Eglise Notre-Dame
te Trumilly
Geschiedenis.
De heerlijkheid van Trumilly behoorde tot het kapittel van de kerk Saint-Rieul van Senlis en het patronaat van de priester werd gegeven aan het kapittel van de kathedraal Notre-Dame van Senlis door de bisschop, Eudes II rond 1074. Heel weinig details zijn gekend over de geschiedenis van Trumilly en zijn kerk in het bijzonder maar het lijkt geen twijfel dat de oorsprong van de plaats heel oud moet zijn. Het ontstaan van het gebouw kan enkel afgeleid worden uit de analyse van het lijstwerkpatroon en de opvulling met de Gotische vensters. Zes constructiecampagnes kunnen geïdentificeerd worden waarvan de eerste teruggaat naar een voorafgaand gebouw en de laatste met het vervangen van de oorspronkelijke klokkentoren voor de Revolutie.
Het westelijke portaal onder zijn portiek behoort tot de eerste kerk van Trumilly in de Romaanse stijl. De charter die het patronage van de priester aan het kapittel Notre-Dame bevestigde, is vastgelegd op het moment van de aanstelling van de eerste priester maar de kerk was op dat moment nog niet geheel afgewerkt. Men kan hierdoor de datering van het portaal suggereren rond 1080. Deze datering is overeenkomstig met zijn kenmerken die men in de regio terugvindt tussen het einde van de 11de eeuw en het begin van de 12de eeuw. Al de rest van het gebouw dateert van een latere periode. Een nieuwe kerk werd opgericht gedurende de eerste helft van de 12de eeuw, nog steeds in de Romaanse stijl. Hiervan bestaan nog de muren van het schip, de zijbeuken en de noordelijke kruisbeuk, uitgezonderd de hoogste gedeelten.
Rond 1230/1240 werd de Romaanse kerk uitgebreid met een nieuw koor in hooggotiek waarvan de architectuur van een grote zuiverheid is en de uitvoeringskwaliteit heel bijzonder. Andere plattelandskerken van Picardië bezitten een apsis in dezelfde vorm en van dezelfde periode maar men bemerkt er niet deze plastiek en verfijning in terug zoals te Trumilly. Het bijzonder ontwerp van de invulling van de vensters dat verschenen is in de kranskapellen van Notre-Dame te Reims heeft zich ten volle ontwikkeld in de noordelijke zijkapel van het schip bij de kathedraal Notre-Dame te Parijs. Een invloed van deze werkplaats op Trumilly is onweerlegbaar en men kan er het werk in zien van een Parijse architect. Net voor de afwerking van het koor is de zuidelijke kruisbeuk herbouwd volgens dezelfde principes. Later werd nog een portiek toegevoegd voor het portaal.
De 2 laatste werkcampagnes gedurende de Middeleeuwen betreffen de Gotische veranderingen van de Romaanse gedeelten van de kerk. Het schip was aanvankelijk niet overwelfd en de zijbeuken waren waarschijnlijk overwelfd met een tongewelf alsook misschien het transept. Rond 1270/1080 is het schip overwelfd met ribgewelven en bundels van 3 colonnetten zijn aangebracht tegen de 4 zware pijlers tussen het schip en de zijbeuken. Vervolgens is de noordelijke kruisbeuk op dezelfde manier gewijzigd maar zijn oostelijke muur is volledig heropgebouwd. In de 14de eeuw zijn de zijbeuken eveneens overwelfd met ribben en de vensters van de zuidelijke zijbeuk zijn eveneens begiftigd met nieuwe invullingen terwijl deze van de noordelijke zijbeuk eenvoudige spitsbogen bleven. De kerk heeft toen haar huidig uitzicht verkregen met uitzondering van de Romaanse klokkentoren. Gedurende de tweede helft van de 18de eeuw is deze ingestort en werd deze vervangen door een nieuwe klokkentoren nauw verwant met het uitzicht van een ruwe Romaanse klokkentoren. Een inscriptie vermeldt de afwerking ervan in het jaar 1789. De nieuwe klokkentoren is in feite in de klassieke stijl zoals het parament van de pijlers aan de kruising van het transept het aantonen.
Tijdens de moderne periode heeft de kerk nooit wijzigingen ondergaan, zelfs geen belangrijke restauraties voor het einde van de 20ste eeuw. Op 22 juli 1914 werd de kerk geklasseerd als historisch monument. Na 1923 zijn enkele metselwerken en een overdekking uitgevoerd onder leiding van A. Collin, hoofdarchitect bij de dienst historische monumenten. In 1948 werd het gewelf van de kruising van het transept verstevigd door Jean-Pierre Paquet; dit is nu ook het meest recente van de ganse kerk. De kerk van Trumilly is een bijzonder authentiek gebouw dat goed bewaard is gebleven en heeft hiermee een groot deel van zijn geschiedkundige waarde behouden.
Beschrijving.
Ongeveer regelmatig georiënteerd maar met een licht afgebogen as naar het noordwesten, volgt de kerk een kruisvormig plan en ongeveer symmetrisch in de lengte van zijn as. Zij is samengesteld met een schip van 3 traveeën met 2 zijbeuken, een licht uitstekend transept waarbij de noordelijke kruisbeuk dieper ligt dan de zuidelijke, en met een koor van 2 traveeën. De tweede travee houdt een recht deel en een apsis van 5 wanden in. De klokkentoren verheft zich op de kruising van het transept en een portiek gaat het westelijke portaal vooraf. Wat betreft de afmetingen heeft de kerk een lengte van 30,50 meter met uitsprong en 27 meter aan de binnenzijde; een breedte van 20,50 meter met uitsprong en 17 meter op het niveau van het transept. De verhouding met uitsprong, houdt rekening met de steunberen.
(foto Wikipedia)
Het portaal.
Het portiek voor het westelijke portaal is even breed als de gevel en zijn opening (venster) in spitsboog is van lijstwerk voorzien maar de rest van de muren is naakt evenals de ondermuren. Onder het portiek verbergt zich het Romaanse portaal van het einde van de 11de eeuw met een vijfvoudige archivolt waarvan het bovenste gedeelte gedeeltelijk versneden is voor de aanhechting van het dak van het portiek.
De binnenste archivolt is versierd met gebroken staven en de anderen vertonen een decor van diamantpunten van grote afmetingen. Als men naderbij kijkt, vertonen de diamantpunten gebroken staven die aanpalend zijn aan hun vorm. Het portaal van Trumilly zou als model gediend hebben voor dit van Saint-Vaast-de-Longmont waar de diamantpunten gewoon zijn.
Bronnen.
- Jean-Pierre Trombetta in L'architecture religieuse dans l'ancien Diocèse de Senlis; Impremeries Reünies 1973.
- Maryse Bideault et Claudine Lautier in Île-de-France Gothique I; les églises de la vallée de l'Oise et du Beauvaisis; Ed. Picard; Paris 1987.
- Jacques Téaldi in Cinq églises du Valois; étude archéologique; Senlis 1998.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten