Eglise Saint-Aignan
te Arthies
Geschiedenis.
Tijdens het Ancien Régime hing Arthies af van de dekenij van Magny-en-Vexin, de aartsdekenij van het Franse Vexin met zetel te Pontoise, en het aartsbisdom van Rouen. De begever van prebenden van het priesterschap is geplaatst onder het patronaat van Saint-Aignan te Orléans. De kerk verheft zich nabij een Merovingisch kerkhof, bevestigd door 7 sarcofagen in zachte steen en een ring teruggevonden ten zuidoosten van de kerk. Andere sarcofagen teruggevonden nabij het kooreinde hielden Karolingische urnes in, op deze plaats. Het ziet er dus naar uit dat de huidige kerk niet de eerste christelijke cultusplaats is op deze plaats. Zijn oudste gedeelten zijn de klokkentoren en het schip maar een precieze datering ontbreekt. Bernard Duhamel duidt de 11de eeuw aan, zich baserend op Léon Plancouard, en Anne Prache en Lous Régnier ontwijken de vraag. De vorm van de klokkentoren geeft ook de vorm aan van de oorspronkelijke Romaanse kerk. Zijn basis is voorzien van vensters in het noorden en het zuiden die erg verwant zijn met de boogreeksen die zich in de zijkapellen openen en tonen aan dat de travee aanvankelijk niet vergezeld was van kruisbeuken. De eerste verdieping, verborgen onder de daken, houdt geen vensters in aan het westen maar een deuropening. Het oorspronkelijk schip had dus de hoogte van de huidige constructie.
Het niveau van de oostelijke boog van de eerste verdieping van de klokkentoren toont aan dat de oorspronkelijke apsis veel lager moest zijn dan het huidige koor dat Louis Régnier dateert van de tweede helft van de 12de eeuw, uitgezonderd het gewelf. Van veel later is de noordelijke kapel die teruggaat tot de 16de eeuw. Bernard Duhamel bevestigt dat zij dateert van 1587 maar het gaat hier om een interpretatie van een bemerking van Louis Régnier die een lijst van overledenen van 1587 op het gewelf signaleert. Men ziet nu enkel een herdenkingsplaat van Jacques Falaize en Guillemette Binet die deze datum vermelden maar zij is gesigneerd Guillaume Letellier 1627. Het profiel van de gewelven dat voor de meeste gedeelten van de flamboyante kerken in de Vexin wordt aangenomen, gaat terug tot het eerste kwart van de 16de eeuw. Het is duidelijk dat de gewelfsleutels in Renaissance zijn na de bouw met inlegwerk versiert. De gewelven van het schip en het koor zijn onder dezelfde campagne gebouwd, in het midden of gedurende de tweede helft van de 16de eeuw. Exact te dateren schijnt de zuidelijke zijkapel waarbij de gewelfsleutel van de eerste travee de datum van 1605 vermeld. De werken zijn effectief bevestigd voor deze periode maar de architectuur van de kapel doet vooral eerder denken aan een herstelling.
In de 13de eeuw stijgen de ontvangsten voor de priester tot 12 ponden en de parochie telt een 60-tal vuurhaarden. In de 14de eeuw moeten de inwoners de vensters herdoen. In 1515 stapelen de schulden van de fabriek zich op. Plancouard trekt hieruit het besluit dat de gewelven van het schip en het koor tussen 1510 en 1515 werden herdaan wat niet gedeeld kan worden door andere auteurs. Dit wordt weerlegd door het dun toelopend profiel van nerven en gewelfsleutels in Renaissancestijl. De noordelijke zijkapel schijnt overeen te komen met de beschouwde periode. In 1600 onderneemt de priester, Guillaume Bolez, een inzameling om de nodige fondsen bij elkaar te krijgen voor de constructie van de kapel Saint-Aignan, in het zuiden. De werken zijn in verschillende kerken betaald door Jacques Sivri, vervolgens door Jacques Bray en Nicolas Brandin tot en met 1692. In 1654 regelt de fabriek de factuur met metser Raffignon die de klokken opnieuw heeft opgehangen, de muren van het kerkhof heeft gebouwd en het kruisbeeld weer heeft vastgemaakt. Het daaropvolgende jaar koopt de fabriek het kruis en de haan aan voor de klokkentoren bij Bodan, te Magny-en-Vexin. In 1667 zijn de 2 kleine altaren afgebroken. Het volgende jaar is een retabel aangekocht te Parijs voor 30 ponden, plus 40 ponden voor het transport. Het retabel van het hoofdaltaar is geleverd door meester Nicolas Nudicus van Gisors voor de som van 10 ponden. Hij wordt bijgestaan door André Damesme, metser te Magny-en-Vexin, die 7 ponden int. In juli 1693 laat de priester, Louis Chefdeville, een markt doorgaan voor de reconstructie van het altaar van Saint-Nicolas, aan het kooreinde van de noordelijke kruisbeuk. Deze werd met de Franse Revolutie afgebroken. Belangrijke herstellingen ten bedrage van 1602 ponden worden in 1694 uitgevoerd. In 1722 is met de toelating van de groot vicaris van Pontoise, de kapel Saint-Thomas, omgevormd tot de kapel Saint-Nicolas, die bij deze gelegenheid wordt herwerkt. In 1724 zijn de half ingewerkte pijlers gerestaureerd, de sacristie vergroot en zijn vensters voorzien van ijzerwerk.
Heel wat meubilair waaronder de priesterstoel, 2 stallen en het tabernakel, liturgische gewaden en versieringen worden geschonken aan de kerk door de priester Gaston le Bas, deken van Magny van 1686 tot 1731. Hij laat eveneens vensters vergroten, 2 portalen aanbrengen en nieuwe deuren installeren. Werken voor de overdekking zijn uitgevoerd door Louis Morice in 1735 en door Jean Drocourt van Gargenville in 1738. Deze laatste int 158 ponden. In 1743 is de kerk getroffen door een blikseminslag die de kapel van de heilige Maagd heeft getroffen. Na de inspectie van de schade door de aartsdeken, Papavoine de Canappeville, is de aannemer Guillaume Trognon van Maudétour-en-Vexin, aangeduid om de ruwbouw te herdoen en de benodigde materialen te leveren. Deze werken, en de installatie van 6 kraagstenen om de beelden van de heiligen te ondersteunen, gaan de geldmiddelen van de fabriek te boven die zich voor 29 jaar in de schulden steekt. In 1778 ontvangt zij de huidige biechtstoelen gemaakt door Robert Dupré, schrijnwerker te Villers-en-Arthies. Het geheel van het houtwerk wordt vernist door Jean-Baptiste Boileau. Het kader van het horloge is in 1781 geïnstalleerd en herstellingen worden uitgevoerd aan de vensters. In 1787 worden de noordelijke steunberen van het schip, de westelijke puntgevel en de 2 ingangen herdaan door de broers David, Guillaume en Jean Hébert. Zij werken samen met de steenhouwer François Souhard van Aincourt met wie de priester de som van 114 ponden betaald voor 57 werkdagen. Het schilderij voorstellend Saint-Aignan is op 22 november 1787 geleverd door Duchemin du Coudray van Parijs, voor de prijs van 350 ponden. Ondanks enkele ontvangsten en schenkingen van Gaston Lebas, schijnt het meubilair van de kerk armzalig te zijn in de inventaris opgemaakt onder de Franse Revolutie. In 1857 worden de vloertegels van de kerk gedeeltelijk vervangen en de 34 grafstenen tot op dat moment vastgezet in de bevloering verdwijnen. De sacristie wordt in 1893 afgebroken. De huidige sacristie wordt op hetzelfde moment gebouwd. Het zuidelijke zijportaal dateert van 1893. De kerk wordt op 04 juni 1926 ingeschreven bij de dienst historische Monumenten. Dankzij de gunsten van abt Bernay, ondergaat de kerk een volledige restauratie in de loop van de jaren 1880.
Beschrijving.
Licht onregelmatig georiënteerd met een afwijking van de as naar het zuidoosten aan de zijde van het kooreinde, beantwoordt de kerk aan een asymmetrisch plan.
Zij is samengesteld met een breed eenbeukig schip van 3 traveeën, de basis van de klokkentoren, een klein rechthoekig koor, met een noordelijke zijkapel van 3 traveeën die de laatste travee van het schip, de basis van de klokkentoren en het koor flankeert, en met een zuidelijke zijkapel van 2 traveeën die de basis van de klokkentoren en het koor flankeert. De 3 traveeën beëindigen zich door een plat kooreinde. De totale lengte is 31 m waarbij 17,80 m van het schip bijgerekend, 6,10 m van de basis van de klokkentoren en 7,10 m van het koor. De noordelijke zijkapel meet 19,50 m in lengte en de zuidelijke zijkapel 12,20 m. Een traptoren bezet de hoek tussen de tweede travee van het schip en de noordelijke zijkapel, en de sacristie situeert zich in de hoek tussen de derde travee van het schip en de zuidelijke zijkapel. De basis van de klokkentoren is overwelfd met een kruisgewelf. Alle andere traveeën van de kerk zijn overwelfd met ribben. Men betreedt de kerk langs het westelijke portaal van het schip of langs een kleine deur onder het eerste venster van de zuidelijke zijkapel. De centrale beuk en de noordelijke zijkapel zijn in hun geheel overdekt met een dak van 2 hellingen, met de puntgevels aan de westelijke gevel en het kooreinde. De zuidelijke zijkapel is voorzien van een loodrecht dak op de as van het gebouw, met een brede puntgevel in het zuiden. De klokkentoren heeft een zadeldak.
Buitenzijde.
De kerk is voor het merendeel gebouwd in kalksteen afkomstig van steengroeven van een goede kwaliteit rond Wy-dit-Joli-Village. Voor de zijdelingse zijden van de klokkenverdieping, de steunberen, de hoekverbindingen en de omtrek van de bogen (vensters) heeft men maatstenen gebruikt, en voor de rest van het gebouw, breukstenen. Deze zijn kleiner aan de oostelijke gedeelten dan voor het schip en de Romaanse klokkentoren. De gevel is herwerkt geweest tijdens de periode van Lodewijk XIV. Zij is voorzien van steunberen maar het parament is volledig herdaan aan de hoeken. Boven het portaal zonder karakter, bevindt zich een moderne rondboog, en een oculus genomen in een oude dichtgemetselde rondboog. De gootmuren van het schip bezitten geen enkele steunbeer. De enige interessante elementen hier zijn de oorspronkelijke Romaanse bogen die heel nauw zijn en zonder uitsprong naar de buitenzijde toe. Hun monoliet linteel is gegraveerd met gesimuleerde sluitstenen en een gebroken lijn.
De klokkentoren met zadeldak houdt 2 verdiepingen in. De eerste verdieping is geflankeerd met 2 onderling verschillende steunberen aan de zuidwestelijke hoek. Er is geen zuidelijke steunbeer aan de zuidoostelijke hoek. Deze bemerking en het heterogene karakter van de steunberen laat uitkomen dat hij niet meer de oorspronkelijke opstelling weergeeft. De zuidelijke boog van de eerste verdieping is gedeeltelijk verborgen door het dak van de kapel Saint-Aignan. Deze is in een heel slechte staat maar schijnt verwant te zijn aan de Romaanse bogen van het schip. Een band van lijstwerk benadrukt het begin van de klokkenverdieping. In het zuiden, oosten en noorden is deze verdieping opengewerkt met 2 nauwe paarsgewijze rondbogen. Naar Léon Plancouard meten zij 150 cm in hoogte, en enkel 30 cm in breedte. Elk van hen is begrensd met 2 monoliete zuilen die voorzien zijn van een basis met lijstwerk en dragen kapitelen met hoekknoppen. Verschillende zijn doorbroken met kleine gaatjes zoals één van de kapitelen aan de binnenzijde, en andere zijn versierd met gerimpelde bladeren met gekruiste lijnen, en gegraveerd met diagonale lijnen zoals men eveneens kan bemerken op een ander kapiteel aan de binnenzijde. De dekstukken zijn eenvoudige, kubische blokken. De zware monoliete lintelen, uitgesneden met een rondboog, zijn gegraveerd met grote zaagtanden met 7 of 8 per boog. Over het algemeen figureren de monoliete lintelen niet op de klokkenverdiepingen van de Romaanse klokkentorens in de Vexin waarvan de bogen gewoonlijke breder zijn.
De oostelijke gedeelten zijn het resultaat van talrijke hernemingen. In het zuiden bevat de uitgestrekte puntgevel van de zijkapel, toegewijd aan Saint-Aignan, een kleine puntgevel op het niveau van de tweede travee. Bijgevolg moest de eerste travee eveneens voorzien zijn van een eigen puntgevel of moet het hier gaan om een toevoeging achteraf waaraan men een datum van 1605 kan toedragen. Op de grote puntgevel links, lijkt een cartouche op de 2 zinspreuken ingeschreven op de gewelfsleutel en op één van de sluitversieringen van de eerste travee. De steunberen waarbij deze die de hoeken flankeren, schuin zijn zoals geregeld vanaf het midden van de 16de eeuw, en de talud die loopt op het einde van de steunmuren en enkel in het zuiden, moeten eveneens dateren van 1605. Aan het kooreinde bestaat deze talud niet wat aanduidt dat deze muur niet behoort tot dezelfde campagne. De opvulling met een flamboyante stijl van de oostelijke boog komt overeen met het einde van de 15de eeuw of het eerste kwart van de 16de eeuw. Dit moet eveneens de periode zijn van de kleine puntgevel en de spitsboog van het gewelf kan zich uitleggen door de herneming van een flamboyant gewelf tijdens de reconstructie van het begin van de 17de eeuw.
De puntgevel van het kooreinde die overeenkomt met het koor van het tweede kwart van de 12de eeuw en de noordelijke zijkapel, is samengesteld met een kruis als gevelversiering, is doorbroken met een kleine rondboog met monoliet linteel. Men kan eveneens bemerken dat de puntgevel is vergroot. De 2 steunberen van het koor zijn niet identiek. Bij deze van links scheiden 3 aanzetten de terugval door een talud tot een korte talud aan de top. Rechts zijn het enkel 2 aanzetten. Dit verschil en het ongewone scheiding die loopt tussen de 2 taluds, laten vermoeden dat de huidige staat resulteert in een versterking na de aanleg van de oorspronkelijke, platte steunberen. De noordelijke zijkapel, Saint-Nicolas, is uitzonderlijk gebouw in maatstenen tot de band als lijstwerk die de aanvang van de puntgevel kenmerkt. Er zijn geen sporen van hernemingen rond de oostelijke boog die dateert van de Renaissanceperiode. In het noorden is de muur van dezelfde travee eveneens opgetrokken in maatstenen en moet dateren van dezelfde periode.
Bronnen.
- Pierre Coquelle in Les clochers romans du Vexin Français et du Pincerais; Pontoise 1903, te lezen in gallica.bnf.fr.
- Bernard Duhamel in Guide des églises du Vexin Français; Editions du Valhermeil; Paris 1988.
- Léon Plancouard in Les anciennes cloches d'Arthies; Editions Lucien; Paris 1896, te lezen in gallica.bnf.fr.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten