Zoeken in deze blog

vrijdag 15 juni 2018

Église Notre-Dame-et-Saint-Rieul te Rully (Oise 60)

Église Notre-Dame-et-Saint-Rieul 
te Rully

Geschiedenis.
De parochie van Rully is één van de oudste in de regio zoals zijn tweede patroonheilige aanduidt.  Saint-Rieul was de eerste bisschop van Senlis die gestorven is op het einde van de 4de of begin van de 5de eeuw.  Hij was de evangelist van deze streek van Frankrijk, hij staat zelfs aan het begin van de inplanting van het christendom in de regio.  Er bestaat ook een bijzondere band tussen Rieul en het dorp van Rully waarvan de naam waarschijnlijk is afgeleid van de naam van deze heilige.  Saint-Rieul heeft te Rully gepredikt waarschijnlijk in de omgeving van de poel die zich nog steeds aan de bron van de Aunette bevindt, naast een wasplaats.  Hier zou het mirakel plaats gevonden hebben met de kikkers dat één van de meest gekende is, tijdens het leven van de heilige.  Het is ook één van de eerste dat beschreven is en het bevindt zich nog steeds in een manuscript van Saint-Omer, gepubliceerd door de Bollanisten.  Het kerkje was te klein geworden om de toevloed aan gelovigen en nieuwsgierigen te ontvangen en Saint-Rieul zou zich verplaatst hebben naar deze poel waar hij meer plaats had om de grote toeloop toe te spreken.  Tijdens zijn prediking zouden de kikkers een zodanig kabaal gemaakt hebben en de heilige zou de kikkers aangemaand hebben te stoppen.  Hij zou zijn handen en ogen naar de hemel gericht hebben, zich vervolgens tot de kikkers gewend hebben en hun opgelegd te stoppen en stil te zijn.  Het mirakel had zijn effect al was er nog één kikker die verder deed met kwaken. 
Gedurende het ganse Ancien Regime maakte Rully deel uit van het diocees van Senlis.  Louis Graves heeft vermeld dat het kapittel van Senlis er de priester aanstelde maar hij preciseert niet om het zou gaan om deze van de kathedraal, van de collegiale Saint-Rieul of de collegiale Saint-Frambourg.  De eerste was de belangrijkste en het is waarschijnlijk dat Graves ook naar deze verwijst.  Een tweede parochie bestond ook nog in de huidige gemeente van Rully voor de Revolutie namelijk deze van Saint-Georges van Bray.  Na de Revolutie werd het diocees van Senlis voorlopig toegevoegd aan het diocees van Beauvais maar bij het Concordaat van 1801 is het diocees van Beauvais aan deze van Amiens toegevoegd om later in 1822 in ere hersteld te worden. 
Reeds met de jaren 1830 is Rully een parochie die verschillende dorpen omvat namelijk Rully, Bray en de naburige dorpen van Montepilloy en Barbery. 
Het oudste deel van de kerk is de onderste verdieping van de klokkentoren die dateert van het begin van de 12de eeuw.  Het schip en de bovenste verdieping van de klokkentoren zijn van een recentere periode en dateren van het laatste kwart van de 12de eeuw, bij het einde van de Romaanse periode.  Na de beëindiging van deze constructie moest men een kerk voorstellen volgens een vergelijkbaar plan als deze van Saint-Martin te Néry met een rechthoekig schip zonder zijbeuken en niet overwelfd, een transept met eenvoudige kruisbeuken, een centrale klokkentoren die zich verhief op het vierkant van de kruising en een rechthoekig koor.
In de eerste helft van de 13de eeuw zijn heel wat kerken herwerkt geweest voornamelijk aan de oostelijke delen.  Meestal stelde men zich tevreden met een eenvoudige uitbreiding met een nieuw Gotisch koor, geregeld verbonden met een nieuw transept, of verbonden met het transept en een Romaans schip.
Men kan bij de kerk van Rully 3 van elkaar te onderscheiden constructiecampagnes onderscheiden.  Bij het begin van de 12de eeuw werd een nieuwe klokkentoren en een nieuw koor gebouwd ten oosten van een meer ouder schip waarvan men niets afweet.  In het tweede kwart van de 12de eeuw werd het oude schip afgebroken en vervangen door het huidige schip dat nogal ruim is voor een plattelandskerk van deze periode.  Op hetzelfde moment werd de klokkentoren verhoogd met één verdieping.  Rond 1240 werd het koor dat net 100 jaar eerder was aangebracht afgebroken en vervangen door een nieuw Gotisch koor.  Op hetzelfde moment is de basis van de klokkentoren hernomen om de boogreeksen naar het schip en het koor te verlengen en hen een Gotische uitstraling te geven.  Kruisbeuken zijn toegevoegd in het noorden en het zuiden om als basis te dienen voor de klokkentoren.  Om de kruisbeuken te verbinden met schip heeft men kapellen aangelegd in de hoeken van de kruisbeuken en het schip.  Dit onderscheidt de kerk van Rully van andere kerken in de regio.
De klokkentoren is eveneens heel merkwaardig door vooreerst zijn ongewone samenstelling, en de kwaliteit en rijkheid van zijn monumentaal beeldhouwwerk met een overgang tussen de Romaanse naar de Gotische periode.  In de 17de eeuw werd het schuine dak van de klokkentoren vervangen door een stenen spits.
In 1638 werden de vensters herwerkt en hetzelfde jaar werd een sacristie gebouwd voor het kooreinde.  Hiervan getuigt nog een herdenkingsplaat.  De kerk werd als historisch monument geklasseerd in 1862.




Beschrijving.
De kerk stelt zich samen uit een niet overwelfd schip zonder traveeën, 2 kapellen in de hoeken tussen het schip en de kruisbeuken van het transept, een transept waarbij de kruising de klokkentoren draagt, een rechthoekig koor bestaande uit 1 travee en beëindigd met een vlak kooreinde en een sacristie voor het kooreinde.  Een tweede sacristie bezet de hoek tussen de noordelijke kapel en het schip.



De westelijke gevel is gebouwd in kleine, onregelmatige breukstenen gezet in een mortellaag.  De puntgevel was aanvankelijk getooid met een kruis of een bloem als gevelversiering waarvan nog enkel de basis bestaat.  Bovenaan het ingangsportaal wordt de puntgevel doorbroken door een rondboog die aangebracht is in 1638.  De 2 steunberen die de gevel links en rechts flankeren beëindigen zich op driekwart hoogte van de gootmuren, door een talud. 
Het ingangsportaal is voor de gevel geplaatst en zijn uitsprong maakt een overdekking door een fronton mogelijk.  De viervoudige archivolt raakt de uiteinden van het fronton.  Op de archivolt wisselen zich twee motieven af.  Het zijn gebroken staven in een dubbele rij, met een rij in negatief en een rij in positief, een hollijst en een voetring.  Merkwaardig genoeg komt het aantal colonnetten niet overeen met het aantal booggordels.  Men vindt er 3 terug aan iedere zijde.  De binnenste archivolt valt terug op de kraagstenen die terzelfdertijd het naakte timpaan ondersteunen en waarop zich een licht gebroken boog aftekent terwijl de archivolten nog in rondboog zijn.  De kapitelen zijn gebeeldhouwd met knoppen die de Gotische stijl aankondigen en de colonnetten liggen dwars over elkaar.  De basissen en de sokkels zijn erg aangetast en half vergaan.





Bij de klokkentoren is de eerste verdieping verfraaid met een colonnet aan iedere hoek.  Op het niveau van de dekstukken van de kapitelen loopt een gemoluurde band en dient ook als dekstuk voor de kapitelen die de bogen begrenzen.  Iedere zijde is doorbroken met 3 rondbogen die begrenst zijn met 2 colonnetten met kapitelen.  De colonnetten tussen bogen zijn gekoppeld.  De archivolten zijn met eenvoudige cilinders en niet gemoluurd maar met daarboven een band.  Bij de versiering van de colonnetten zijn enkele versiert met doornen, anderen zijn gegroefd of gestreept.  De kapitelen zelf zijn versiert met samengestelde motieven en stellen vogels en vruchten voor.  Deze die zich onder de overdekking bevinden zijn minder blootgesteld aan de weersomstandigheden en vertonen een buitengewone frisheid, uitgezonder in het noorden.




Op de tweede verdieping zetten de eerste drie aanzetten een mooi holronde welving voor in de verticale zin.  In het midden is de tweede aanzet lichtjes bolrond.  Onderaan loopt een fries van acanthusbladeren gans rond de toren.  Het type en de stijl zijn heel zeldzaam in het noorden van Frankrijk maar kenmerkend voor het zuidelijk deel van Frankrijk en direct ontleend aan de Galloromeinse kunst.  De basissen van de veelvuldige colonnetten van de tweede verdieping nemen direct steun op de fries.  De noordelijke en zuidelijke zijden zijn opengewerkt met elk 3 bogen en de oostelijke en westelijke zijn doorbroken met elk 4 bogen.  Links en rechts worden zijn vergezeld met een kleinere blinde boog.  Er bevinden zich eveneens colonnetten op de vier hoeken, met kapitelen die zich direct onder de noklijst bevinden.  Deze colonnetten eindigen niet op het niveau van de dekstukken van de kapitelen.  Naast de hoekcolonnetten valt de archivolt van de toegevoegde bogen terug op 2 fijne colonnetten die gescheiden zijn met een lijstje en samen bekroond door eenzelfde kapiteel.  De andere archivolten vallen terug op de zware colonnetten.  Het beeldhouwwerk van de kapitelen is van een vergelijkbare makelij als deze van de fries maar meer gevarieerd en minder bewaard.  Enkele dekstukken houden een rij van parels in of van een fijne lijn in zigzag.  Hier zou hetzelfde atelier van Noël-Saint-Martin aan het werk geweest zijn.  De bovenste archivolten van de bogen zijn gevormd met gebroken staven die Normandisch van oorsprong zijn maar veelvuldig verspreid in de Oise.  Onderaan zijn de binnenste archivolten met insprong geplaatst die gemoluurd zijn met een voetring of hollijst en terugvallen op 2 colonnetten met kapitelen.  De afmetingen van de kunstmatige bogen komen ongeveer overeen met de werkelijke opening van de galmgaten.  Hun eenvoudige archivolten zijn gemoluurd met een voetring of met uitgeholde driehoeken.  Om de indruk van dichtgestopte vensters te vermijden draagt de muur een fries ter hoogte van de kapitelen die op dezelfde manier gebeeldhouwd zijn.  Een daklijst in de stijl van de streek van Beauvais dat eveneens heel erg verspreid is in de regio, beëindigt de tweede verdieping.  Zij stelt zich samen met kleine rondboogreeksen en vallen terug op de maskerfiguren.




De spits die de klokkentoren tooit samen met de 4 andere aangebrachte torens dateren van de Gotische periode.

Bronnen.
- Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque La Nuit des Temps 60, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.
- Pauline de La Maléne in Atlas de la France Romane; Editions Zodiaque, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1995- Régine Pernoud en Madeleine Pernoud in Sources de l'Art Roman; Editions Berg International, Paris 1985.- Aurelia Stapert in L'Ange Roman dans la pensée et dans l'art; Editions Berg international, Paris 1975.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: