Eglise Saint-Etienne
te Bouconvillers
Geschiedenis.
Tijdens het Ancien Régime maakte de parochie van Bouconvillers deel uit van het aartsbisdom van Rouen, van de aartsdekenij van de Franse Vexin en de dekenij van Magny-en-Vexin.
De kerk is voor de eerste maal vermeld in 1141 toen Hugues III d'Amiens, aartsbisschop van Rouen, aan de abdij Notre-Dame du Bec bevestigde dat zij deze kerk bezat. Het is waarschijnlijk om deze reden dat het Romaanse portaal van het schip is gedateerd op 1141 door Pierre Coquelle daar de kerken geregeld aan de abdijen geschonken werden door de lokale heren, voor hun volledige afwerking.
De noordelijke kruisbeuk en het schip gaan terug tot deze periode alhoewel het Romaanse karakter van het schip volledig verloren is gegaan en al de oorspronkelijke vensters dichtgestopt zijn. De vierkante klokkentoren tot de eerste en de achthoekige verdieping is vervolgens als laatste opgericht, iets na het transept. Pierre Coquelle merkt op dat deze klokkentoren met zijn 2 bovenste verdiepingen een exacte kopie is van de westelijke toren van de collegiale Notre-Dame van Poissy. De oorspronkelijke kerk is van een eenvoudig kruisvormig plan en stelt zich samen met een schip zonder zijbeuken, een transept en een koor met vlak kooreinde.
Ongeveer rond het jaar 1300 is een zijkapel toegevoegd ten noorden van het koor maar zij bewaart enkel het venster in het kooreinde van deze periode. Ongeveer een eeuw later is een andere zijkapel toegevoegd ten zuiden van het koor, nog opgericht in de stijl van de 14de eeuw. Zij is toegewijd aan "Notre-Dame des Neiges" en dient als kapel voor de plaatselijke heren. Vervolgens zijn belangrijke herwerkingen ondernomen in de 16de eeuw met een reconstructie van de zuidelijke kruisbeuk met de vervangen van het tongewelf door een gewelf met kruisribben en de vervanging van het Romaanse venster door een grote flamboyante boog, de vervanging van de vensters in het koor en deze ten noorden van de noordelijke kapel door bogen van hetzelfde type, het opnieuw overwelven van het koor, het vervangen van de triomfboog in rondboog door een gordelboog in spitsboog, de constructie van een sacristie tussen deze kruisbeuk en het schip, en de constructie van 2 doorgangen overwelfd in rondboog verbindend het schip met de kruisbeuken. Met zijn Romaanse tongewelf verliest aldus het koor zijn laatste Romaanse element met uitzondering van een deel van de muur van het kooreinde. De oorspronkelijke zijmuren zijn reeds verloren gegaan met de constructie van de kapellen. De sacristie verbergt de traptoren van de klokkentoren.
In 1877/1878 is de kerk gerestaureerd op een heel radicale wijze dat een heel groot gedeelte van zijn oorspronkelijkheid liet verdwijnen. Het schip dat tot op dat moment overdekt was met een gelambriseerd plafond, is verdeeld in 6 nauwe traveeën en ontvangt een ribgewelf die de stijl van de 13de eeuw nabootst. Op het eerste zicht schijnt dit erg geslaagd maar hij stelt heel wat onregelmatigheden voor. Zonder een verklarende reden ontvangen de 2 kapellen, het koor en de zuidelijke kruisbeuk gewelven van dezelfde makelij dan deze van het schip en bundels van colonnetten zijn samengesteld aan de hoeken. Alle sporen van de oorspronkelijke samenstelling zijn alzo verloren gegaan. Deze onhandige restauratie werd gefinancierd door de gravin des Courtils-Ganay, zoals een marmeren plaat getuigd. Op 18 maart 1927 zijn het koor, de klokkentoren en het Romaanse portaal van het schip ingeschreven als historisch monument.
De abdij van Bec bezat een priorij te Bouconvillers. Deze was aangrenzend aan de kerk en toegewijd aan Saint-Michel. De huidige boerderij is voortgekomen uit de verandering van deze priorij en draagt trouwens de naam van "ferme du Prieuré".
Beschrijving.
De kerk Saint-Etienne stelt zich samen met een schip overdekt met 6 nauwe ribgewelven voorafgegaan door een portaal voor de zuidelijke gevel, een transept met 2 ongelijke armen, met een centrale klokkentoren die zich bovenaan de kruising van het transept verheft, met een sacristie tussen de zuidelijke kruisbeuk en het portaal, met een koor van één travee met vlak kooreinde, en met 2 zijkapellen van dezelfde afmetingen dan het koor. Onder het portiek verbergt zich het oorspronkelijke Romaanse portaal. De kerk bezit geen westelijke gevel daar deze muur uitgeeft op een privédomein. Deze is doorbroken met een modern roostervenster. Zelfs de zuidelijke muur van het schip is verborgen door een landbouwbedrijf, het portiek en de sacristie. Enkel de zuidelijke muur van de zuidelijke kruisbeuk, de zuidelijke kapel, het kooreinde en de noordelijke kapel staan volledig vrij. Sedert een herwerking in 1872 zijn deze gedeelten overdekt door 3 afdaken overeenkomstig met de puntgevels uitgevend op het oosten wat het zich op de klokkentoren vrijmaakt. De noordelijke kruisbeuk bewaart een puntgevel die op het noorden uitgeeft.
Het interessantste gedeelte van de kerk is zonder twijfel zijn Romaanse klokkentoren met 2 verdiepingen. De Franse Vexin telt enkel 4 andere, achthoekige klokkentorens, namelijk Saint-Denis van Brueil-en-Vexin, Saint-Pierre-ès-Lien van Condecourt, Notre-Dame van Jambville en Saint-Martin van Lierville. Bouconvilliers is de enige temidden van deze klokkentorens waar de overgang van het vierkante plan naar het achthoekige zich aan het begin van de tweede verdieping bevindt. Deze overgang die normaal begint op het niveau van de daken, is esthetisch niet erg geslaagd. De basis van de klokkentoren heeft zijn tongewelf behouden naar het voorbeeld van de noordelijke kruisbeuk. Deze bestaat uit 4 vierkante pijlers zonder versiering waartussen zich rondbogen openen naar het schip en de kruisbeuken toe. De triomfboog is gedaan. De eerste verdieping meet 3,40 m breedte en is gestut aan iedere hoek door 2 platte steunberen. Iedere zijde is doorbroken met 2 rondbogen die zich openen onder de archivolten gegrensd met colonnetten met kapitelen. De bogen zijn omringd met rijen van diamantpunten, en de archivolten met een fries van zaagtanding. De kapitelen zijn heel bescheiden gebeeldhouwd en het merendeel stelt enkel een eenvoudige knop voor. Een gootklos beëindigt deze eerste verdieping. De tweede verdieping is van dezelfde diameter dan de eerste uitgezonderd dat de wanden versneden zijn. De 8 zijden met een gelijke breedte stellen dus ongeveer de helft van de breedte van de zijden van de eerste verdieping voor en zijn dus enkel opengewerkt met één boog. Deze bogen zijn omringd met een voetring met daarboven een rij van zaagtanding. De half ingewerkte voetringen versieren de hoeken en zetten zich verder op de stenen spits. Tussen de tweede verdieping en de spits bevindt zich nog een gootklos met modillons. Op de top bereikt de klokkentoren een hoogte van 37 m.
Onder het portiek opent het portaal zich onder een dubbele Romaanse archivolt. Elk van de 2 rijen van sluitstenen is verfraaid met een dubbele rij van gebroken staven. De kapitelen zijn spijtig genoeg in beton en de colonnetten zijn volledig verdwenen. De noordelijke kruisbeuk bewaart nagenoeg zijn aspect van het tweede kwart van de 12de eeuw. Deze is overwelfd met een tongewelf loodrecht op de kruising van het transept en is in het noorden verlicht door een Romaanse boog van middelmatige afmeting. Daarboven loopt een rij van staafvormige kanteelversiering welke zich verderzet ter hoogte van de imposten en kenmerkt de bovenste grens van de platte steunberen aan de hoeken. Een tweede rij van staafvormige kanteelversiering bekroont de muren ter hoogte van de aanvang van het dak.
Bronnen.
- Pierre Coquelle in Les clochers romans du Vexin Français et du Pincerais; Pontoise 1903 te lezen in gallica.bnf.fr.
- Bernard Duhamel in Guide des églises du Vexin Français, Bouconvillers; Editions du Valhermeil; Paris 1988.
- Dominique Vermand in Eglises de l'Oise et Communauté de communes du Vexin-thelle; 2003 te lezen in www.eglisesdeloise.com.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten