030 gedateerd wordt.  Abt Odwin zou voor diens dood bij keizer Otto III gaan pleiten voor de teruggave van 2 aan elkaar grenzende kroondomeinen van Chaumont en Meldert met hun afhankelijkheden.  Volgens Othelboldus zouden deze domeinen op een onrechtmatige wijze ontnomen zijn door een niet genoemde bisschop van Luik.
In de loop van de 12de eeuw zou Meldert in handen komen van de graven van Leuven, de latere hertogen van Brabant.  In de volle middeleeuwen nam het grondgebied van Meldert een strategische positie in tussen 2 enclaves van het prinsbisdom Luik, Hoegaarden en Tourinnes-Beauvechin.  Deze gebieden zouden Luiks blijven tot in 1794.  Het wereldlijk gezag werd uitgeoefend door het geslacht van Meldert, leenmannen van de hertogen van Brabant.  Lybrecht van Meldert was de eigenaar van de donjon van Meldert.  Deze ligt op 160 meter ten zuiden van de kerk en wordt in de 2de helft van de 14de eeuw gedateerd.  Onder de donjon zouden er zich resten van een constructie bevinden die tot het 2de kwart van de 13de eeuw teruggaan. 
Tot in 1559 vormde Meldert de meest zuidelijk gelegen parochie van de dekenij Leuven in het bisdom Luik.  Nadien kwam het onder het bisdom Mechelen en de dekenij van Tienen.  In 1873 werd Meldert bij de nieuw opgerichte dekenij van Bierbeek gevoegd.


Beschrijving.
De zware westertoren van de Sint-Ermelindiskerk in Meldert is nog steeds ingesloten door de verlengde zijbeuken, die evenwel jonger zijn maar heropgebouwd werden op de oude funderingen van de vroegere Romaanse kerk.


De toren vertoont veel overeenkomsten met deze te Vertrijk vooral door de gekoppelde galmgaten met deelzuiltjes, maar ze heeft een nog sterkere aanblik.  De deelzuiltjes met kubuskapitelen, die enkel voorkomen aan de noord en de zuidzijden van de toren, wijzen op een jongere datering, wellicht uit het begin van de 13de eeuw.  Deze galmgaten hebben een bijzonder harmonieuze vormgeving.  De dieper liggende boogvelden, de profilering van de rondbogen en de schuine afzaten zorgen voor mooie licht- en schaduweffecten.






Het metselwerk bestaat uit regelmatige gehouwen blokken zandsteen die ter plaatse worden ontgonnen.  Butsel, Kumtich en Meldert zijn de meest oostelijk gelegen plaatsen in Vlaams-Brabant waar witte zandsteen werd aangetroffen.  Verder naar het oosten werd vooral roze kwartsiet van Overlaar en witte mergel van Lincent verwerkt.

Bronnen.

- Geert Bekaert en Jean-Pierre Esther in België romaans, uitgeverij Hadewijch; Antwerpen-Baarle 1992.
- Jacqueline Leclerc-Marx in L'art roman en Belgique; Editions J.-M. Collet 1997.
- Jean Roubier en André Courtens in Romaanse kunst in België; Uitgeverij Vokaer; Brussel 1971.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: