Zoeken in deze blog

woensdag 13 juni 2018

Eglise Saint-Martin te Cormeilles-en-Vexin (Val d'Oise 60)

Eglise Saint-Martin 
te Cormeilles-en-Vexin

Geschiedenis.
Het dorp is voor de eerste maal geciteerd in een diploma van Karel II de Kale van 843 maar het is onzeker of er tijdens deze periode reeds een kerk bestond.  Het eerste bewijs van zijn bestaan is een overeenkomst in 1071 gesloten tussen Guillaume I, abt van Saint-Denis, en Jean d'Ivry, aartsbisschop van Rouen, die de eerste ontvangsten van het altaar citeert.  Vanaf dat moment en gedurende gans het Ancien Régime stelt de abt van Saint-Denis, de priester aan te Corneilles-en-Vexin.  Er bestaan geen archieven meer die inlichtingen verschaffen over de constructie van de kerk en zijn evolutie in de loop der eeuwen.  Men kan wel gemakkelijk de 3 voornaamste constructiecampagnes onderscheiden.  De eerste slaat op het schip, de zijbeuken, het transept en in hoofdzaak over de klokkentoren en kan gesitueerd worden in het laatste kwart van de 11de eeuw.  De tweede gaat over de overwelving met ribben van het schip en de zijbeuken op het einde van de 12de eeuw of in het eerste kwart van de 13de eeuw.  De gootmuren van de zijbeuken zijn herbouwd tijdens dezelfde campagne, en de zijbeuken waarschijnlijk verlengd.  Tijdens het tweede kwart van dezelfde eeuw zijn de Romaanse apsis en absidiolen neergehaald en is het huidige koor gebouwd.  De grote boog van het kooreinde is ontworpen naar de beëindiging van het koor, rond 1255.
Op het einde van de 13de eeuw vertegenwoordigde de kerk voor het grootste deel reeds haar huidige vorm maar talrijke wijzigingen zijn nog aangebracht gedurende de volgende eeuwen.  Tijdens de constructie van het koor is de stabiliteit van de klokkentoren die zich verheft boven de aangrenzende kruising van het transept uitgevoerd.  In de 14de eeuw heeft men maatregelen genomen tegen de onsamenhangendheid van de structuur door de 2 oostelijke pijlers van de klokkentoren te verstevigen, en heeft men de westelijke en oostelijke boogreeksen van de kruising opgericht alsook de westelijke boogreeks van de noordelijke kruisbeuk.  De buitenste muren van de kruisbeuken zijn herbouwd op hetzelfde moment en hebben hun puntgevels verloren.  Aan de binnenzijde zijn de sporen van herwerking verborgen door de muurschilderingen in vals metselverband.  Later zijn de oostelijke boogreeksen herdaan geweest.  Belangrijke werken zijn uitgevoerd in het laatste kwart van de 16de eeuw.  De hoge vensters, de luchtbogen en de gewelven van het koor zijn volledig herdaan om een nog ongekende reden maar sommige auteurs sluiten niet uit dat het koor onafgewerkt was gebleven tot op dit moment daar geen enkel spoor bestaat van de voorgaande inrichting.  De klokkentoren is verhoogd in 1580 om het dak van het koor te domineren dat heel erg hoog is.  De tussendelen van de centrale boog van het kooreinde zijn hernomen in 1613.  Gedurende de 18de eeuw is het meubilair vernieuwd en de priesterstoel, de stallen en het meubilair van de sacristie dateren van deze periode.  De sacristie is niet dateerbaar maar gaat in alle geval terug tot de moderne periode. Een eveneens modern portiek heeft voor het westelijk portaal bestaan en is afgebroken tijdens de restauratie van de kerk.
De kerk werd op 23 september 1911 geklasseerd als historisch monument.

Beschrijving.
Licht georiënteerd naar het zuidwesten aan de zijde van de gevel, bezit de kerk een rechthoekige voorzijde en stelt zich samen met 2 goed te onderscheiden delen aan weerszijden van de centrale klokkentoren.  In het westen wordt het schip van 5 traveeën vergezeld van 2 zijbeuken overwelfd met ribgewelven en overdekt door een dak van 2 hellingen.  In het midden domineert de klokkentoren met zadeldak de ganse dakbedekking maar komt net boven dit van het koor in het oosten.  De 2 traveeën ten noorden en ten zuiden van het koor zijn de oude kruisbeuken van het transept en schijnen homogeen te zijn met de zijbeuken van het koor.  Zij behoren tot dezelfde constructieperiode als het schip maar de buitenste muren zijn herdaan geweest met het verdwijnen van de puntgevels en de verlenging van de daken op de as van de centrale beuk.  De kruising van het transept is overwelfd met een graatgewelf en de oude kruisbeuken zijn overwelfd met een tongewelf loodrecht op de as van het schip.  Het koor tot het vlakke kooreinde stelt zich samen met 3 traveeën en 2 zijbeuken van dezelfde lengte.  De zijbeuken schijnen dezelfde hoogte van het schip te bereiken.  De centrale beuk van het koor is begiftigd met hoge vensters en komen ongeveer tot dezelfde hoogte dan de Romaanse klokkenverdieping van de klokkentoren die verhoogd geweest is om esthetische redenen.  Het geheel van het koor is eveneens overwelfd met ribgewelven.  De zijbeuken zijn opnieuw overdekt met afdaken in het vervolg van de oude kruisbeuken en de centrale beuk door een dak met 2 hellingen.  De kerk bezit eveneens puntgevels in het westen en het oosten.  De toegang is langs het westelijke portaal en de kleine ingang aan de tweede travee van de zuidelijke zijbeuk alsook langs de eerste travee van de zuidelijke zijbeuk van het koor.  Het portiek voor de westelijke gevel en de aangrenzende travee die de zuidelijke zijbeuk naar het westen verlengde is in 1987 weggehaald.  De eerste travee van de zuidelijke zijbeuk is gescheiden van de rest van de kerk en houdt de trap in van de westelijke tribune gebouwd in de eerste travee van het schip.

De westelijke gevel.
De westelijke gevel heeft ongeveer zijn oorspronkelijke samenstelling van het einde van de 11de eeuw behouden maar is niet authentiek in al zijn aspecten.  Van een grote soberheid en bijna niet voorzien van versiering is deze verticaal gestructureerd door de platte steunberen van het schip.  Deze stellen zowel zijdelings in het noorden als een zuiden een uitstek voor.  De rand van de daken was iets meer naar onder gesitueerd.  Op de westelijke muur van de zuidelijke zijbeuk bemerkt men nog een verschil in metselverband in de lengte van de lijn waar de halve puntgevel verhoogd is.  De zijbeuken zijn gebouwd in onregelmatige breukstenen en het schip in regelmatig metselverband.  De schuine steunberen begrenzen de hoeken van de zijbeuken.  Volgens Jules Formigé zouden deze van de 13de eeuw dateren.  Elk van de zijbeuken ontvangt het daglicht langs een rondboog waarbij deze rechts in 1987 herdaan werd.  Deze bogen (vensters) vertonen geen werkelijke uitsprong aan de buitenzijde.  Een dubbele uitsprong verschijnt pas in de 12de eeuw.  Ter hoogte van de muur van het schip bij de aanvang van de puntgevel loopt een gootklos met gebeeldhouwde modillons.  Zij dragen een tablet of zijn uitgesneden met staafvormige kanteelversiering dat men bijna niet meer terugvindt zoals de motieven van het beeldhouwwerk van de modillons.  Daaronder verlicht een rondboog, die nauwer lijkt dan deze van de zijbeuken, het schip die al zijn andere vensters verloren heeft.  Deze boog is eveneens herdaan geweest.  Deze was lange tijd dichtgestopt en was vervangen door een rechthoek zonder karakter.




Het westelijke portaal stelt zich samen met een linteel, met een naakt timpaan die bij de klassering van het gebouw nog bezet was, en met een archivolt in rondboog.  Hij is versierd met een rij van staafvormige kanteelversiering en met een rij van dammotief, en valt terug op 2 grijzende gezichten.  Deze archivolt doet denken aan de dichtgestopte archivolt van de kerk Notre-Dame van Saint-Clair-sur-Epte.




De klokkentoren.
De gevarieerde stijl van de klokkenverdieping mag ons niet laten vergeten dat de klokkentoren teruggaat tot de Romaanse periode, tot en met de gedeeltelijk bewaarde gootklos die deze verdieping van de tweede scheidt, toegevoegd in 1580.  De platte steunberen en de gootklossen met modillons gebeeldhouwd met maskers die de eerste verdieping beëindigt alsook de klokkenverdieping verraden de Romaanse stijl maar de torische archivolt aan de paarsgewijze bogen per zijde en de hoekverbindingen zijn vanzelfsprekend onverenigbaar met deze periode.



De eerste verdieping bezit een rondboog per zijde naar het schip en naar de kruisbeuken maar 2 naar het koor toe waar zij nog zichtbaar zijn maar dichtgemetseld.  Deze bogen zijn niet versierd en gecentreerd uitgezonderd naar het schip toe.  Hier is de boog steeds verborgen geweest door het dak en is niet gecentreerd.  Men betreedt de klokkentoren langs de daken van het schip en langs een ingang met linteel in korfboog onder een ontlastingsboog.  De drempels van de andere vensters kwamen overeen met de nokbedekking van de daken van de kruisbeuken en het Romaanse koor.  Enkel deze in het zuiden is intact gebleven.  Bovenaan de verdieping dragen de modillons een tablet, en 2 rijen van kanteelversiering samengesteld met dammotief versieren de steunberen.  Langs een dubbele talud werken de muren van de tweede verdieping zich langzaam open.  De bogen waren oorspronkelijk begrensd met half ingewerkte colonnetten met kapitelen met daarboven rijen van staafvormige kanteelversiering die zich verderzetten op het niveau van de imposten en liepen gans rond de toren.  Deze bestaan nog op de steunberen en gedeeltelijk op de muren.  In 1580 zijn de kapitelen alsook de Romaanse archivolten weggehaald om plaats te maken voor een eenvoudige voetring van dezelfde diameter als de colonnetten.  De muren bovenaan de bogen zijn afgebroken en de tussendelen verhoogd om een nieuwe gemeenschappelijke archivolt te ondersteunen aan de bogen.  Deze archivolt doorsteekt de Romaanse gootklos waarvan het centrale gedeelte dus verdwenen is.  Tussen het bestaande gedeelte van de gootklos en de nieuwe archivolt vervolledigen hoofden van gevleugelde engelen, kenmerkend voor de Renaissance en de Barok, de rest van het Romaanse decor.  Het wijst erop dat deze herwerking de nieuwe klokkentoren van de kerk Saint-Sulpice van Chars wou imiteren die van 1562 dateert.  De derde verdieping is opengewerkt met een ossenoog op iedere zijde.  De basissen van de puntgevels zijn verfraaid met een bol, en een kruis bekroont hun top.  De klokkentoren is overdekt met een zadeldak.





Bronnen.

- Bernard Duhamel in Guide des églises du Vexin Français, Cormeilles-en-Vexin; Editions du Valhermeil; Paris 1988.
- Jules Formigé in Monographie de l'église de Cormeilles-en-Vexin; Pontoise 1915.
- Anne Prache in Île-de-France romane; Editions Zodiaque "La Nuit des Temps 60"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: