Zoeken in deze blog

dinsdag 12 juni 2018

Eglise Saint-Vivien te Bruyères-sur-Oise (Val d'Oise 95)

Eglise Saint-Vivien 
te Bruyères-sur-Oise

Geschiedenis.
De stichting van de parochie gaat terug tot het jaar 755 volgens Vital Jean Gautier.  De kerk is toegewijd aan saint Vivien van Sébaste.  Onder het Ancien Régime hing de parochie af van de dekenij van Beaumont, van de aartsdekenij van Clermont en het diocees van Beauvais.  De begever van de prebenden van het priesterschap is de bisschop van Beauvais wat betekent dat  Bruyères één van de oudste parochies is van het diocees.  De priesters van de meer recentere parochies zijn meer voorgesteld en benoemd door religieuze instellingen en kapittels.
Met de Franse Revolutie wordt de oude geestelijk hiërarchie omvergegooid en het geheel van parochies van het departement Seine-et-Oise waarvan Bruyères deel uitmaakt, wordt gehergroepeerd in een nieuw diocees van Versailles.  In 1966 heeft de herindeling van de departementen in het Île-de-France, de oprichting van het nieuwe diocees van Pontoise tot gevolg waarvan het grondgebied overeenkomt met het nieuwe departement van de Val-d'Oise.  Het diocees van Beauvais en Versailles blijven verder bestaan voor de parochies van de departementen van de Oise en Yvelines.
Het plan van het kooreinde van de Romaanse kerk van de 11de of begin 12de eeuw is duidelijker geworden door de archeologische opgravingen van het begin van de jaren 1970.  Dit kooreinde kenmerkt zich door een aaneenschakeling van 3 apsissen, in halfkoepel overwelfd dat zich verder zette met de basis van de klokkentoren, aan de 1ste koortravee en aan de 1ste travee van zijn zuidelijke zijkapel.  Het koor en zijn zuidelijke zijkapel hadden ongeveer dezelfde breedte zoals vandaag, uitgezonderd de muur of de boog die deze scheidde, welke breder was dan de huidige boog en de breedte van de hoofdbeuk licht verkleinde.  De funderingen van de noordelijke absidiool zijn nog zichtbaar in de bevloering.  Het plan laat zien dat deze kleiner was dan de zuidelijke en de breedte schijnt overeen te komen met de basis van de huidige klokkentoren.  Dit laat vermoeden dat zijn basis overeenkomt met dezelfde constructiecampagne als de 3 apsissen.  Men moet wel de boog die uitgeeft naar het noorden toe, uitsluiten waarvan de buitenste versiering overeenkomt met de late Romaanse periode, rond het midden van de 12de eeuw.  De ontdekte, tegen de zuidelijke pijler van de klokkentoren, aangedrukte boog, zou van dezelfde periode kunnen dateren van de 3 apsissen.  Maar de kerk van Bruyères is nog steeds niet het voorwerp geweest van een gedetailleerde publicatie.
Voor de datering van de verdiepingen van de klokkentoren kan men zich enkel richten naar de studie van de klokkentoren van Frouville, in 1921 verricht door Louis Régnier daar de klokkenverdiepingen van Bruyères en Frouville met elkaar overeenstemmen.  Op iedere zijde zijn 2 bogen gegroepeerd onder dezelfde ontlastingsboog, in rondboog.  In de regio vindt men geen andere voorbeelden van dit type klokkentoren terug.  Louis Régnier dateert de klokkentoren van Frouville in het 1ste kwart van de 12de eeuw.
Wanneer we de architectuur van de huidige kerk ontleden, stellen we vast dat het merendeel dateert van de 13de eeuw.  Toch vormen de klokkentoren en de funderingen van het oude kooreinde niet de enige restanten van de Romaanse periode.  Met de laatste restauratie zijn de archivolten van de vensters van het oude schip teruggevonden bovenaan de 1ste en 2de pijler van de grote boogreeksen in het zuiden en de omtrek van de vensters ontwaart men eveneens boven andere pijlers.  De grote boogreeksen zijn dus bekomen met het dichtmetselen van de gootmuren van het oude schip die aldus dezelfde afmetingen bezat.  De herneming met het dichtmetselen moet dus gewettigd zijn daar men het oude dakgebinte wou bewaren daar de muren een geringe hoogte bezitten.  De Romaanse vensters zijn niet zo hoog geplaatst zodat men het bestaan van grote boogreeksen tijdens de Romaanse periode moet uitsluiten.  Het zou hier moeten gaan om een éénbeukig schip.
De 2 koorgewelven en de gewelven van zijn zuidelijke kapel zijn eveneens aanvaardbaar om deze tot de Romaanse periode te verwijzen maar moeten wel van een latere periode dateren dan de klokkentoren en de oude apsissen.
Men bemerkt eveneens dat de ribben terugvallen op een sluitversiering aan weerszijden van de kapitelen van de gordelbogen waarmee ze de dekstukken delen wat niet in de geest is van de Gotische periode van de 13de eeuw.  Deze gaf de voorkeur van bundelpijlers.  Dit is eveneens het geval voor de eenvoudige waterplanten die de kapiteellichamen omsluiten.  De opvulling van de vensters druist in met de flamboyante Gotische stijl en contrasteert sterk met het robuste van de gewelven.
Sedert de 13de eeuw heeft de kerk bijna geen wijzigingen meer ondergaan.  Men bemerkt wel aan de westelijke gevel het neo-klassieke portaal welk dateert van na de 17de eeuw.  Een niet gedateerd plan vermeldt dat de vensters aan de zuidelijke achterzijde tijdens een moderne periode opnieuw doorbroken werden en de gootmuur van de noordelijke zijbeuk zou eveneens recent zijn, uitgezonderd dan de steunbeer nabij de klokkentoren.  Het plan vermeldt eveneens een trapkoker aan de noordwestelijke hoek van de kerk, geen vensters aan de 1ste travee van de noordelijke zijbeuk, een venster ipv een portaal aan de 2de travee en een afsluitmuur ten westen van de noordelijke kapel. (Oude foto's bevestigen de afwezigheid van het noordelijke zijportaal).  In 1930 ondernam de hoofdarchitect van de dienst historische Monumenten, de nodige stappen voor de restauratie van de klokkentoren.  Dit heeft hij uitgevoerd in 2 stappen tussen begin 1931 en einde 1934.
Op 02 juni 1938 werd de kerk geklasseerd als historisch monument.  Enkele weken later legt Jules Formigé, een rapport neer voor de restauratie en in het bijzonder voor de versteviging van het schip en het koor, en Pierre Pacquet beveelt de herstelling aan, van de koorgewelven en het dakgebinte van het schip.  De toestemming wordt gegeven op 09 februari 1939 maar het uitbreken van WO II doet de restauratie-inspanningen van de jaren 1930 gedeeltelijk teniet.  In de lente van 1940 wordt het bovenste gedeelte van de klokkentoren vernield.  De herstellingen worden toegestaan op 18 februari 1941.  De Duitsers richten op het terrein ten noorden van de kerk een kamp op wat volgens Jules Formigé het risico met zich meebrengt van bombardementen door deze aanwezigheid.  De Duitsers schijnen deze feiten niet te negeren en stellen eveneens een rapport op over de staat van de kerk.  De omstandigheden verplichten om de noodzakelijke fondsen op een andere manier te werven in 1942 en 1943.  Op 18 februari 1944 richt men een markt op om tijdelijk de vensters af te sluiten die eveneens vernield waren in 1940.  Men moet tenslotte tot de Bevrijding wachten voor de nodige restauratie en vanaf het einde 1946 worden de geruite vensters aangebracht.  Op 06 juli 1966 tenslotte vatten de werken aan voor de reconstructie van de klokkentoren en haar spits wordt op 27 februari 1969 aangebracht.  De restauratie van het dak en de overdekking van de oostelijke gedeelten begint op 05 juni 1970.  De beëindiging van de nieuwe klokkenverdieping en haar nieuwe spits op 04 april 1970 luidt het einde in van de restauratiewerken.

Beschrijving.
Ongeveer regelmatig georiënteerd met een lichte afwijking van de as naar het noordoosten aan de zijde van het kooreinde, stelt de kerk zich samen met een niet overdekt schip van 4 traveeën met 2 zijbeuken die eveneens niet overwelfd zijn; met de basis van de klokkentoren met graatgewelf; met een koor van 2 traveeën dat zich beëindigt door een vlak kooreinde; en 2 zijkapellen van het koor die elk 2 traveeën omvatten en zich eveneens beëindigen met een vlak kooreinde.  De zuidelijke zijkapel ligt in het verlengde van de zuidelijke zijbeuk van het schip en parallel met de hoofdbeuk van het koor waarmee deze in verbinding staat.  De noordelijke kapel staat loodrecht op de 2de travee van de hoofdbeuk van het koor en enkel zijn 1ste travee staat hiermee in verbinding alsook de basis van de klokkentoren die bestaat uit een korte travee met tongewelf.  Een analoge travee, of eerder een nis, verlengt eveneens de 2de travee van de noordelijke kapel naar het westen toe.  Deze travee is toegewezen als sacristie.  De 6 koortraveeën en zijn 2 zijkapellen zijn overwelfd met ribben.  Men betreedt de kerk langs het westelijke portaal van het schip, langs de kleine ingang ten westen van de noordelijke zijbeuk van het schip of langs het zijportaal aan de 2de travee van de noordelijke zijbeuk.  Het schip en de zijbeuken zijn in hun geheel overdekt door een uitgestrekt dak van 2 hellingen, met een puntgevel aan de westelijke gevel en hetzelfde voor het koor en zijn zuidelijke zijkapel die een asymmetrische puntgevel in het oosten voorstellen.  De noordelijke zijkapel is voorzien van een zadeldak loodrecht op de hoofdbeuk, met een kleine puntgevel aan de noordelijke zijde.


De klokkentoren.
De klokkentoren is volledig in maatstenen opgetrokken.  Hij houdt 4 verdiepingen in met zijn basis, een tussenliggend verdiep, en 2 verdiepingen voor de klokken waarbij de 2de verdieping niets origineels bezit om reden van zijn totale vernieling tijdens WO II, in de lente van 1940.  Men zal 30 jaar moeten wachten vooraleer deze opnieuw opgetrokken is.  De basis van de klokkentoren is zichtbaar vanuit het noorden.  Deze is geplaatst als uitloopruimte met de zijbeuk van het schip en de zijkapel van het koor.  Twee platte steunberen zijn rechts en links zichtbaar en iedere hoek van de klokkentoren is geflankeerd met rechthoekige steunberen die gedeeltelijk langs de binnenzijde van de kerk zichtbaar zijn.  Het licht dringt binnen langs een rondboogvenster dat relatief groot is voor de Romaanse periode en 4 maal hoger is dan de breedte.  Deze boog bezit een geringe uitsprong en gans de omtrek is in terugval geplaats in overeenkomst met de rest van de muur die de boog schijnbaar vergroot. 



Twee colonnetten met kapitelen ondersteunen een archivolt corrigerend de uitstek rond de steunmuur en de rondboog.  De basissen zijn spijtig genoeg erg aangetast.  De cilinders zijn samengevoegd met de muren.  De kapiteellichamen zijn hoog en dun, en met 2 rijen van palmetten gebeeldhouwd.  De dekstukken lopen door tot de steunberen en zijn geprofileerd  met een platte lijst en een schuine afwerking gebeeldhouwd met gebladerte.  De archivolt stelt zich samen met een hollijst tussen 2 banden met daarboven een fries van rankversiering.  Zonder rekening te houden met de motieven van het beeldhouwwerk en de verhoudingen van het venster, vindt men dezelfde stilistische procédés terug aan de 1ste verdieping van het westelijke massief van Saint-Leu-d'Esserent, op de absidiool van Auvers-sur-Oise of met de colonnetten aan de gevel van Cambronne-lès-Clermont, aan het schip van Lavilletertre, aan het koor van Saint-Rieul te Louvres of aan de basis van de klokkentoren van Nesles-la-Vallée.



Op het niveau van de andere verdiepingen van de klokkentoren zijn de archivolten niet van lijstwerk voorzien.  Geen enkel structureel element kenmerkt de overgang tussen het gelijkvloers en de 1ste verdieping; enkel en alleen een terugval door een waterlijst bij de steunberen.  De 1ste verdieping wordt enkel doorbroken door een spleet die een verlengd schietgat voorstelt.  Een rij van staafvormige kanteelversiering loopt aan de steun van de bogen van de 1de verdieping.  Op de 2de verdieping zijn de bogen opengewerkt op iedere zijde met 2 nauwe rondbogen die begrensd zijn met 2 colonnetten, in terugval geplaatst door 2 andere colonnetten die de bovenste archivolt ondersteunen.  In het midden van de stijlen is de colonnet van de bovenste archivolten verdeeld door 2 paarsgewijze bogen wat een totaal geeft van 28 colonnetten met kapitelen voor deze verdieping.  Men kan gemakkelijk vaststellen dat het beeldhouwwerk van de kapitelen van de noordelijke en westelijke bogen niet onderdoen met de kapitelen aan de binnenzijde van de kerken van Bury, Foulanges, Cambronne of Villers-Saint-Paul.  De motieven zijn monsterhoofden gecombineerd met palmetten; mensenfiguren die de armen in de lucht houden, met overdreven gezichten; heel ingewikkelde palmetten; plat gebladerte met kleine knoppen aan de hoeken; enkel ruw geschetst plat gebladerte; nabootsend eierlijsten zonder reliëf, en gecombineerd met zware hoekknoppen; en waterplanten zonder knoppen.  Het profiel van de dekstukken is uitgewerkt.  In het westen zijn 3 dekstukken gebeeldhouwd met rankversiering en hoofden aan de hoeken.  Een rij van kleine boogreeksen die rusten op de geschematiseerde kapitelen, loopt aan de overgang van de 2 verdiepingen van de klokken.  De algemene samenstelling van deze verdieping vindt men enkel te Frouville terug.  Het verschil in overeenkomst met de voorgaande verdieping is dat de 2 bogen per zijde zich openen onder een gemeenschappelijke ontlastingsboog zodat het aantal colonnetten zich hier tot een 20-tal beperkt.  Geen enkel origineel element schijnt hier gebruikt te zijn.  Het beeldhouwwerk schijnt hier afgekeken van de 1ste verdieping van de bogen.  Op de plaats van de steunberen, vindt men hoekcolonnetten terug.  De gootklos stelt een afwisseling voor van paarsgewijze kraagstenen die op de verschillende, gebeeldhouwde modillons en eenvoudige kraagstenen rusten.  De achthoekige spits is overdekt met leistenen.  De piramides aan de hoeken bestonden voor WO II maar zijn vervangen door schuin aflopende pannen.







Bronnen.
- M. Amiot, François Doury et Isabelle Gaulon in "Le patrimoine des communes du Val-d'Oise; Bruyères-sur-Oise; Editions Flohic; Paris 1999.
- Nathalie Karst in Communes de Boissy-L'Aillerie à Chennevières-lès-Louvres; Service departementale d'archéologie du Val-d'Oise 1994.
Bijlagen.

Geen opmerkingen: