Zoeken in deze blog

woensdag 20 juni 2018

Église Saint-Pierre-et-Saint-Paul te Villers-Saint-Paul (Oise 60)

Église Saint-Pierre-et-Saint-Paul 
te Villers-Saint-Paul

Geschiedenis.
De geschiedenis van Villers-Saint-Paul is niet gekend van voor de 10de eeuw alhoewel de meest oude beschrijving teruggaat tot begin 8ste eeuw.  Het dorp hing af van de heerlijkheid van Creil, deze afhangende van het graafschap van Senlis dat op zijn beurt onder de bevoegdheid viel van de graven van Clermont in 1030.  In 1006 schenkt de Franse koning, Robert II de Vrome, zijn bezittingen van het naburige dorp Nogent-sur-Oise aan de abdij "La Trinité" van Fécamp die er een benedictijnse priorij stichtten.  Een deel van deze bezittingen, situeren zich gedeeltelijk in het huidige dorp van Villers-Saint-Paul waar nu een straat genoemd is naar de priorij.  De priester van Villers-Saint-Paul behoort tot de benedictijnen van Fécamp die er een kleine priorij stichten net naast de kerk maar hier is er geen enkel verband met de stichting onder koning Robert II de Vrome.  De priorij wint veel aan belang en in de 13de eeuw bevindt het zich aan het hoofd van een belangrijke heerlijkheid waar de koning het recht van verblijf behoudt.
De kerk is in geen enkele tekst vermeld voorafgaand aan de 13de eeuw.  Er bestaat echter geen enkele twijfel dat het schip moet teruggaan tot de 12de eeuw.  In de 13de eeuw kende de kerk dezelfde wijzigingen zoals bij de naburige kerken uit Sainte-Maure-et-Sainte-Brigide van Nogent-sur-Oise en Saint-Lucien van Bury alsook een gans aantal andere Romaanse kerken in de regio.
Het koor, het Romaanse transept zijn vervangen door een uitgestrekt Gotisch hallenkoor erbij inhoudend een nieuwe klokkentoren in het noordoosten.  In contrast met het merendeel van de kerken in de regio, is de klokkentoren niet gebouwd op de kruising van het transept maar op de hoek tussen de noordelijke kruisbeuk en de noordelijke zijkapel van het koor.  Het is een zeldzame keuze die de kerk van Villers-Saint-Paul onderscheidt van de andere.
Voor de constructie van de kerk werden stenen van Sainte-Maxeme gebruikt die langs het water werden aangevoerd.  In tegenstelling tot andere kerken in de regio heeft deze van Villers-Saint-Paul de minste wijzigingen ondergaan na haar voltooiing.
Het plafond van de zijbeuken en het schip zijn vervangen door een plafond en valse gewelven in een gebroken tongewelf en de boog tussen de 3de en de 4de travee van het schip is weggenomen.
De eerste restauraties die zijn uitgevoerd sedert de Franse Revolutie zijn gebeurd op het einde van de 18de eeuw wat betreft de vensterramen.  Naar architect Aymar Verdier in 1850 verkeert de kerk op dat moment in een algemene slechte staat en beveelt verschillende restauraties aan.
De kerk werd in 1862 als historisch monument ingeschreven, zo'n 22 jaar na de eerste inschrijvingen in Frankrijk.  Van 1894 tot 1895 werden er belangrijke restauraties uitgevoerd onder leiding van Auguste Louzier  Het betreft de restauraties van de puntgevels van het transept, het koor, herneming van het parament, de daklijst van de gootmuren, herstelling van het dak van het koor, de sanering van de zijbeuken van het schip, herneming van de hoeken tussen de zijkapellen van het koor en het schip, en de wijzigingen van het afdak en de daken.
Het liturgisch wijwatervat rechts van het kooreinde is hersteld na een brand van 1923.  De klokkentoren en de bedekkingen zijn hersteld in 1934 en de gevels opnieuw gerestaureerd in 1941.



Beschrijving.
De kerk van Villers-Saint-Paul volgt een T-plan waarbij de basis is gevormd door het schip en de zijbeuken en de transversale baar langs het geheel van transept, klokkentoren en koor.  De 2 gehelen vormen elk een rechthoek.  De hoofdingang is langs het westelijke portaal van het schip waarbij de noordelijke zijbeuk een zijingang bezit.  Het geheel van transept en koor heeft geen ingang.  Het gebouw stelt zich samen met een schip dat eenvoudig geplafonneerd is met 6 traveeën met daarbij 2 nauwe zijbeuken overdekt met een gebroken tongewelf, met een breed transept waarvan de 2 kruisbeuken zich samenstellen met 2 opeenvolgende traveeën, met een zuidelijke zijkapel van het koor met 2 traveeën die de zuidelijke kruisbeuk verdubbelt, met een noordelijke zijkapel van het koor met één enkele travee verdubbelend de eerste travee van de noordelijke kruisbeuk en met een klokkentoren bezettend de hoek tussen de noordelijke kruisbeuk en de noordelijke kapel, een plaats die in het zuiden bezet is door de tweede travee van de zuidelijke kapel.  De 2 armen van het transept zijn symmetrisch maar de steunen zijn niet op dezelfde wijze aangebracht.  De aanwezigheid van de klokkentoren heeft 2 symmetrische kapellen niet mogelijk gemaakt, zelfs indien de noordelijke kapel oorspronkelijk de basis van de klokkentoren zou omvatten daar de pijlers er heel wat zwaarder zijn.
De traveeën van het schip zijn heel kort.  Zijn onderverdeling per tussenliggende boogreeks welke is nu is verdwenen, heeft enkele auteurs doen besluiten dat zij uitsluitend zou samengesteld zijn uit 2 traveeën, ondanks de 6 hoge vensters en de 6 bogen aan iedere zijde.  Met een lengte van 17,65 meter stelt zij ongeveer 2 maal de westoostelijke uitbreiding voor van het geheel van transept en het koor.  De kruising van het transept is de enige vierkante travee van het centrale schip van de kerk.  De traveeën van de kruisbeuken zijn onregelmatig langwerpig.  Het koor is minder diep dan de kruising van het transept maar zijn enige travee is groter dan deze van de kruisbeuken.  Het koor en zijn zijkapellen hebben een minder belangrijke ontwikkeling gekend dan het transept en de traveeën van de zijkapellen zijn ongeveer vierkant.  Men vindt er dus 10 traveeën terug met 4 verschillende afmetingen terwijl de architect van de naburige kerk van Nogent-sur-Oise voor een hallenkoor van 6 traveeën heeft gekozen met dezelfde afmetingen.  Met monotone overheerst hier dus niet alsook zijn de zijkapellen iets lager dan het transept en het koor, allebei overwelfd op dezelfde hoogte.

(foto Wikipedia)

Buitenzijde.
Het portaal van Villers-Saint-Paul heeft waarschijnlijk als model gediend voor deze van de kerk Saint-Vaast van Catenoy en is eveneens verwant met deze van de kerk Notre-Dame-de-la-Nativité van Lavilletertre.  Zij decor is volledig ingericht in uitstek op de gevel en schrijft zich in een fronton in welk geregeld voorkomt op de linkeroever van de Oise.  De voetringen aan de hoeken van het fronton zijn eveneens versierd en het fronton draagt een klein bas-reliëf.  Het zou gaan om een voorstelling van Samson en de leeuw.  De archivolt is in rondboog en gevormd met 5 boven elkaar gezette booggordels in een opeenvolgende uitsprong.  De booggordels vallen terug op de dekstukken van 2 groepen van 5 colonnetten waarbij de 2 voorste, 2 maal breder zijn dan de andere.  De colonnetten die grenzen aan de deur zijn gesitueerd met enkele afwijkingen en de voetmuren van de deur zijn geflankeerd door voetringen die de indruk weergeven van colonnetten.  Deze beëindigen zich door kapitelen die het linteel van de rechthoekige deur met een dubbele vleugel dragen.  Een andere bijzonderheid zijn de 2 groepen van 3 bijkomende colonnetten geplaatst aan de buitenzijde van het portaal om een abrupte uitsprong van deze te vermijden.  Zijdelings bekeken, krijgt men de indruk dat 2 colonnetten aan iedere zijde staan, daar deze exact, de ene voor de andere staat.  Bovenaan de kapitelen van deze colonnetten zijn de hoeken van de voorgevel van het fronton verzwakt door de dunnere en kortere colonnetten.







Al deze colonnetten zijn passend samengevoegd en naakt naar het voorbeeld van het timpaan van het portaal.  Het gebeeldhouwde decor concentreert zich op de archivolt en de kapitelen.  Van de buiten naar de binnenzijde is de archivolt versierd met een zaagtandfries, met rankversiering van gebladerte, met een dubbele rij van gebroken staven, met een eenvoudige voetring en met een dubbele rij van dunnere gebroken staven dan de voorgaande.





Wat betreft de kapitelen vertonen zij verstrengelde stengels, waterplanten, Irisbloemen, lachende gezichten.  Het portaal is van enkele jaren later dan de gevel; dun niet op hetzelfde moment als het schip daar een breuk zichtbaar is in het metselverband achter de gevel.  Het portaal bezet de ganse breedte van de westelijke muur en is zowel links als rechts begrensd door de platte steunberen van het schip en die zich beëindigen langs 2 boven elkaar gezette taluds.









Bovenaan de 2 vensters in gebroken boog, loopt een rij van zaagtanden en een rij van violetbloemen welke zich verderzet op het niveau van de imposten naar de uiteinden toe en rond de centrale oculus.  De puntgevel zelf is vrij van iedere opening maar een fries van kleine afgeknotte kegels bekroond door zaagtanden loopt in de lengte van zijn basis.




De westelijke muren van de zijbeuken bezitten eveneens platte steunberen maar met één talud bovenaan en zijn elk doorbroken van een niet versierde kleine oculus.  Rechts op de muur van de zuidelijke zijbeuk staat een archivolt in rondboog en is versierd met een rij van zaagtanden van een volledig verdwenen deur.


De zijdelingse verheffingen bevinden zich in een buitengewone goede staat van bewaring en het gebeeldhouwde decor heeft bijna niet geleden onder de erosie wat wel het geval is voor het westelijke portaal.  De hoge vensters die gedeeltelijk verstopt zijn door de verhoogde daken van de zijbeuken zijn omringd met een opeenvolging van lijstwerk met daarboven een rij van violetbloemen dat zich verderzet op de muren, op het niveau van de imposten.  Eén enkele steunbeer verdeelt de muur in zijn midden en het vernoemde lijstwerk zet zich eveneens verder op de steunbeer.  Aan de gootklos vindt met het meest bijzondere element van de zijmuren zoals ze nergens anders terug te vinden zijn in de streek van Beauvais.  Deze is gevormd door 29 op regelmatige afstand van elkaar aangebrachte modillons die niet enkel lachende gezichten en monsters voorstellen maar ook dierenkoppen die steeds met 2 samen zijn, met kleine personages en geometrische decors.  De ruimte tussen de 2 modillons is eveneens bezet met decors in bas-reliëf die minder voorkomend zijn dan op de modillons.  Men bemerkt er oa een slang met een hoofd, een sirene, 2 vogels met mensenhoofden, een genre van een prehistorisch paard dat vuur uitspuwt, 2 tov elkaar gestelde varkens, een personage dat een totem nabootst, 2 personages waarbij het lichaam en zijn delen zich in elkaar verstrengelen, een mens, een genre van een vleermuis, een snaarinstrument, leliebloemen, een mens met een leeuwenkop,...... De zijbeuken bezitten elk een verschillende gootklos welke eveneens geritmeerd worden door modillons waarbij de meeste gebeeldhouwd zijn met maskers.  De gootklos werd door Dominique Vermand bestempeld als een voorloper van de gootklossen in de streek van Beauvais en in het Vexin van het Île-de-France dat zal standhouden tot in de vroeggotische periode en zijn laatste weergaven kent in de regio rond 1200 maar zich dan nog verderzet in Normandië.  De modillons ondersteunen kleine rondbogen waarin zich 2 kleinere boogreeksen inschrijven.  Het reliëf is hier nog heel krachtig aanwezig maar zal verminderen tot 2 à 3 cm gedurende de volgende perioden.  De 2 eerste modillons vallen terug op 2 dunne colonnetten met kapitelen zoals eveneens bij de 2 middelste en deze colonnetten nemen steun op de steunberen die tot op de middenhoogte van de muren reiken.  Bovenaan de vensters van de zijbeuken bevinden zich rijen van sterren en uitgeholde pijltanden maar zijn niet omringd met lijstwerk zoals bovenaan het schip.  Een deur van de 13de eeuw opent zich eveneens in de nabijheid van het transept.







Bron.
 - Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque La Nuit des Temps 60, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: