Eglise Notre-Dame-de-l'Assomption
te Gouzangrez
Geschiedenis.
De parochie zou in de 11de eeuw opgericht zijn volgens abt Vital Jean Gautier. De kerk is toegewijd aan de Maagd Maria, onder het bijzondere patronaat van de Tenhemelopneming. Tijdens het Ancien Régime hing Gouzangrez af van de dekenij van Meulan, de aartsdekenij van het Franse Vexin met zetel te Pontoise en het aartsbisdom van Rouen. De begever van prebenden van het priesterschap is de abt van de abdij Saint-Vincent te Senlis. De abdij bezit een priorij naast de kerk die geplaatst is onder de bescherming van de heilige Geneviève. Eén van de reguliere kanunniken van de heilige Augustinus die in de priorij woont, oefent de functie van priester uit. De priorij is opgeheven met de Franse Revolutie en haar bezittingen zijn verkocht als nationaal goed. Vanaf dat moment dient zijn logement als woonhuis van een familie in het dorp. De Revolutie draagt eveneens toe tot de stichting van het diocees van Versailles om de parochies in hun geheel toebehorend tot het gebied van het departement van Seine-et-Oise te groeperen. Tot en met 1966 maakt Gouzangrez er deel van uit tot het diocees van Pontoise is opgericht in de context van het herzien van de departementen van het Île-de-France en de oprichting van het departement Val-d'Oise. Gouzangrez is geen onafhankelijke parochie meer en is toegevoegd aan de parochie van Avernes en Marines.
De kerk bewaart nog steeds zijn oorspronkelijk Romaans schip van het einde van de 11de eeuw. Met Arthies, Brignancourt, Omerville en Ronquerolles maakt zij deel uit van de oudste schepen van de Val-d'Oise. De architecturale polychromie aan de binnenzijde dateert echter van de 19de eeuw. Zoals geregeld is het portaal minder oud dan het schip zelf. Het werd bestudeerd door Pierre Coquelle echter genegeerd heeft haar een datum toe te schrijven. Abt Vital Jean Gautier vermeldt dat de kerk gebouwd is in 1127 wat zou overeenkomen met het jaar van haar schenking aan de abdij Saint-Vincent. Het jaar 1127 kan als de uiterste datum beschouwd worden van de oprichting van het portaal. Van het koor uit de Romaanse periode weet men echter niets. Dit werd afgebroken en vervangen door het transept en het huidige Gotische koor rond 1230. Deze gedeelten zijn heel bevallig maar zijn door de verschillende veranderingen verminkt.
De 2 kleine zijkapellen die de eerste koortravee flankeren zijn afgebroken voor het einde van de Middeleeuwen en de kapel in het noorden is vervangen door een grotere die als sacristie dienst doet. De zuidelijke kruisbeuk is vervolgens ontdaan van zijn zuidelijke helft tijdens de constructie van de priorijwoonst waarschijnlijk in de 17de eeuw. Tenslotte zijn de kruising van het transept en het koor opnieuw overwelfd op het einde van de Renaissance. Het dun toelopend lijstwerkpatroon van de nerven van de gewelven is kenmerkend voor de Renaissance terwijl de kapitelen de klassieke periode reeds vertegenwoordigen. De reden van deze nieuwe overwelving is waarschijnlijk de instorting van de verdieping van de Gotische klokkentoren die vervangen werd door een constructie zonder karakter in een moderne periode.
Andere herwerkingswerken vinden nog plaats in de 19de eeuw. Deze betreffen de herstelling van het buitenste parament van de noordelijke kruisbeuk en zijn binnenste herwerking alsook de versiering van het schip waarvan de overwelving van een omgekeerde scheepsromp is vervangen door een vlak plafond. De steunmuren onder de vensters ontvangen een nieuw parament in maatstenen zoals te Perchay. De hoogste gedeelten van de muren zijn bezet en beschilderd in een vals metselwerk met steeds dezelfde motieven gerealiseerd in sjablonen, uitgezonderd voor de uitsprong van de vensters waar men bloempjes aantreft. Het plafond is eveneens bezet en de zolderbalken zijn op hun beurt beschilderd met sjablonen.
Beschrijving.
Regelmatig georiënteerd, met een lichte afwijking van de as naar het zuidoosten aan de zijde van het kooreinde, beantwoordt de kerk aan een eenvoudig kruisvormig plan dat niet geheel symmetrisch is. Zij stelt zich samen met een eenvoudig geplafonneerde beuk, met een transept waarbij de 2 ongelijke kruisbeuken een kleine diepte bezitten, een koor gevormd uit een vierkante travee en een apsis met 7 wanden, en een kapel die dienst doet als sacristie ten noorden van de eerste koortravee. De klokkentoren met zadeldak verheft zich bovenaan de kruising van het transept. Een cilindrisch traptorentje bezet de hoek tussen het schip en de noordelijke kruisbeuk. De zuidelijke kruisbeuk is ontdaan van zijn zuidelijke helft sedert de constructie van het logement van de priorij. Deze heeft ook zijn gewelf verloren. De noordelijke kruisbeuk, de kruising van het transept en het koor zijn overwelfd met ribben maar enkel de noordelijke kruisbeuk heeft zijn oorspronkelijk gewelf behouden. Het westelijke portaal vormt de enige toegang tot de kerk. Het schip is overdekt met een dak van 2 hellingen loodrecht op de as van de puntgevel aan de westelijke gevel. De noordelijke kruisbeuk en de sacristie zijn allebei voorzien van daken loodrecht op de as van het gebouw en stellen een opeenvolging voor van 2 puntgevels in het noorden. De zuidelijke kruisbeuk is niet herkenbaar aan de buitenzijde.
Buitenzijde.
Het meest interessante gedeelte van de kerk is het Romaanse portaal van de westelijke gevel. Deze is in rondboog en versierd met een dubbele archivolt die rust op de colonnetten met kapitelen. Dit portaal heeft geen enkele wijziging ondergaan sedert zijn constructie welke men kan situeren rond het jaar 1120. Het portaal is wel gerestaureerd geweest in de 19de eeuw en verschillende gebeeldhouwde blokken of delen lijstwerk zijn vervangen geweest. De interesse van het portaal is versterkt door de aanwezigheid van een ongeveer homogeen stilistisch venster bovenaan. De dubbele archivolt van het portaal en de archivolt van het venster zijn van lijstwerk voorzien met een zware voetring en een hollijst. Onder de archivolt van het portaal en niet bovenaan zoals de regel het wil, loopt een rij van margrietbloemen. Bovenaan de archivolt van het venster bevindt zich een rij van spijkerkoppen, een versiering die in zwang was tot en met het einde van de eerste Gotische periode die terugvalt op 2 grijnzende gezichten. De archivolt van het portaal valt terug op de vierkante dekstukken geprofileerd met een voetlijst van 2 smalle lijstjes en een hollijst. De dekstukken aan weerszijden van het venster zijn gebroken.
De 4 kapitelen van het portaal zijn allen identiek aan elkaar. Een zeer geaccentueerde knop, in de vorm van een ramshoorn, herinnert aan deze van de ionische kapitelen en versiert de hoogte van het kapiteellichaam. Een touwbundel maakt zich hiervan los en het bovenste gedeelte van het kapiteellichaam is omgeven door een rij van dunne staafjes. Deze staafjes zijn niets anders dan heel nauwe eierlijsten. De kapitelen van het venster zijn spijtig genoeg verweerd. Heel merkwaardig is dat wat rest van het beeldhouwwerk, de afdrukken van Gotische knoppen nabootst wat wijst op een herwerking achteraf, na de constructie. De cilinders zijn naar vorm en stijl passend samengevoegd. De basissen stellen zich van boven naar beneden samen met een kleine voetring, met een lijstje, een hollijst met vlak onderste en met een zware voetring die onderaan heel erg in elkaar gezakt is. Vegetarische klauwen grijpen krachtig de hoeken vast.
Op de gevel ziet men nog de afdruk van het dak van het portiek. Gans de gevel is passend samengesteld met maatstenen. De muur werkt zich op dankzij een schuinte aan de aanvang van de puntgevel en zijn hoeken zijn geflankeerd door platte Romaanse steunberen die gescandeerd zijn door 2 zwakke terugvallen, en beëindigen zich door een korte talud. De top van de puntgevel is getooid met een kruis, zonder karakter en onderaan is hij doorbroken met een kleine gebroken boog voor de verluchting van de zolderbalken.
De gootmuren van het schip zijn allebei verschillend. Zij zijn gebouwd in onregelmatige breukstenen gezet in een mortellaag, uitgezonderd door de steunberen en de omtrek van de vensters. Er bevindt zich een tussenliggende steunbeer in het midden van de zuidelijke muur en 2 steunberen, onregelmatig verdeeld aan de noordelijke zijde. De 2 vensters per muur staan niet exact verdeeld over de gehele zijde. Heel klein zijn deze in rondboog en met een monoliet linteel. De zwakke uitsprong komt in principe niet overeen met de architectuur van het einde van de 11de eeuw en verschijnt in principe pas bij het begin van de volgende eeuw. Men moet er echter op wijzen dat het hier gaat om een herwerking binnenin.
Bronnen.
- Pierre Coquelle in Les portails romans du Vexin Français et du Pincerais; Pontoise 1906; te lezen in gallica.bnf.fr.
- Bernard Duhamel in Guide des églises du Vexin Français, Gouzangrez; Editions du Valhermeil; Paris 1988.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten