Église Saint-Remy
te Laigneville
Geschiedenis.
Tijdens het Ancien Régime is Laigneville een parochie van de dekenij en de aartsdekenij van Clermont, in het diocees van Beauvais. De verstrekker van prebenden van het priesterambt is de abdij Saint-Symphorien van Beauvais. In 1182 werd dit voorrecht bevestigd door een pauselijke bull van Lucius III. De tienden behoren tot de abdij Saint-Symphorien en aan de abdij van Parc-aux-Dames, in de nabijheid van Auger-Saint-Vincent. Er was in de wijde omgeving van de parochie, een commanderij van de Tempeliers, een leprozerie en een kapel toegewijd aan Saint-Louis welke zich in het gehucht van Sailleville bevond. De geschiedenis van de parochie van Laigneville moet nog bestudeerd worden en tot nu toe heeft men in de archieven geen enkel document teruggevonden die de oprichting en de herwerkingen van de kerk betreffen. De inventaris opgesteld met de Franse Revolutie vermeldt enkel, enkele liturgische stukken en koormantels.
De archeologische analyse kan wel bepalen dat de Romaanse kerk een transept waarbij de zuidelijke kruisbeuk verlengd is door een absidiool in halfkoepel, en dat het koor een korte rechte travee met tongewelf, en waarschijnlijk ook een apsis met vlak kooreinde inhield. Dit zou hetzelfde plan zijn dat men oorspronkelijk te Mogneville terugvond, of met een apsis in halfkoepel, zoals te Rieux. De 2 vermelde delen zijn verheven, iets na het midden van de 12de eeuw. De gordelboog aan de ingang van de apsis was van een latere stijl en schijnt herdaan geweest rond het einde van de 12de eeuw. Zijn rij van de onderste sluitstenen was van lijstwerk voorzien, de dekstukken zijn hoger gesitueerd en ontvangen een verschillend profiel, en het beeldhouwwerk van de kapitelen is van een ander ontwerp dan aan de kruising van het transept. De noordelijke kruisbeuk was niet verlengd met een absidiool maar door een vierkante kapel met ribgewelf. Het schip is opgericht tijdens het tweede deel van de 12de eeuw. Zijn overwelving was aanvankelijk niet voorzien en zijn muren zijn te dun om aan de druk van de gewelven te weerstaan. Toen men besloot tot een overwelving bij het begin van de 13de eeuw zijn de gevel en de steunmuren versterkt, en het schip is voorzien van zware steunberen. Op het einde van de 13de eeuw is het westelijke portaal herdaan. In de 14de eeuw werd de apsis van de hoofdbeuk en het einde van de zuidelijke absidiool afgebroken en vervangen door een hallenkoor van 2 keer 2 traveeën. De halfkoepel van de absidiool is gewijzigd waarbij hij zijn ribben verliest en is nu meer verheven in het oosten dan in het westen om een nieuwe gordelboog met de ingang van de zuidelijke zijbeuk te verbinden.
In de 19de eeuw is Laigneville geen onafhankelijke gemeente meer en hangt af van Monchy-Saint-Eloi. De kerk Saint-Remi is als historisch monument geklasseerd op 02 juni 1911. In 1923 beschermt de volledige restauratie van de daken, het monument tegen de weersomstandigheden. Tussen de 2 wereldoorlogen willen de parochianen van Laigneville iedere zondag niet meer de lange weg beklimmen naar het kerkhof en richten een kapel op in het centrum van het dorp, naast de oude commanderij. Deze is ingewijd op 12 december 1937. In de loop van de jaren 1960 worden de vieringen gestaakt in de kerk Saint-Remi. De kerk wordt verlaten en niet meer onderhouden. De beelden en het ganse meubilair van waarde wordt overgebracht naar de kapel. In 2014 wordt de kerk afgeschaft voor de vieringen en hetzelfde jaar onderneemt de gemeente de herstelling van de daken en beschermt de vensters met grillen toen de vensterglazen reeds vernield waren door vandalen.
Beschrijving.
De kerk is onregelmatig georiënteerd naar het zuidoosten aan de zijde van het kooreinde maar zijn as is parallel met de bovenrand van de heuvel, en met de oude weg van Senlis naar Beauvais. De aanpassing aan de heuvel heeft de constructie van een belangrijke ondermuur noodzakelijk gemaakt. Terzelfdertijd heeft men kunnen profiteren van de aanwezigheid van de rots om de muren van de zuidelijke kruisbeuk uit te hakken bij deze rots.
Het gebouw beantwoordt aan een onregelmatig kruisvormig plan en stelt zich samen met een éénbeukig schip van 2 dubbele traveeën overdekt met zesdelige gewelven, met een transept waarbij de zuidelijke arm 2 keer dieper ligt dan de noordelijke, met een vierkante kapel ten oosten van de noordelijke kruisbeuk, met een korte koortravee met tongewelf, met de aanzet van de oude, zuidelijke absidiool eveneens met een tongewelf, en met een groot hallenkoor van 2 keer 2 vierkante traveeën in de verlenging van 2 traveeën met een tongewelf. De traveeën zijn voorzien van originele ribgewelven van 4 ribben. De klokkentoren verheft zich bovenaan de kruising van het transept. De sacristie is uitgewerkt tussen de noordelijke kruisbeuk en de bijbehorende kapel. Om de daken te bereiken is er een vierkante traptoren in uitstek gedragen door de eerste steunbeer ten zuiden van het schip en toegankelijk langs een trapkoker in hout. Men betreedt de kerk langs het westelijke portaal van het schip of langs een kleine ingang ten westen van de zuidelijke kruisbeuk. Twee dichtgestopte portalen bestaan in het noorden aan de eerste travee van het schip en in het koor. Het schip, de zuidelijke beuk en de hoofdbeuk van het koor zijn voorzien van daken met 2 hellingen, met een puntgevel in het westen, en 2 puntgevels aan het kooreinde. De zuidelijke kruisbeuk bezit een dak met een achterdeel. De noordelijke kruisbeuk en zijn kapel zijn in hun geheel overdekt door een dak met 2 hellingen, met een brede puntgevel in het noorden.
(foto Wikipedia)
De klokkentoren.
De klokkentoren met zadeldak is niet voorzien van steunberen zoals te Cramoisy. Hij bezit 2 verdiepingen waarvan de eerste voor een groot deel verborgen is door de daken. De bogen van de eerste verdieping zijn volledig bewaard aan de westelijke en oostelijke zijde. Zij nemen steun op een schuin afgewerkte tablet die rusten op kubische modillons zoals te Auvillers. De monoliete colonnetten zijn in aantal van 3 per zijde. Zij steunen samen 2 archivolten met een eenvoudige rij van sluitstenen. De basissen samengesteld met een opeenvolging van 3 bewerkte hollijsten van eenzelfde diameter zijn heel zeldzaam. De zwaar gebeeldhouwde kapitelen zijn van een bijzondere archaïsche makelij en zouden van het einde van de 11de of begin 12de eeuw zijn. De motieven zijn palmetten ontstaan door groeven of met hoekknoppen op het bovenste gedeelte van het kapiteellichaam, en met groeven of sterren met 4 stralen bekomen door de uitholling van tussenruimten op het onderste gedeelte van het kapiteellichaam. Dit laatste motief is gebruikt voor de tablet van de tweede verdieping van de klokkentoren te Auvillers. Het is één van de variaties van de gebroken lijn met uitgeholde tussenruimten welk één van de voornaamste motieven van versiering is op de dekstukken en imposten voor de introductie van kapitelen zoals men kan zien in het voorportaal te Morienval, in de beuken van het Basse-Oeuvre, te Cinqueux en Rhuis, op de basis van de klokkentoren van Saint-Maximim. De dekstukken zijn van het profiel met een serie van 3 smalle lijsten in uitstek en met een platte lijst zoals te Auvillers, te Nogent-sur-Oise of op de gootklos van de tweede verdieping te Cramoisy.
Een andere overeenkomst met Auvillers is dat de eerste verdieping zich beëindigt met een rij van staafvormige kanteelversiering wat ook het geval is voor de tweede verdieping en de stroken van staafvormige kanteelversiering staan ook boven de bogen van de tweede verdieping. Deze verschilt wel door de samenstelling van de colonnetten. Het tussenstuk is niet gevormd met één colonnet maar met 4, hetzij 2 vooraan en 2 achteraan. Uitzonderlijk is dat het tussenstuk aan de noordelijke zijde 3 colonnetten vertoont aan de buitenzijde. Enkele kapitelen zijn gebeeldhouwd met hoekknoppen gecombineerd met eierlijsten of met hoofden aan de hoek. De andere hernemen de motieven van de eerste verdieping. Een doorlopende tablet dient als dekstuk voor de kapitelen en loopt gans rond de toren. Het laatste gemeenschappelijke kenmerk met Auvillers is dat deze tablet het profiel van een platte lijst en schuine afwerking heeft, en deze laatste is versierd met sterren van 4 stralen. Tegenover al deze gelijkenissen met Auvillers moet men benadrukken dat in tegenstelling tot Laigneville, de bogen van de tweede verdieping er een gemeenschappelijke archivolt bezitten en dat de klokkentoren er is getooid met een achthoekige spits. Dr. Parmentier vermoedt dat deze 2 klokkentorens het ontwerp zijn van hetzelfde atelier en voegt er Mogneville en Nogent-sur-Oise aan toe. Een rechthoekig venster opent er zich in het midden van iedere puntgevel en een geitenkop maakt zich los aan de noordwestelijke hoek.
Oostelijke gedeelten.
De zuidelijke kruisbeuk bezit de originaliteit om een monoliete muur te bezitten die de zuidwestelijke hoek en de zuidelijke muur vormt tot het niveau van de imposten van de venster. Dit rotsachtige blok was niet voldoende voor de stevigheid in de ogen van de architect waardoor hij besloot om nog een brede platte steunbeer in het westen toe te voegen. Op deze verheffing noteert men het Romaanse portaal met monoliet linteel en ontlastingsboog in rondboog en met hierboven een band naar het voorbeeld van de bogen van het schip. Men bemerkt hier eveneens een gootklos " beauvaisine". Dit is een type gootklos dat in de regio gebruikelijk is tussen het begin van de 12de eeuw en gans het begin van de 13de eeuw en welk zich kenmerkt door rondboogreeksen rustend op de verschillende, gebeeldhouwde modillons, en elk van hen nogmaals onderverdeeld in 2 kleinere boogreeksen. In dit geval vervolledigt een schuin afgewerkte tablet de gootklos, en de muur is verhoogd geweest met 3 aanzetten. Het reliëf van de boogreeksen is heel klein. Aan de zuidelijke verheffing ontbreekt de gootklos wat het vermoedelijke vroegere bestaan van een puntgevel aan deze zijde veronderstelt en het venster is hier niet versierd.
In het noorden zijn de hoeken van het geheel gevormd door de noordelijke kruisbeuk en zijn kapel gestut door platte, rechthoekige steunberen. De steunberen zijn gescandeerd door een talud en versieren zich door een waterlijst in de vorm van een talud. Een gootklos "beauvaisine", analoog met deze van de zuidelijke kruisbeuk vindt men terug op de 2 zijmuren. Boven de 2 bogen (vensters) van de kapel bevindt zich een rij van spijkerkoppen die zich verderzet op een korte verdeling op het niveau van de imposten. Het motief is verspreid tussen het tweede kwart van de 12de eeuw en het eerste kwart van de 13de eeuw maar het is niet zoveel gebruikt voor de versiering van de vensters. Men kan deze versiering terugvinden op de hoofdbeuken van Bury en Monchy-Saint-Eloi, en de koren van Auvillers, Gonesse en Longuesse. Boven de zuidelijke boog van de kruisbeuk bevindt zich een schuin afgewerkte band versierd met staven, en de westelijke boog met een rij van uitgeholde violetbloemen. Zij vormen een het meest verspreide versiermotief in de regio in de 12de eeuw en verschijnen op het zuidelijke portaal van Bury, bovenaan de noordelijke vensters van het schip te Cambronne-lès-Clermont, op de westelijke portalen van Nointel en Saint-Vaast-lès-Mello, boven de gevelvensters van Saint-Vaast-de-Longmont.
Bronnen.
- René Parmentier in L'église de Laigneville; Impremerie Barnéoud, Laval 1925, te lezen in gallica.bnf.fr.
- Louis Thomas in Laigneville, Comité Archéologique de Senlis, Senlis 1876, te lezen in gallica.bnf.fr.
- Louis Graves in Précis statistique sur le canton de Liancourt; Achille Desjardins; Beauvais 1837, te lezen in books.google.fr.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten