Zoeken in deze blog

zondag 17 juni 2018

Collégiale Notre-Dame te Mello (Oise 60)

Collégiale Notre-Dame 
te Mello

Geschiedenis.

Terwijl Mello de zetel was van één van de belangrijkste heerlijkheden in de streek van Beauvais telde Mello verschillende religieuze instellingen ondanks de bescheiden omvang van het dorp.  Martin de Mello sticht een kapittel van 6 kanunniken in 1103 in de kerk Notre-Dame die aldus een collegiale wordt.  In 1157 sticht Renaud de Mello een priorij toegewijd aan de heilige Maria-Magdalena.  Deze had een wens zien uitkomen in het Heilig Land dat hij ingeval de kruistocht zou overleven, hij een deel van het Ware Kruis te Mello zou schenken.  De priorij werd geschonken aan de abdij van Vezelay.  In 1502 belast een concordaat de kanunniken van de collegiale met priesterfuncties die zij samen moeten uitvoeren welke in de toekomst niet zonder problemen zal blijven.  De collegiale wordt aldus terzelfdertijd een parochiekerk.  In 1524 sticht de edeldame van Mello, Louise de Mello, een godshuis te Cires-lès-Mello op enkele honderden meters verder naar het noordwesten maar beheerd door de inwoners van Mello.  Zes religieuzen van de Franciscanen zijn hier geïnstalleerd.
Twisten over het deel van het Kruis leiden tot onenigheid tussen de kanunniken, de religieuzen van de priorij en andere geestelijke instellingen van Mello.  Hertog, Henri I de Montmorency voert een hervorming door in 1571 en beveelt dat het deel van het kruis wordt overgedragen aan de kapel van het kasteel om het tijdelijk te bewaren.  Dit kruis wordt in een klein zilver kruisje ondergebracht als reliek.  In 1618 beslist de bisschop van Beauvais, Augustin Potier, om een pastoor te benoemen omwille van het verwaarlozen van de pastorale functies door de kanunniken.  De baron van Mello en de abdij Saint-Quentin van Beauvais hebben afwisselend het voorrecht om er een priester aan te stellen.  Met de Franse Revolutie wordt er in 1791 beslist dat het reliek van het Kruis moet terugkeren naar de parochie van Mello en zou normaal gezien uitgestald worden in de kerk Notre-Dame maar verdwijnt en zal nooit meer teruggevonden worden.  Gedurende hetzelfde jaar nog wordt de kerk van de priorij afgebroken.
Van de oorspronkelijke kerk Notre-Dame blijft niets meer over.  De huidige kerk gaat terug tot het laatste kwart van de 12de eeuw en het gelijkvloers en de verdieping van het triforium zijn in 1200 afgewerkt.  De 2de constructiecampagne tussen 1210 en 1220 betreft de hoge vensters, de gewelven en de daken.  Aan de buitenzijde blijft het gemakkelijk om de 2 constructiecampagnes te onderscheiden dankzij de kleurverschillen van de stenen, somber onderaan en helder bovenaan.  Reeds in de 16de eeuw verschijnen er onregelmatigheden in de structuur van de hoogste gedeelten.  Het grote roostervenster van de noordelijke kruisbeuk is voor een groot gedeelte dichtgestopt en vervangen door een gewoon venster, en de 2 roostervensters in het westen en het zuiden ontvangen een nieuwe opvulling. 
Gedurende de 1ste helft van de 16de eeuw verplichten structuurproblemen tot een gedeeltelijke reconstructie van de pijlers aan de kruising van het transept, de hoogste delen van de oostelijke muren van het transept en het koor, en de gewelven rond de kruising.  De vensters behouden een meer bescheiden profiel, hierbij ook inbegrepen deze voor het triforium.  Enkele toevoegingen worden gedurende dezelfde eeuw uitgevoerd met de oprichting van een 2de zijbeuk in het noorden waarvan de 2de travee zich in het noorden verlengd met een kapel van geringe diepte en dienst doet als familiegraf voor de familie van Montmorency, met een vergelijkbare maar kleinere kapel die hiernaast wordt opgericht voor de noordelijke kruisbeuk om een marmeren graf onder te brengen van de familie de Nesle; en met een ingevoegde kapel van 1 travee tussen het portaal en de zuidelijke kruisbeuk, reeds onder invloed van de Renaissance.  Deze herwerkingen tasten het aspect van de binnenzijde van de kerk niet aan maar meer de hoofdgevel.
Ondanks de herstellingen van de 16de eeuw was de stabiliteit niet geheel verzekerd en gans het oostelijke gedeelte stortte in 1741 in.  Men weet niet meer of de 2de koortravee zich beëindigde door een vlak kooreinde of door een polygonale apsis.  Een eenvoudige muur doorbroken van een spitsboogvenster sluit het koor in het oosten af.  De torenspits op de kruising dateert eveneens van de 18de eeuw.  In de 19de eeuw is de ondergrond rond de kerk en aan de binnenzijde verstevigd om weerstand te bieden aan de geregelde overstromingen van de Thérain.  Tijdens dezelfde periode ondergaat het koor belangrijke restauraties.  Als gevolg van zijn klassering als historisch monument op 16 augustus 1921, is een restauratiecampagne begonnen in 1927 onder leiding van de hoofdarchitect van historische monumenten, A. Collin.  Het puin van de bombardementen die de huizen in de nabijheid van de kerk troffen tijdens WO II, hebben de hoogste gedeelten van de kerk beschadigd en een nieuwe restauratie was nodig.


Beschrijving.
Regelmatig georiënteerd volgt de kerk een kruisvormig plan, uitgezonderd aan de toevoegingen van de 16de eeuw maar als bijzonderheid gaat de oostwestelijke uitbreiding niet voorbij de noordzuidelijke uitbreiding.  De westelijke muur die schuin geplaatst is tov het schip, langer in het noorden als in het zuiden, bereikt met de zuidelijke verheffing niet dezelfde lengte van het transept.  De kerk stelt zich samen met een schip van slechts 2 traveeën met 2 zijbeuken waarbij de noordelijke sinds de 16de eeuw verdubbeld is; met een uitstekend transept waarbij iedere kruisbeuk 2 opeenvolgende traveeën inhoudt; en met een koor met vlak kooreinde, geflankeerd met 2 zijbeuken die zich elk verlengen door een minder diepe kapel zowel in het noorden als het zuiden.  Deze kapellen staan niet in verbinding met het transept.  In deze staat voegen zich voor het zuidelijke portaal in de 1ste travee van de zuidelijke zijbeuk, een kleine ondiepe kapel, voor de 2de travee van de 2de noordelijke zijbeuk, en een kapel vergelijkbaar voor de noordelijke zijbeuk, in.  In totaal bezit de kerk dus 5 kapellen waarbij deze aan de zijde van het portaal de ruimste is.  Het portaal onder het portiek vormt de enige toegang tot de kerk.  De verheffing wordt gedragen op 3 niveau's met de lage vensters of grote boogreeksen, triforium en hoge vensters en de kerk bezit puntgevels aan de 4 zijden.  De zijbeuken zijn overdekt met afdaken die de hoge vensters vrij laten, uitgezonderd ten noorden van het schip waar het afdak is vastgezet als een verderzetting met het dak van het schip.

Buitenzijde.
Het silhouet van de kerk is heel compact en ongewoon maar de breedte van het transept waarbij de zuidelijke kruisbeuk de hoofdgevel domineert, duidt het belang van het gebouw aan en de gevel van de zuidelijke kruisbeuk verraadt eveneens de ambitieuze verheffing op 3 niveau's welke de binnenzijde overheerst.  De gevel van de kruisbeuk is gestut door 2 rechthoekige steunberen aan iedere hoek waarvan enkel deze gericht naar het zuiden gescandeerd zijn door 3 kleine uitsprongen.  De onderste waterlijst zet zich verder over de ganse muur en het is op deze dat de 2 rondboogvensters van het gelijkvloers, met een nog Romaanse inspiratie, zijn afgelijnd.  Hierboven staan torische archivolten die rusten op colonnetten met kapitelen en boven de booglijst voegen zich een 2de voetring en een rij van zaagtanding toe.  Bovenaan deze vensters situeert zich een opeenvolging van 4 niet versierde kleine rondbogen, voorbestemd om het triforium open te werken.  De zijmuren bezitten één enkele venster van hetzelfde type, enkel in de uiterste travee van de kruisbeuk.







Nog hoger loopt een waterlijst in de lengte van de muren en omsluit zelfs de steunberen.  Het gaat hier om een rondgang toegankelijk langs de openingen in de steunberen.  De muur van de hoge vensters is met een lichte insprong geplaatst.  De rondgang is doorbroken met een enorm roostervenster waarvan het omringend lijstwerk origineel is.  De opvulling kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden.  Men kan 3 sterren zien waarvan 2 bovenaan en 1 onderaan, elk met 6 uiteinden alsook de uiteinden van 3 andere sterren waarbij de rest zich buiten het venster bevindt.  Het midden van de sterren vormen 6 hoeken waarrond 6 driehoeken zijn samengesteld maar de ruimten tussen de sterren en tussen de sterren en de boord van het venster vormen in totaal 9 vierbladige oculi waarvan er enkele diagonaal zijn geplaatst.  Op de gootmuren zijn de kruisbeuken eveneens voorzien van hoge vensters.  Het gaat om 2 spitsbogen met daarboven een eenvoudige oculus waarvan het geheel niet versierd is en zich inschrijft in een spitse ontlastingsboog.



De westelijke zijde is niet het voorwerp geweest van bijzondere zorgen daar het bijna onmiddellijk uitgaf op het kasteel van Argyle dat nu verdwenen is.  Zij is asymmetrisch met een steunbeer in uitsprong zoals bij deze aan de noordelijke kruisbeuk maar een traptorentje in het ontwerp links overlapt deze steunbeer.  Het hoogste gedeelte van de muur is bezet door een groot roostervenster met een uitgewerkte opvulling zoals aan de zuidelijke kruisbeuk.  In tegenstelling tot de kruisbeuken ontbreken hier de bogen voor het openwerken van het triforium.  De muur is volledig naakt onder het roostervenster.  Op het gelijkvloers is deze versierd met een opeenvolging van 7 spitsboogreeksen en deze in het midden was niets anders dan een oud dichtgestopt portaal.  Begrensd met 2 colonnetten met kapitelen maar aanvankelijk met meer dan 2 andere, bewaart het zijn verfraaide timpaan met een voorstelling van de Verrijzenis van een heel ruwe makelij.  Einde 19de eeuw was de nauwe doorgang voor de westelijke gevel nog overdekt met een houten plafond en aan de andere zijde ondersteund door een serie van gebeeldhouwde modillons met grijnzende maskers getooid met gebladerte.





Bronnen.
Dominique Vermand in Eglises de l'Oise:Canton de Montataire, Vallées de l'Oise et du Thérain; Beauvais 1998.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: