Eglise Saint-Etienne
te Beauvais
te Beauvais
Geschiedenis.
De kerk Saint-Etienne van Beauvais heeft waarschijnlijk een Merovingische rouwkapel opgevolgd die op een kerkhof was gebouwd in de nabijheid van de muren van de antieke stad. De cultus van de heilige Etienne heeft zich in Gallië verspreid na de ontdekking van zijn relieken in 415 te Jeruzalem. De eerste kapel werd vernield door de Noormannen in 860.
In 1072 werd een college van kanunniken gesticht te Beauvais maar de kerk werd ook voor de parochie gebruikt en men weet dat in 1251 de kanunniken het recht verkregen om er een priester aan te stellen.
Geen enkele tekst vermeldt de stichting van de kerk welke men kan dateren van het 2de kwart van de 12de eeuw door vergelijking met andere gebouwen. Belangrijke werken werden uitgevoerd op het einde van de 12de eeuw en in de eerste jaren van de 13de eeuw. Er was ook een brand in 1180 of 1188 maar men kent de draagwijdte hiervan niet maar nadien werden de herstellingswerken uitgevoerd. De centrale beuk van het schip werd aldus overwelfd. Het schip zelf is verlengd geweest met 2 traveeën naar het westen en de westelijke gevel is toen ook opgericht geweest. Rond het midden van de 14de eeuw zijn de gewelven van de noordelijke zijbeuk hernomen geweest.
De kerk heeft waarschijnlijk geleden onder de Honderdjarige Oorlog in de 15de eeuw en de belegering van Beauvais in 1472, tijdens de strijd tussen Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, en Lodewijk XI, koning van Frankrijk.
Vanaf 1506 werd een nieuw koor opgericht en een zware toren werd toegevoegd aan de noordelijke hoek van de gevel welk dateert van rond het einde van de 16de eeuw.
Het kapittel werd opgeheven in 1742. Vier jaar later werd de tussenverdieping van het schip, het triforium onder het dak, dichtgemetseld om aan de luchtstromen te weerstaan.
Restauraties werd uitgevoerd tussen 1892 en 1905. In 1940 vatten tijdens een bombardement de daken en afdaken vuur. Na de oorlog werd de kerk gerestaureerd onder leiding van de hoofdarchitect, J.P. Paquet, van de dienst van historische Monumenten, die opgravingen liet uitvoeren in het kooreinde tussen 1956 en 1959 waarbij men de funderingen van het Romaanse koor heeft teruggevonden.
Beschrijving.
Aan de buitenzijde behoren de westelijke gevel, de toren aan de noordelijke zijde van de gevel en gans het kooreinde tot de Gotische periode. Enkel de muren van het schip en het transept zijn nog Romaans.
De meest interessante gedeelten situeren zich aan de noordelijke zijbeuk en kruisbeuk. Naar het schijnt werd de oprichting van de kerk van de 12de eeuw uitgevoerd van oost naar west, dus van het koor tot het schip. De gevel van de noordelijke kruisbeuk is gestut met steunbeerzuilen die zich laten beëindigen in een halve kegel. Twee rondboogvensters openen zich op het binnenste gedeelte. Bovenaan is het centraal roostervenster van 3,50 meter diameter doorbroken. De puntgevel zelf is versierd met een geruit metselverband die een soort van traliewerk vormt in reliëf. Het schijnt dat de puntgevel van de westelijke gevel van de verdwenen abdijkerk van Saint-Lucien te Beauvais op dezelfde manier was opgetrokken.
Het roostervenster vormt een bijzonder interessant element om reden van zijn diameter en zijn decor. Zijn afmetingen zijn belangrijker dan deze van de cirkelvormige openingen of oculi, die men tijdens de Romaanse periode aantreft. Het volstaat reeds om het roostervenster van Saint-Etienne te vergelijken met oculi van de gevels van Villers-Saint-Paul of met Gassicourt om zich te laten overtuigen. De oculus bestond in de architectuur van de antieken te Rome en is tijdens de Karolingische periode nagevolgd in de grote abdijkerk Centula-Saint-Riquier. De nieuwe afmetingen van het roostervenster van Saint-Etienne kondigen reeds deze aan van de gevel van Saint-Dénis en de Gotische architectuur. Het roostervenster is niet enkel een opening, het is ook de symbolische weergave van een rad, het rad der fortuin. De 12 gebeeldhouwde personages in sterk reliëf op de omtrek van de met lijstwerk voorziene omkadering met voetringen en bloempjes stellen in 5 figuren de hemelvaart voor, de glorie aan de top dmv een gezeten personage, vervolgens een neergedrukt personage dmv het lot dat keert. Dit onderwerp was reeds voorafgaand voorgesteld bij de illustratie van de manuscripten maar het was een nieuwigheid in de beeldhouwkunst. Dit geheel dateert waarschijnlijk van rond 1130.
Een portaal opent zich aan de Noordelijke zijbeuk. Deze is heel erg gerestaureerd in het midden van de 19de eeuw. Voorheen was hij overdekt door een afdak. De insprong en het linteel van de deur zijn van de 19de eeuw. Hij steekt vooruit op de zijbeuk zoals de portaal met fronton in de regio maar zijn bekroning is horizontaal. Bovenaan het portaal in rondboog strekt zich een 2de niveau uit, eveneens gerestaureerd in het midden van de 19de eeuw. Hij houdt een rondboogvenster in tussen 2 blinde bogen. Het polychrome effect is heel erg geslaagd in het contrast van de stijlen en de omkadering in witte steen met opvulling van de voorzijden van geruite vierkanten in gebakken aarde. Deze versiering, te vergelijken met de versiering van de puntgevel van de noordelijke kruisbeuk, moet recenter zijn dan deze en is van dezelfde tijdspanne van het schip, namelijk van de jaren 1140.
Het timpaan en de archivolten van het portaal gaan terug tot dezelfde periode. Het timpaan stelt in het midden een vaas voor die een boeket van palmbladeren voorstelt. Aan weerszijden houden zich 2 fantasierijke dieren, een mengeling van sirenes met vogels, vast, die men over het algemeen terugvindt op de kapitelen. Een gekroond personage is bovenaan de vaas gebeeldhouwd. De interpretatie van deze scene blijft raadselachtig. De 3 archivolten die het timpaan omgorden, houden reliëfs in die niet geplaatst zijn in de kromming van de booglijsten maar sluitsteen per sluitsteen. Op de eerste zijn opnieuw gefantaseerde dieren als reptielen gebeeldhouwd, op de tweede kan men heel gestileerde leeuwen herkennen en op de laatste ziet men mensenfiguren. Het reliëf is heel erg onregelmatig, maar het model is in elkaar overgaand en de vormen bezitten een grote souplesse.
Aan de zuidelijke zijde van het schip zijn de 2 eerste traveeën die overeenkomen met de toren in het noorden, Gotisch van het uiterste einde van de 12de eeuw. De steunberen, de vensters en de gootklossen zijn uitgebeeld zoals aan de noordelijke zijde maar er bevindt zich geen zijportaal noch roostervenster aan de zuidelijke arm van het transept.
Bron.
- Anne Prache in Île-de-France romane; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 60; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten