Eglise Saint-Georges
te Le Heaulme
Geschiedenis.
De stichtingsdatum van de parochie is niet gekend. De kerk is toegewijd aan Saint-Georges De cultus van deze heilige bleef heel beperkt in de orthodoxe kerk tot de Eerste kruistocht. Het is dankzij de hulp van Saint-Georges beweert men dat de Latijnen een beslissende overwinning op de Turken behalen met de belegering van Antiochië op 28 juni 1098. Als gevolg hiervan brengen de kruisvaarders heel wat relieken mee van Saint-Georges uit het oosten en talrijke kerken toegewijd aan deze heilige worden vanaf begin 12de eeuw gesticht.
Tijdens het Ancien Régime behoort Le Heaulme toe aan de dekenij van Meulan, van de aartsdekenij in het Franse Vexin met zetel te Pontoise, en van het aartsbisdom van Rouen. De begever van de prebenden van de priester is de aartsbisschop van Rouen.
De Franse Revolutie brengt de aanhechting met zich mee tot het nieuwe diocees van Versailles die geheel van de parochies van het departement Seine-et-Oise hergroepeert. In 1966 verandert Le Heaulme voor een 2de keer van diocees met de oprichting van het nieuwe diocees van Pontoise dat overeenkomt met het gebied van het departement van Val d'Oise.
Geen enkel document verschaft inlichtingen over de oprichting van de kerk. Het timpaan in laatromaanse stijl met het dichtgestopte portaal ten noorden van het schip, stelt het meest interessante element voor. Door zijn architecturaal decor is het verwant met het 2de kwart van de 12de eeuw. Volgens Richard Lefebre des Noëttes, komt het zadel van het paard van Saint-Georges, op het timpaan, overeen met een type dat zich vanaf 1140 verspreid. De vorm van het schild veronderstelt het midden van de 12de eeuw. Het metselwerk is dateerbaar van de 1ste Gotische periode door de steunberen met uitsprong zonder druiplijst maar de kapitelen met knoppen, zichtbaar aan de binnenzijde, stellen een datering voor van voor het einde van de 12de eeuw. De datum of reden van het verdwijnen van de ribgewelven in het koor zijn niet gekend en van de klokkentoren niet gedateerd. Het oude portaal werd heel onhandig gerestaureerd op het einde van de 19de eeuw met een totale reconstructie van de ontbrekende rechter steunmuur. Door de waarde van zijn portaal is de kerk op 16 juni 1926 ingeschreven bij de dienst historische Monumenten. Rond het einde van de 20ste eeuw onderging de binnenzijde van de kerk een restauratie en de klokkentoren werd in 1996 verstevigd.
Beschrijving.
Regelmatig georiënteerd, stelt de kerk zich samen met één geplafonneerde beuk van 3 traveeën, met een kleine kapel Saint-Georges in het noorden aan de 2de travee, en met een rechthoekig koor aanvankelijk overwelfd met een ribgewelf. Het westelijke portaal vormt de enige toegang tot de kerk en is voorafgaand van een modern portaal. Een eveneens moderne sacristie is ten zuiden van het koor toegevoegd. Een kleine achthoekige klokkentoren is schrijlings aangezet aan het begin van het koordak. Deze is bekleed met dakspaanders. De daken met 2 hellingen van het schip en het koor zijn in het westen als in het oosten begrensd met puntgevels en overdekt met platte dakpannen.
Het noordelijke, dichtgemetselde portaal zou volgens Bernard Duhamel van plaats gewijzigd zijn. De hypothese van de verplaatsing is niet zonder reden daar een drukplaatje van Félix Martin-Sabon van voor 1897 laat veronderstellen. Men bemerkt er een steunbeer links van het portaal; nu vindt men enkel een steunbeer terug ten zuiden van het schip en aan het koor. Rechts steunt de archivolt tegen een muur en van een steun aan deze zijde van het portaal is niets merkbaar. Rechts van het portaal bemerkt men een verticale hoeksteen wat nu niet meer herkenbaar is aan de kerk. En tenslotte houdt de linkse steunzuil een fijne colonnet in met kapiteel waarbij het beeldhouwwerk zich op een fries ter hoogte van de linker steunmuur doorloopt.
Het achthoekige, afgeplatte dekstuk onder de vorm van een schuin afgewerkte tablet en dun gebladerte duiden het begin aan van de 14de eeuw en dus de late Gotische stijl. Tijdens de restauratie op het einde van de 19de eeuw, werd de fries weggelaten maar het ontbrekende gedeelte van de bovenste kordonlijst en gans de rechter steunmuur met zijn colonnet met kapiteel zijn gereconstrueerd. De andere elementen zijn origineel gebleven.
Het portaal bezit geen linteel. Het timpaan is gebeeldhouwd in één enkel steenblok en met een grote fijnheid wat geen lokale herkomst betreft. Het meet 118 cm breedte aan zijn basis en neemt een halfronde vorm aan. Met zijn gelijksoortige van Meulan, dat voor het kooreinde ingegraven was en pas in 1877 werd teruggevonden, is het enige gehistoriseerde timpaan in het Franse Vexin. Voor de rest is er nog een ander gebeeldhouwd Romaans timpaan namelijk te Brignancourt. Het archivolt stelt zich samen met een dubbele rij van gebroken staven in een zwak reliëf, met een rij van sluitstenen aan de hoek verzacht door een half ingewerkte voetring, en met een rij van diamantpunten of spijkerkoppen en geen zaagtanding. De gebroken staven, van oorsprong Anglo-Normandisch, komen geregeld voor in het noorden van het Franse Vexin en vindt men eveneens terug aan de portalen van Brignancourt, Lavilletertre, Lierville, Marquemont, enz...Dit motief verdwijnt bij het begin van de Gotische periode. De spijkerkoppen vormen een motief, niet langer in de regionale context, en blijven nog lange tijd in de mode tot de jaren 1220/1230.
Op het timpaan zijn 6 goed te onderscheiden onderwerpen in bas-reliëf voorgesteld. Deze die de meeste plaats inneemt is een ridder op zijn ros en gewapend met een lans. Dit motief situeert rechts van de as waar op een zekere afstand 2 hoofdrolspelers, in profiel en naar rechts kijkend naar 2 personages. Het zijn een bisschop herkenbaar aan zijn mijter en kruis, die op een vooruitstekend deel is geplaatst, en een tweede man aangekleed met een lange rok. Bovenaan tussen de bisschop en de ridder ontwaart men de buste van een gevleugeld personage die een hellebaard vasthoudt. Dit zou God de Vader kunnen zijn. Achter de ridder profileert zich een grote vogel, nabootsend een duif of misschien een haan symboliserend de Heilige Geest. Gans rechts herkent men gemakkelijk het Paaslam vasthoudend een processiekruis welk enerzijds verwijst naar de Eucharistie en anderzijds naar Jezus-Christus de goede herder. Het geheel van deze 3 elementen verwijst ontegensprekelijk naar de Drievuldigheid. Pierre Coquelle stelt zich de vraag of de ridder geen lokale heer die de kerk stichtte, zou kunnen zijn of de ridder zou een militaire heilige kunnen zijn welke misschien de patroonheilige van de kerk zou kunnen zijn. De eerste iconografische voorstelling die hiervan gekend is, gaat terug tot 1112/1119 op een geldstuk van regent Roger van Antiochië.
De afwezigheid van de draak wekt geen verbazing op daar bij de glasramen van de kathedraal van Chartres en Amiens, Saint-Georges eveneens afgebeeld wordt zonder draak. De bisschop en het andere personage zijn nog te identificeren. Naar analogie met de iconografie van andere timpanen die de schenking van een kerk aan zijn heilige patroon voorstellen, zou het hier moeten gaan om de bisschop van Rouen en de schenker. Deze schenkt de kerk aan de bisschop die de overste wordt van de priester en zijn heilige patroon.
De westelijke gevel is zonder karakter. Deze is niet geflankeerd met steunberen en de muur is naakt uitgezonderd een kleine rechthoekige opening in de puntgevel. Het portiek en portaal stellen geen enkele interesse voor. De gootmuren hebben hun gootklos verloren en deze ten noorden van het schip alle steunberen. De 2 tussenliggende steunberen in het zuiden werken zich op dankzij de schuinte op het eindniveau van de steunmuren en beëindigen zich door een talud vormend een druiplijst. Deze van de tweede steunbeer is tijdens een restauratie herdaan geweest en respecteert de oorspronkelijke verhoudingen niet. Het schip is verlicht door eenvoudige vensters in lancetboog omringd met een dubbele, schuin afgewerkte insprong in de tweede travee aan de noordelijke zijde, en aan de derde travee in het zuiden. Het venster van de tweede travee aan de zuidelijke zijde is in rondboog en groter dan de andere. Deze is herdaan geweest op het einde van de Gotische periode. In het noorden verklaart de afwezigheid van vensters in de eerste en tweede travee zich door de aanwezigheid van het dichtgestopte Romaanse portaal en de kapel Saint-Georges. Deze kleine toevoeging is niet voorzien van enig venster. De muren zijn opgebouwd in breukstenen in een mortellaag uitgezonderd de steunberen en de omtrek van de vensters. Dit is eveneens het geval voor het koor. Dit is ouder dan het schip zoals het spoor van rondboog van zijn 3 vensters het aantoont. Deze vensters zijn voorzien van een dubbele insprong en zijn niet versierd. De steunberen aan het kooreinde en de laatste steunbeer in het noorden, naast het kooreinde, zijn in hun oorspronkelijke staat gebleven. Ze beëindigen zich maal door een talud. Kenmerkend voor de 12de eeuw zijn deze taluds voorzien van een druiplijst die met moeite waarneembaar is. De andere steunberen zijn herdaan geweest vanaf hun eerste insprong. In het midden van het kooreinde situeert zich een bijkomende steunbeer onder het venster in de as. De puntgevel is bezet en deze is eveneens doorbroken van een rechthoekige opening voor de verluchting van het dakgebinte. De kleine achthoekige klokkentoren bootst een duiventil na door zijn 2 kleine spitsbogen, bovenaan iedere zijde.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten