Église Saint-Denis
te Rieux
Geschiedenis.
De parochie van Rieux heeft steeds afgehangen van het diocees van Beauvais en tijdens het Ancien Regime maakte zij deel uit van de dekenij van Pont-Sainte-Maxence.
In de 12de eeuw behoorde zij, zoals de heerlijkheid van Rieux, toe aan de abdij Saint-Germez-de-Fly. De abt, Lambert, heeft de bescherming ervan toevertrouwd aan graaf Raoul I van Clermont in 1190. Later na de verkoop van het graafschap Clermont aan de kroon, wordt het dorp de zetel van een koninklijk gemeentehuis met een 13-tal functionarissen en 9 andere plaatsen zijn gesitueerd in de beschrijving van dit gemeentehuis welk een zeker belang aan Rieux toedraagt.
De kerk Saint-Denis is een Romaanse kerk gebouwd in het eerste kwart van de 12de eeuw met een apsis en 2 absidiolen van een kleine omvang die niet meer voldeden aan de bevolkingstoename.
De kerk van Rieux heeft in de documenten geen spoor nagelaten tot begin 19de eeuw. Enkel de archeologische studie van het moment, maakt het mogelijk om de evolutie te achterhalen.
De constructie van het nieuwe koor bracht de afbraak met zich mee van het oude Romaanse koor en de absidiolen in de loop van de 13de eeuw. Eveneens in de 13de eeuw is de boog tussen de kruising en de zuidelijke kruisbeuk herdaan. Einde 13de eeuw is de zuidelijke kruisbeuk naar het zuiden toe verlengd door een kleine kapel. De kerk bezat in haar geheel minstens 3 kapelaanschappen, zoals men kan afleiden van de 3 opgesomde namelijk deze van Saint-Michel, van Notre-Dame-de-Atié en van Saint-Pierre. Het is nu onmogelijk om aan te duiden onder welk patronaatschap de kapel in het zuiden was geplaatst. Eén van de 2 kapellen moest overeenkomen met de noordelijke kruisbeuk van het transept, van het koor geïsoleerd. In 1537 wordt de zetel van het koninklijke gemeentehuis verplaatst naar Brenouille. Het eerste kapelaanschap is in 1619 ontbonden, de beide andere zullen op hun beurt verenigd worden bij de pastoor in 1644 naar een beslissing van de bisschop op aanvraag van de pastoor die hun inkomsten nodig had om werken te laten uitvoeren. Deze inkomsten waren echter heel bescheiden.
Niets is gekend over het lot van de parochie en de kerk tijdens de Franse Revolutie. Enkel de naam van de priester op dat moment is gekend; François-Antoine Boulanger. Het dorp behoorde toen toe aan het markizaat van Liancourt.
De kerk kent enkel kleine herwerkingen tussen de 14de en het begin van de 19de eeuw wanneer de westelijke delen zich in een slechte staat bevonden. Een ganse reeks beslissingen worden dan genomen die slaan op een progressieve verkleining van de kerk evenals haar restauratie. In 1815 dreigen de zijbeuken van het schip die trouwens noch overwelfd, noch bevloerd zijn, in te storten en worden afgebroken, zonder deze te vervangen. De grote bogen worden dichtgemetseld en het schip doet nog dienst gedurende een 40-tal jaren maar de toestand verslechterd en in 1857 beslist de gemeente deze weg te laten. Zij was nog niet officieel afschaft voor de liturgische vieringen maar een muur wordt opgericht onder de westelijke boog van de kruising van het transept en het altaar wordt verplaatst naar de noordelijke muur van het koor. Ofschoon de gemeente het schip niet laat herstellen maakt zij wel middelen vrij voor een herbevloering van het koor in datzelfde jaar.
In 1862 beslist de gemeenteraad om een school in het oude schip onder te brengen maar tot dan toe behoorde het schip nog steeds toe aan het bisdom. Op 16 januari 1863 geeft de bisschop een gunstig advies voor haar nieuwe bestemming. De werken tot omvorming in een school laten nog 4 jaar op zich wachten tot in 1867. Drie jaar later wordt een ander deel van het schip omgevormd tot gemeentehuis en de bovenverdieping wordt de woonst van de onderwijzer.
De stabiliteit van de klokkentoren brengt ook heel wat problemen met zich mee waardoor de stenen spits in 1872 wordt vervangen door een dak overdekt met leisteen.
Beschrijving.
De kerk Saint-Denis is dus niet volledig meer daar zijn schip van 4 traveeën is afgeschreven voor de vieringen en zijn zijbeuken werden afgebroken.
De kerk stelt zich samen met een hallenkoor van 3 traveeën met eenzelfde breedte en hoogte en met het oude transept waarbij de kruising de klokkentoren draagt. Het koor stond niet in de as van het schip en de kruising van het transept, en staat dus enkel in verbinding met de kruising en de zuidelijke kruisbeuk. De noordelijke kruisbeuk is gewijzigd tot een kapel. Aan de hoek tussen de zuidelijke kruisbeuk en de zuidelijke collaterale van het koor, is een kapel toegevoegd, die nu dienst doet als sacristie. De 3 koortraveeën zijn overwelfd met ribben, zoals eveneens de kruising van het transept en de kapel, terwijl de kruisbeuken een tongewelf bezitten. Het kleine hoofdportaal situeert zich links van de zuidelijke gevel van het koor. Een neoromaans portaal situeert zich ten westen van de zuidelijke kruisbeuk in een moderne muur die de boog vervangt welke zich opende in de verdwenen zuidelijke zijbeuk. Het oude westelijke portaal bedient de kerk niet meer maar de aangebrachte verblijven in het oude schip. Bovenaan de kruising van het transept bevindt zich de achthoekige klokkentoren met zijn kegeltoren.
Buitenzijde.
De westelijke gevel van het schip is gestut door 2 Romaanse steunberen aan iedere hoek. Zij bezitten 2 druiplijsten op hun binnenste gedeelten en beëindigen zich door een talud. De steunberen gericht naar het westen zijn gescandeerd door een tussenliggende talud terwijl deze gericht naar het noorden en het zuiden 2 tussenliggende taluds bezitten. De vloer van het oude schip dat verhoogd is, wordt betreden langs een trap en het portaal heeft zijn timpaan verloren. Daarboven staat een drievoudige archivolt, versierd door een rij van sterren met 4 stralen, ook violetbloemen genoemd. De kapitelen met gebladerte zijn onherkenbaar geworden en de colonnetten en hun basissen zijn volledig verdwenen. Bovenaan is de muur doorbroken met een niet versierde venster in spitsboog en omringd door een boog van hetzelfde ontwerp. De bekroning in rode baksteen is modern maar het roostervenster is origineel. Door een rij van diamantpunten en verschillende moluren is zijn archaïsch hergebruik volledig gevormd door een oculi in de vorm van cirkels. Men bemerkt er een grote cirkel in het midden met daarrond 6 middelmatige cirkels en 6 kleine cirkels in de tussendelen. Bij de zijdelingse verheffing van het schip ziet men 4 rechthoekige vensters van 1860 en moet men de sporen zoeken van de dichtgestopte Romaanse venstertjes. Aan de buitenzijde ziet men de grote boogreeksen na de afbraak van de zijbeuken in 1815 maar men is niet gedocumenteerd welke vorm de vensters hadden voor de omvorming tot school en gemeentehuis.
Het transept heeft zijn zuidelijke gevel verloren en het parament van de westelijke gootmuur is voor een groot deel modern. De kleine ingang in rondboog bewaart zijn dubbele archivolt en enkel de kapitelen zijn modern. De noordelijke gevel van het transept is versterkt door 2 Romaanse steunberen en een moluur loopt in de lengte van de muur tot op de top van de talud. De puntgevel is doorbroken met een oculus omringt met een rij van diamantpunten net zoals bij de 3 vensterbogen en zetten zich verder op de muren tot het niveau van de imposten.
De klokkentoren is van het achthoekige plan en met één enkele verdieping. De overgang van het vierkante plan naar het achthoekige gebeurt langs een eenvoudige talud aan de buitenzijde en met trompen aan de binnenzijde. De klokkentoren is beter zichtbaar langs de zuidwestelijke zijde en men heeft de indruk dat hij ontdaan is van zijn klokkengedeelte. Enkel de gevel bevindt zich nog in zijn oorspronkelijke samenstelling zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde. De westelijke en zuidwestelijke zijden zijn volledig herbouwd. Deze bewerkingen schijnen gedeeltelijk terug te gaan tot de 16de eeuw. Tussen een rij van staafvormige kanteelversiering onderaan en een rij van diamantpunten bovenaan opende zich een rondboog op iedere zijde waarbij de voetmuren waren gevormd met colonnetten en kapitelen, en waarvan de boogreeksen waren onderverdeeld in 2 nauwere bogen, in het midden terugvallend op de derde colonnet met kapiteel. Deze centrale colonnet was achthoekig terwijl de andere cilindervormig waren, erbij inbegrepen deze die de 8 hoeken van de toren nu nog versieren. De kapitelen zijn gedeeltelijk gehistoriseerd versierd en tonen 2 tov elkaar gestelde ezels, gebladerte, strepen, zaagtanden, een palmet tussen 2 rankenversieringen en zijdelings een maaswerk van ruiten en een verschillend palmet. Enkele kapitelen zijn kubisch wat heel zeldzaam is in de regio. De dekstukken zijn gegraveerd met mouwstrepen en zetten zich verder rond de toren, zelfs aan de binnenzijde. Bovenaan de sluitstenen van de bogen vindt men diamantpunten terug. Van de stenen spits blijft nagenoeg niets over waarvan men enkel weet dat ze massief en heel kort was, en ontdaan van iedere versiering.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten