Zoeken in deze blog

zaterdag 16 juni 2018

Église Saint-Michel-et-Saint-Vaast te Catenoy (Oise 60)

Église Saint-Michel-et-Saint-Vaast 
te Catenoy

Geschiedenis.

Tijdens de Hoge Middeleeuwen is Catenoy een heerlijkheid afhangende van het graafschap van Beauvais.  Onder de naam van "Villa Castiniaco" is het dorp vermeld in een charter van koning Robert II de Vrome, gedateerd in 1015 die de schenking bevestigd van het graafschap aan de bisschop van Beauvais.  De bisschop bezit naast de kerk een woonst, later veranderd in een kasteel, welk verwoest werd tijdens de Grande Jacquerie in 1358 en waarvan tot het midden van de 19de eeuw nog ruïnes bestonden.  De koningen van Frankrijk hebben er recht van verblijf.  Rond 1060 verwelkomt bisschop, Guilbert waarvan het apostolaat duurt van 1059 tot 1063, er de ouders van de historicus Guibert de Nogent die hij begunstigd.  Men kent niet de datum van oprichting van de parochie maar dit zal niet voor het einde van de 11de eeuw zijn wanneer het transept, de klokkentoren en het koor van de huidige kerk worden gebouwd.  Zij wordt geplaatst onder het patronaat van de aartsengel Saint-Michel en Saint-Vaast van Arras, zoals de nabije kerk van Nointel.  In 1150 bevestigt paus Eugenius II de rechten van Henri de France, bisschp van Beauvais, te Castanetum.  In 1161 bevestigd Henri de France, één jaar voordat hij bisschop wordt van Reims, de aanwijzing van de priester door het kapittel van de kathedraal Saint-Pierre van Beauvais.  De parochie behoort tot de dekenij van Pont-Saint-Maxeme, de aartsdekenij tot Breteuil en het diocees van Beauvais.  De parochie wordt er niet bezocht door de deken of de aartsdeken maar door de persoonlijke kapelaan van de bisschop.
In het verleden was de kerk Saint-Michel-et-Saint-Vaast niet de enige kerk van Catenoy.  Er was eveneens de kerk Saint-Antoine van de priorij die de Orde van de Hospitaalridders van Sint-Antonius had opgericht aan het uiterste einde van de hoofdstraat van het dorp in het noorden.  Deze werd achteraf verenigd met de kerk Saint-Antoine te Parijs.  Zijn kerk behoort tot de collatie van de bisschop van Beauvais.  Op het einde van de 15de eeuw is zij volledig gereconstrueerd in een flamboyante Gotische stijl.  Tot de cultus afgeschaft tijdens de Franse Revolutie is zij veranderd in een schuur, heeft zij verschillende wijzigingen ondergaan maar zij staat nog steeds recht en het dak werd eveneens hersteld.
Dus rond het einde van de 11de eeuw zijn het transept, de klokkentoren bovenaan de kruising van het transept, en het koor gebouwd in de Romaanse stijl.  De basis van de klokkentoren staat boven de hoogte van de toegevoegde traveeën wat de directe verlichting langs 2 kleine vensters toestaat.  Het gaat hier om één van de laatste voorbeelden van de lantaartorens in de Oise.  De kerk Saint-Etienne van Beauvais en de abdijkerk van Morienval hadden er eveneens een.  De samenstelling is vooral verspreid in Normandië alsook in het oude diocees van Laôn, Noyon en Soissons.  Het koor houdt 2 zeldzame voorbeelden in van Romaanse gewelven in het departement met een tongewelf en een ribgewelf. 
De westelijke gevel is 60 jaar na de oostelijke delen opgericht.  Zij weerspiegelt de Romaanse architectuur op haar hoogtepunt en het ingangsportaal houdt temidden van de realisaties, de meest geslaagde in zijn genre in samen met dit van Nointel.  De eerste travee van het schip vormt één geheel met de gevel en dateert heelzeker van dezelfde periode, van het midden van de 12de eeuw.  Zij is in maatstenen gebouwd en langs de oostzijde versterkt door een steunbeer terwijl de rest van de zuidelijke gootmuur er van ontdaan is.  De laatste belangrijke wijzigingen van de kerk gaan terug tot de 13de eeuw.  De noordelijke gootmuur is vervangen door 4 grote bogen die in verbinding staan met de toegevoegde zijbeuk in het noorden.  De basis van de klokkentoren is overwelfd met kruisribben.  Het gaat nog steeds om de originele ribben van de kerk.  De 2 vensters aan de uiteinden van de zuidelijke kruisbeuk en het koor zijn doorgetrokken en voorzien met een hergebruik in de Gotische stijl.  De venster aan het uiteinde van de noordelijke kruisbeuk is op zijn beurt herdaan geweest tijdens de eerste helft van de 16de eeuw.
Sedertdien heeft de kerk geen grote wijzigingen meer gekend.  Er was wel nog de vergroting van de vensters in het zuiden van het schip tijdens de moderne periode en de toevoeging van een sacristie in de hoek tussen het koor en de zuidelijke kruisbeuk. 
De kerk van Catenoy is op 10 september 1913 geklasseerd als historisch monument.  De afwezigheid van talrijke restauraties in de 19de eeuw heeft er ook voor gezorgd dat het gebouw zijn authenticiteit van het monument heeft behouden en zijn staat is langzaam verbeterd sedert deze periode.



Beschrijving.
De kerk stelt zich samen met een breed schip van 4 traveeën en met één zijbeuk in het noorden, een transept waarbij de kruising als basis dient voor de klokkentoren en een nauw koor van 2 korte traveeën dat zich beëindigt met een vlak kooreinde.  De trap van de klokkentoren situeert zich in de noordoostelijke hoek van het schip en is toegankelijk langs de zijbeuk.  De sacristie bezet de hoek tussen de zuidelijke kruisbeuk en het koor.  De totale lengte van het gebouw is 33,25 meter waarbij 22 meter voor het schip, 4,45 meter voor de kruising van het transept en 6,80 meter voor het koor.  Het schip meet 7,95 meter in de breedte, het koor 4,15 meter in de eerste travee en 3,70 meter in de tweede travee.  Het transept heeft van het noorden naar het zuiden een lengte van 15,50 meter.  Het schip, de zijbeuk en de kruisbeuken van het transept zijn niet overwelfd en voorzien van een gelambriseerd plafond.  De gootmuren van het schip hebben een hoogte van 6,30 meter en deze van de kruisbeuken 8 meter.  De basis van de klokkentoren is overwelfd met ribben op een hoogte van 11,70 meter waardoor deze kruising verlicht wordt langs 2 kleine vensters.  De eerste travee van het koor heeft een tongewelf, de tweede is overwelfd met kruisribben.  De hoogte van het koor onder de gewelven meet niet meer dan 6,05 meter.  Men betreedt de kerk langs het westelijke portaal of langs het zijdelingse portaal in het noorden aan de tweede travee van de zijbeuk.  


Buitenzijde. 
De westelijke gevel is zorgvuldig gebouwd in middelmatig metselverband.  De eerste travee in het zuiden is homogeen met de gevel en beëindigt zich in het oosten door een platte Romaanse steunbeer.  Links van de gevel stelt de westelijke muur van de zijbeuk een vergelijkbaar metselverband voor.  De steunbeer links die wordt getemperd door een lange talud, is gedeeltelijk hernomen maar gaat voor de rest terug tot de Gotische periode.  Het westelijke venster van de zijbeuk is in rondboog maar te groot voor de Romaanse periode en verticaal verdeeld door een tussendeel wat niet overeenkomstig is met het gebruik tijdens de Gotische periode.  De beide hellende vlakken van de westelijke puntgevel zijn gekenmerkt door een rij van spijkerkoppen.  Dit type van versiering is reeds gekend op het einde van de Romaanse periode en blijft in gebruik tot het eerste kwart van de 13de eeuw.
Twee Romaanse steunberen die uitstekend zijn zoals het exemplaar in het zuiden, versterken de westelijke muur van het schip.  Deze links sprint 2 maal in door een schuinte, nabij de grond en op twee kwart van zijn hoogte, vervolgens door een korte talud en beëindigt zich door een lange talud.  De steunbeer rechts is eigenlijk een massief van metselwerk van het vierkante plan.  Hij sprint 2 maal in door een korte talud en tempert zich langs een talud die minder lang is dan de andere Romaanse steunbeer van de gevel.  De breedte van deze heeft de opvatting van 2 bijkomende steunberen gestimuleerd die het portaal begrenzen en zijn uitstek verbergen.  De nabije steunberen zijn verbonden door een ontlastingsboog in rondboog wat zich eveneens voordoet op hetzelfde niveau dan de boogreeks aan de binnenzijde geplaatst met daarboven een fries van violetbloemen, wat doet denken aan kleine dichtgestopte portalen. 
Bovenaan het portaal is zijn uitsprong niet verbonden door een fronton maar door een afwatering.  De hoeken van de 2 steunberen in de nabijheid van het portaal, zijn door half ingewerkte colonnetten verzacht die de kapitelen dragen met hoekknoppen onder een talud.  Een tablet loopt verder als een dekstuk.  Zij verbindt zichtbaar de 2 steunberen met elkaar maar is eigenlijk onderbroken door de westelijke boog van het schip en dient eveneens als dekstuk van de 2 colonnetten met kapitelen van zijn bovenste archivolt.  De 2 colonnetten met kapitelen van de binnenste archivolt zijn merkwaardig genoeg voorzien van dekstukken.  De kapiteellichamen zijn gebeeldhouwd met platte bladeren.  De binnenste archivolt is gebeeldhouwd met gebroken staven en de bovenste archivolt met een voetlijst en hogel.  Bovenaan het geheel bevindt zich een rij van violetbloemen welk één van de meest verspreide motieven bij de Romaanse kerken in de omgeving vormt.  Men vindt ze eveneens terug te Bailleval, Bury, Cambronne-lès-Clermont, Nointel, Saint-Vaast-lès-Mello, Saint-Vaast-de-Longmont.  De gebroken staven zijn een motief van oorsprong Normandisch welke men tegenkomt bij verschillende portalen in de regio zoals te Bury, Villers-Saint-Paul en Saint-Vaast-lès-Mello.  Het decor van het portaal is nog rijker.  De boogringen zijn over het algemeen in een aantal van 3 of 4 of heel zelden met 5 zoals te Villers-Saint-Paul.  Te Catenoy zijn er 6.  Ofschoon dit belangrijk aantal boogringen, is het verbazend dat de uitsprong van het portaal niet uitgesproken is.  Het is voor een groot deel genomen in de dikte van de muur.  Hier heeft men ook de aanbreng van een timpaan genegeerd.  De binnenste archivolt neemt enkel een gedrukt gebogen spoor aangenomen in korfboog welke zich verlengt bij de volgende boogringen die in rondboog zijn.  Er is slechts één staaf in zwak reliëf op de binnenste archivolt.  Hierop volgen 3 varianten van gebroken staven, gescheiden door de sobere archivolten die enkel geprofileerd zijn met een voetring en enkele insprongen.  De gebroken staven van de tweede archivolt zijn met een open hoek.  Deze van de vierde archivolt zijn met een rechte hoek en zijn vergezeld van een tweede rij in negatief.  Op de bovenste archivolt zijn de gebroken staven met een open hoek, loodrecht aan het portaal geplaatst.  Dit is een heel uitzonderlijke samenstelling.  Hierop volgen nog een voetring en een fries van kleine palmetten.  De kapitelen zijn eveneens gebeeldhouwd met verschillende types van palmetten alsook met van parels voorziene loten en rankenversiering gecombineerd met koppen van monsters aan de hoek.  Alle colonnetten ontbreken uitgezonderd één.  In zijn geheel is het portaal van Catenoy, één van de meest geslaagde in het noorden van het Île-de-France op het einde van de Romaanse periode, enkel voorgestoken door Saint-Etienne van Beauvais.










De oostelijke delen zijn gebouwd in onregelmatige breukstenen, erbij inbegrepen de klokkentoren tot en met de basis van het klokkengedeelte.  Hier loopt een gevlochten lijst welke men ook kan bemerken aan de klokkentorens van Nogent-sur-Oise en Saint-Vaast-lès-Mello en aan het kooreinde van Labruyere.  Vanaf de lijst is de verdieping passend samengesteld uit maatstenen.  Elk van zijn zijden is opengewerkt met 2 paarsgewijze rondbogen waarvan het binnenste niveau sedert lange tijd dichtgemetseld is door rijen van maatstenen en een schuine talud.  Zoals te Béthisy-Saint-Martin, Chamant, Glaignes, Jaux, Néry, Orrouy en Saint-Vaast-de-Longmont zijn deze bogen gedeeltelijk verwijderd in 2 nauwe rondbogen door een colonnette met een centraal kapiteel.  Volgens Dominique Vermand zou Catenoy één van de eerste voorbeelden van klokkentorens zijn van dit type.  Maar tov enkele andere gevallen, zijn er hier ook 2 zijdelingse colonnetten.  De 3 colonnetten zijn monoliet en dragen kapitelen met een grote variëteit waarbij de stijl het toebehoren tot een oudere periode aanduidt dan deze van het portaal.  De motieven zijn stengels die verschillende kleine bladeren dragen, rankversiering gecombineerd met hoofden aan de hoek, met diagonale lijnen met platte bladeren of eierlijsten gecombineerd met knoppen aan de hoek.  De doorlopende tabletten lopen gans rond de verdieping en dienen als dekstukken voor de colonnetten.  Zij zijn van het profiel van een platte lijst en met een hollijst tussen 2 uitsprongen uitgezonderd boven de tussenliggende colonnetten waar men een bijkomende hollijst terugvindt.  Op enkele plaatsen vertoont de hollijst een geometrisch decor van gebroken lijnen.  De archivolten van de nauwe bogen zijn passend samengevoegd maar niet gemoluurd, en ondersteunen de timpanen in kleine breukstenen, doorbroken van oculus die is samengesteld uit 2 uitgesneden stenen.  De archivolten van de bogen stellen zich samen met een rij van sluitstenen en een rij van staafvormige kanteelversiering.  Het decor beperkt zich niet tot de vensters.  Er is eveneens een heel interessante gootklos waarvan de elementen zijn gemaakt met een schuine kant en op de gebeeldhouwde modillons rusten met geometrische en decoratieve motieven of met grote gezichten, steeds vergezeld van handen, zoals aan het kooreinde van Labruyere.  Deze samenstelling is veel voorkomend.  De interesse van de gootklos vindt zich in zijn gegraveerd decor.  Ook ziet men verschillende variaties van de gebroken lijn wat een gewoonte was op de dekstukken van de 11de eeuw.  Eveneens ziet men er cirkels en palmetten.  Het dak dat overdekt is met leistenen is modern en moest een zadeldak vervangen.










Er is geen gootklos meer aan het schip, de kruisbeuken of het koor.  De zuidelijke kruisbeuk is niet voorzien van steunberen terwijl de noordelijke is versterkt door 2 heel volumevolle steunberen allicht om de druk van de klokkentoren naar het noorden op te vangen.  In het noorden ziet men nog het zijportaal met een dubbele torische archivolt waarbij de binnenste boogring in rondboog is en de bovenste archivolt in gebroken boog.  De terugval laat zich gelden op de verweerde kapitelen die het uitzicht van hun kapiteel verloren hebben.




Bronnen.
- Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque La Nuit des Temps 60, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995.

 Bijlagen.

Geen opmerkingen: