Zoeken in deze blog

dinsdag 12 juni 2018

Eglise Saint-Pierre-aux-Liens te Brignancourt (Val d'Oise 95)

Eglise Saint-Pierre-aux-Liens 
te Brignancourt

Geschiedenis.
De parochie van Brignancourt is voor de eerste maal vermeld in 1161.  De patroonheiligen zijn de heilige Petrus, Apostel en eerste paus van de Christenheid, en de heilige Etienne, diaken en eerste martelaar.  Het bijzondere patronaat van Saint-Pierre-ès-Lien wordt gedeeld met de kerken van Condécourt, Osny en Vaux-sur-Seine.  Het maakt een verwijzing naar de gevangenneming van de heilige Petrus in opdracht van Herodus Agrippa, in het jaar 44 te Jeruzalem.  Onder het Ancien Régime hing Brignancourt af van de dekenij van Meulan, van de aartsdekenij van het Franse Vexin met zetel te Pontoise en het aartsbisdom van Rouen.  De begever van prebenden van het priesterambt is de aartsbisschop van Rouen.  Met de Franse Revolutie toegevoegd aan het bisdom van Versailles, werd de parochie van Brignancourt een deel van het bisdom Pontoise, sedert zijn stichting in 1966.
De verschillende constructiefazen zijn niet gedocumenteerd in bronnen in de archieven.  Bernard Duhamel stelt bij benadering een datering van de verschillende delen van het monument voor op basis van een beknopte stilistische analyse.  De verslagen van de restauratiewerken na de klassering als historisch monument op 19 november 1910 zijn eveneens in rekening te brengen.  De oudste gedeelten zijn onweerlegbaar het schip en de noordelijke muur van de eerste koortravee.  Zij behoren tot de Romaanse periode en gaan terug tot het einde van de 11de eeuw of begin 12de eeuw zoals de 4 vensters met eenvoudige uitsprong en monoliet linteel met nagebootste sluitstenen het aantonen.  Een dubbele uitsprong, één aan de binnenzijde en één aan de buitenzijde, verbreidt zich bij het begin van de 12de eeuw welk men reeds kan vaststellen bij de naburige kerk van Moussy.  De oorspronkelijke kerk was vooreerst zonder klokkentoren en het is pas bij het uiterste einde van de Romaanse periode, rond het midden van de 12de eeuw, dat de eerste travee werd overwelfd met ribben en gewijzigd als basis voor de klokkentoren.  Het lage venster ten noorden van het koor is gesitueerd naast een bundelpijler van colonnetten en werd tot en met de restauratie dichtgestopt zoals een fotocliché van Gabriel Ruprich-Robert het aantoont.  Men kan het zuidelijke zijportaal van het schip tot dezelfde campagne rekenen.  De constructie van een tweede travee ter vervanging van de oorspronkelijke apsis was reeds voorzien maar pas enkele jaren later gerealiseerd bij het begin van de Gotische periode zoals de kapitelen met verschillende dekstukken in de hoeken van het kooreinde aantonen.  Een tweede vergroting van de kerk had plaats in de periode van de late hooggotiek, bij het einde van de 13de eeuw of begin 14de eeuw en verwijst naar de toevoeging van de zuidelijke kruisbeuk met de basis van de klokkentoren.  Het is de boogvulling van het venster die de kenmerken van deze periode draagt.
Een vierde en laatste constructiecampagne werd met de Renaissance gelanceerd in het midden van de 16de eeuw en betreft de overwelving met ribben van het schip.  Er werden eveneens steunberen aan de hoeken van de westelijke muur, het westelijke venster, een identiek venster in het midden van de zuidelijke muur maar ongedaan gemaakt tijdens de restauratie, en de aanvang van het gewelf aan de binnenzijde aangebracht.  Deze wijzigingen werden in de loop van de werken stopgezet.  Andere elementen zijn niet voortgekomen door één van de 5 constructiecampagnes zoals de Gotische boog met schuin afgewerkte en dubbele boogvulling in het zuiden, het liturgische watervat van het eerste kwart van de 13de eeuw ten zuiden van de tweede koortravee alsook de waterlijst aan de buitenzijde en de traptoren die neogotisch oogt.  Tijdens de eerste restauratiecampagne volgend op de klassering, onder leiding van Gabriel Ruprich-Robert in 1920-1923, werden 2 steunberen toegevoegd ten zuiden van het schip en het venster in Renaissance dichtgestopt.  Vreemd genoeg nam de architect het initiatief om een venster analoog naar de Romaanse architectuur aan te brengen, rechts van de eerste steunbeer terwijl geen enkel spoor van deze boog in de muur bestond.  Zijn modern linteel draagt geen gegraveerd decor tov de 4 andere gelijksoortige Romaanse bogen van de kerk.  Nog 3 andere restauratiecampagnes kunnen vermeld worden met onder Jules Formigé in 1927-1930, en onder Sylvain Stym-Popper in 1954-1955 en 1965-1968.


Beschrijving.

Licht onregelmatig georiënteerd met een afwijking van de as naar het noordoosten aan de zijde van het kooreinde, beantwoordt de kerk aan een eenvoudig asymmetrisch plan.  Het gebouw stelt zich samen met een rechthoekige beuk, zonder een onderverdeling in traveeën, met een koor en vlak kooreinde van 2 traveeën waarvan de eerste als basis dient voor de klokkentoren, en een zuidelijke kruisbeuk die de sacristie inhoudt.  Een trapkoker bezet de hoek tussen de kruisbeuk en de laatste koortravee.  Het schip is eenvoudigweg met hout geplafonneerd.  Het koor en de kruisbeuk zijn overwelfd met ribben.  Men betreedt de kerk langs het zuidelijke zijportaal van het schip.  Een bijkomende deur bestaat ten westen van de kruisbeuk en de trapdeur situeert zich aan de buitenzijde van de kerk.  Er bestaat geen westelijk portaal.  Het schip is overdekt met een dak van 2 hellingen met puntgevels aan de gevel en het kooreinde.  De kruisbeuk is voorzien van een zadeldak loodrecht op de as van het gebouw en met een puntgevel aan de zuidelijke zijde.  De klokkentoren is getooid met een achthoekige spits overdekt met leistenen.





Buitenzijde.
Het schip.
De noordelijke Romaanse muur is gebouwd in breukstenen gezet in een mortellaag en niet voorzien van een gootklos en steunberen.  De beide steunberen aan het begin van de gootmuur zijn deze van de Renaissanceperiode.  De noordoostelijke hoek is versterkt door een verbinding van maatstenen.  Het enige Romaanse venster ten noorden van het schip opent zich onder een monoliet uitgesneden linteel, zonder gesimuleerde sluitstenen noch gegraveerd decor.  In zijn soberheid is deze muur origineler dan deze in het zuiden.



Eigenlijk is de zuidelijke gootmuur van het schip bijzonder gevarieerd en draagt sporen van talrijke herwerkingen.  Hij is opgebouwd in zware, herwerkte breukstenen tot op 2/3 van zijn hoogte.  Hogerop is het metselwerk hetzelfde type als in het noorden.  De eerste wijziging betreft het portaal dat een eenvoudiger portaal heeft vervangen in de loop van de jaren 1140.  Rond dezelfde periode werd een vierkante en lagere steunbeer tegen de muur geplaatst op de plaats van een tweede steunbeer bij het begin van de jaren 1920.  Vervolgens werd een spitsboog met een dubbele uitstek doorbroken in de loop van het laatste kwart van de 12de eeuw of in het eerste kwart van de volgende eeuw.  In de context van het project van de overwelving met ribben werd een analoog venster aan deze van de westelijke muur gecreëerd in het midden van de muur.  Als gevolg hiervan werd de Romaanse steunbeer opgeofferd in naam van het gewilde evenwicht van Ruprich-Robert.  Van dezelfde periode dateert de gootklos die zich samenstelt met 2 brede banden, gescheiden door een fijn lijstwerk tussen 2 lijstjes.  De 2 tussenliggende steunberen die men nu ziet, zijn het gevolg van de restauratie van beginjaren 1920.  Deze zijn geïnspireerd op de steunberen van de westelijke muur.  Vandezelfde periode dateert de kleine Romaanse boog, rechts van het portaal die een volledige herneming is, als een tussenkomst van de architect.  De enige, authentieke Romaanse elementen zijn het portaal en de 2 hoge vensters.  Het uitgesneden linteel van het eerste is gegraveerd met concentrische lijnen om de sluitstenen te laten uitkomen alsook 2 rijen van gebroken lijnen.  Het linteel van het tweede is eveneens met gesimuleerde sluitstenen en dragen één enkele gebroken lijn, onmiddellijk bovenaan de boogring.  Dit gegraveerde decor is de regel voor de Romaanse bogen met monoliet linteel en eenvoudige uitsprong.  Deze bemerkt men eveneens te Angy, Arthies, Omerville en Rhuis.




Het zuidelijke portaal.
Dit portaal stelt het meest interessante deel voor van de kerk.  Op een meer algemeen plan vormen de portalen en klokkentorens de grootste rijkdom bij de Romaanse architectuur in het noorden van het Île-de-France met het Franse Vexin en de streek van Beauvais. 


Het portaal van Brignancourt kenmerkt zich door een timpaan met ruiten, een eerste archivolt gebeeldhouwd met gebroken staven die zich zonder onderbreking verder zetten op de steunmuur tot op de grond, een tweede archivolt met lijstwerk van een voetring en een hollijst die op de dekstukken van de 2 colonnetten met kapitelen terugvallen en een rij van margrieten die terugvallen op 2 maskers die aan de dekstukken grenzen.  De kerken van Davron en Marquemont bezitten een ongeveer identiek portaal maar zonder maskers.  Te Davron is de breedte belangrijker.  Te Marquemont telt de archivolt een bijkomende rij van gebroken staven en de voetmuren zijn geflankeerd met colonnetten en hun kapitelen.  De gebroken staven bevinden zich eveneens te Lavilletertre, Lierville, op het oude portaal van Le Heaulme, op het dichtgemetselde portaal van de zuidelijke kruisbeuk te Santeuil, op de rotonde van de apsis te Chars, op de bogen van de klokkentoren van Courcelles-sur-Viosne, enz...en zonder de talrijke voorbeelden te situeren buiten de Vexin.  De binnenste archivolt van het portaal van Gouzangrez praalt met bloemetjes met uitgeholde bloembladjes.  Geregeld komen ook violetbloemen voor.  De maskers zijn een type dat geregeld gebruikt wordt om de gootklossen te ondersteunen.  Men treft nog andere voorbeelden aan op de klokkentoren en het koor.  Van een grotere zeldzaamheid is het geruite timpaan, gebeeldhouwd met vierkanten samengesteld in ruiten.  Deze ruiten zijn gevormd door de voetringen.  Elk van hen schrijft een kleinere ruit in maar analoog en hier met een volle ruit versierd met een bezant.  Een eenvoudig ruitpatroon zonder een gebeeldhouwd decor bemerkt men te Cambronne-lès-Clermont, Epone, Jambville, Nointel en Trumilly.  Te Epone is het niet regelmatig en enkel gegraveerd.  De dekstukken ontvangen een bandlijst versierd met gebroken staven wat eveneens heel zeldzaam is en 3 lijsten zoals te Gouzangrez.  De 2 kapitelen komen op het eerste zich overeen.  Deze links vertoont onderaan een gebroken lijn en deze rechts een rij van eierlijsten.  Het hoogste gedeelte van het kapiteellichaam is gebeeldhouwd met platte bladeren en hoekknoppen links en met een gestileerd palmblad en een hoofd aan de hoek rechts.  De basissen van de colonnetten zijn erg verweerd.






Klokkentoren.
Deze is van het vierkante plan terwijl zijn basis onregelmatig langwerpig is.  Hij telt slechts één verdieping.  Ten noorden en ten zuiden situeren de basismuren van de klokkentoren zich niet loodrecht op de muren van de verdieping, die dus in uitbouw geplaatst zijn.  Het is dus een ontoereikendheid van opvatting wat de afwezigheid van een klokkenverdieping en een stenen spits verklaart.  Hun constructie zou serieuze stabiliteitsproblemen hebben gesteld.  Om deze reden klasseert Pierre Coquelle de toren temidden van de onvolledige klokkentorens zoals te Frémécourt, Fontenay-Saint-Père, Parnes en Senots.  Het is niet uitzonderlijk dat de Romaanse klokkentorens aan één zijde vrijblijven, of 2 zijden te Charmant, Courcelles-sur-Viosne, Gadancourt, Limay, Saint-Rieul van Louvres, Nesles-la-Vallée, Omerville en Saint-Vaast-de-Longmont.  Maar in dit geval is de verdieping direct opgericht bovenaan het gelijkvloers of deze hier is geflankeerd met ondiepe nissen in het noorden en het zuiden zoals te Auvillers.  In dit geval corrigeert een stenen talud de afwijking tussen de muren aan de noordelijke en de zuidelijke zijde en moest de samenstelling analoog zijn voor de constructie van de kruisbeuk.


De verdieping van de klokkentoren van Brignancourt draagt de kenmerken van een tussenverdieping.  Deze wordt gestut door platte steunberen.  Alhoewel de klokkenverdieping van de Romaanse klokkentorens over het algemeen voorzien zijn van hoekcolonnetten in de Vexin, is hij enkel opengewerkt met 1 rondboog per zijde wat iedere versiering uitsluit.  De boog in het noorden is hoger maar niet breder dan een schietgat.  De klokkentoren is nochtans niet schraal daar zijn verdieping zich beëindigt door een gootklos "beauvaisine" van een mooie makelij.  Dit type van gootklos stelt zich samen met rondboogreeksen onderverdeeld in 2 kleine rondbogen in zwak reliëf en rustend op de kraagstenen of modillons die op verschillende manieren zijn gebeeldhouwd.  Deze zijn verspreid gedurende de 12de eeuw en vallen in onbruik bij het begin van de 13de eeuw.  Enkele voorbeelden hiervan bestaan in de Vexin, buiten het oude diocees van Beauvais waaronder het koor van Wy-dit-Joli-Village, de apsissen van Auvers-sur-Oise en Marines en de klokkentorens van Nesles-la-Vallée en Sarcelles.


De oostelijke delen.
Het is in het noorden dat een muur van het oude koor nog bestaat die van dezelfde periode als het schip moet dateren daar zij doorbroken is van een kleine Romaanse boog met eenvoudige uitstek en met een monoliet linteel met gesimuleerde sluitstenen.  Deze boog is lager gesitueerd dan de 3 andere bewaard in het schip.  Deze staat perfect in de as tussen de inspringende hoek tussen het schip en het koor en een platte Romaanse steunbeer die meer naar het oosten is gesitueerd dan de huidige overgang tussen de 2 koortraveeën.  Het oorspronkelijke koor begon dus langs een vierkante travee die vergelijkbare afmetingen had dan de huidige tweede travee.


Met de reconstructie van het koor in de jaren 1140 heeft men de bestaande muur verhoogd maar men heeft niet voldoende rekening gehouden om de basis van de nieuwe klokkentoren te ondersteunen door steunberen.  De muur werd eveneens verlengd naar het oosten en bekroond met een gootklos "beauvaisine", overeenkomstig met deze van de klokkentoren.


Men opteerde voor een vlak kooreinde die de voorkeur wegdroeg van de architecten van de 12de en 13de eeuw in de Vexin.  Apsissen met onderbroken wanden ziet men vandaag nog steeds te Avernes, Gouzangrez, Grissy-les-Plâtres, Longvesse, Marines, Nesles-la-Vallée, Vaux-sur-Seine, Vétheuil en Us.  In het oosten is deze gesteund door platte steunberen beëindigd met een korte talud maar in het noorden en het zuiden is deze geflankeerd met licht uitstekende steunberen.  Het is het type van de steunberen bij de klokkentoren.  De muur van het kooreinde en de zuidelijke muur van de tweede travee zijn in maatstenen opgebouwd.  De boog in de as die breder is dan de zijbogen en eveneens in rondboog zijn bescheiden versierd door een dubbele schuin afgewerkte band.  In het zuiden is de muur eveneens versierd met een gootklos "beauvaisine" en gestut door een druiplijst die eveneens aanwezig is aan de traptoren.



De kruisbeuk is eveneens opgebouwd in maatstenen en zijn hoeken zijn begrensd met steunberen gescandeerd door een druiplijst en versierd met een talud vormend een druiplijst die de stijl van de 13de eeuw weergeeft.  In het westen moet de kleine zijdeur het oudste deel zijn.  Door zijn monoliet linteel en zijn ontlastingsboog in rondboog lijkt deze op de deur van de muurkast in de tweede koortravee.  De aanwezigheid van deze Romaanse deur in een structuur die men zou dateren van begin 14de eeuw, wordt nergens uitgelegd.



Bronnen.
- Pierre Coquelle in Les clochers romans du Vexin français et du Pincerais; Pontoise 1903; te lezen in Gallica.bnf.fr.
- Bernhard Duhamel in Guide des églises du Vexin français, Brignancourt; Ed. Valhermeil; Paris 1988.


Bijlagen.

Geen opmerkingen: