Eglise Saint-Pierre-et-Saint-Paul
te Santeuil
Geschiedenis.
De kerk van Santeuil was aanvankelijk geplaatst onder het patronaat van Saint-Romain en hing af van de abdij van Meulan en het aartsbisdom van Rouen tot de Franse Revolutie. Geen enkel document in de archieven verstrekt inlichtingen wat betreft het gebouw en zijn constructiecampagnes. De archeologische analyse onderscheidt 2 goed te onderscheiden constructiecampagnes. De 1ste situeert zich in het 2de kwart van de 12de eeuw en betreft het transept, de klokkentoren en het koor, en de 2de situeert zich in het 1ste kwart van de 13de eeuw. Gedurende het laatste kwart van de 15de eeuw werd een nieuw portaal doorbroken in de zuidelijke zijbeuk en het portaal in de westelijke muur van de zuidelijke kruisbeuk werd op hetzelfde moment dichtgemaakt.
De kerk Saint-Pierre-et-Saint-Paul is één van de zeldzame religieuze gebouwen in de Vexin dat min of meer gespaard is gebleven van vernieling tijdens de 100-jarige Oorlog. Vooral tijdens de opeenvolgende bezettingen door de Engelsen gedurende de 1ste helft van de 15de eeuw is het merendeel van de kerken in de Vexin in brand gestoken of gedeeltelijk vernield. Reconstructies in de flamboyante Gotische stijl vervolgens in de Renaissance vanaf het laatste kwart van de 15de eeuw had dit tot gevolg waardoor talrijke beuken en koren van de middeleeuwen zijn verdwenen. Dit is echter niet het geval te Santeuil en zij behoudt een relatief, stilistisch geheel wat uitzonderlijk is voor de kerken van de 12de en 13de eeuw in de regio. De kleine wijzigingen die aan de kerk zijn aangebracht betreffen vooral de vensters om de lichtinval te bevorderen. Aldus zijn de 2 kruisbeuken van het transept voorzien van vensters in gebroken boog, veel groter dan de oorspronkelijke Romaanse vensters, en dit waarschijnlijk in de 13de eeuw; is een uitgestrekte boog uitgewerkt in het kooreinde in de 14de eeuw; zijn 2 grote rondboogvensters in de zuidelijke muur van het kooreinde en 2 andere in de oostelijke muren van de kapellen waarschijnlijk doorbroken in de 18de eeuw; en zijn de zijvensters van de zijbeuken tijdens de moderne periode en een 2de keer op het einde van de 14de eeuw doorbroken geweest.
Van de oorspronkelijke kerk bestaan dus nog de vensters van de westelijke gevel, de hoge vensters van het schip, de 3 zijvensters van de kruisbeuken en de 2 vensters in het noorden van het koor waarvan er 1 dichtgestopt is. Eveneens om praktische redenen zijn de zuilen van de boog die de kruising van het transept met het koor op middenhoogte versneden en de pijlers van de klokkentoren onderaan verruimd om de zichtbaarheid van het koor vanuit het schip te verbeteren. Eigenlijk is verschil tussen de zuilen slechts 1,80 meter wat een foute opvatting van de kerk betreft. Tijdens een recente restauratie door Eugène Lefèvre-Pontalis in 1886 zijn de bundelpijlers van de 5 colonnetten aan de muur van de noordelijke kruisbeuk vervangen door bundels van 3 colonnetten. Andere wijzigingen zijn moeilijker te verklaren zoals het wegnemen van de dubbele archivolt met zijn colonnetten en kapitelen voor de zuidelijke kapel en het dichtmaken van de nauwe doorgang tussen de noordelijke kruisbeuk en het koor in 1920. Op een ongekend moment werd een sacristie toegevoegd in de hoek tussen de zuidelijke kruisbeuk en de zuidelijke kapel.
Op voorspraak van L. Magne die de slechte staat in 1890 signaleerde, werd het gebouw op 30 oktober 1894 geklasseerd als historisch monument. De 1ste restauraties zoals deze aan de binnenzijde van de noordelijke zijbeuk, zijn voorafgaand aan de klassering. Als gevolg van deze klassering zijn talrijke werken aan het gebouw gedurende verschillende decennia ondernomen. Verder de herwerking van de vensters van de zijbeuken waarvan het Romaanse karakter is hersteld, de steunberen werden hersteld en de gootklossen gerestaureerd, en verschillende modillons werden vervangen. In 1905 en 1906 werd een kwart van het bovenste van de spits in steen volledig gereconstrueerd. Het gebinte en de overdekkingen werden hersteld, toevoegingen en verstevigingen werden uitgevoerd aan de wanden zowel aan de binnen-als buitenzijde, de bogen aan de tribunes geopend aan de top werden dichtgemaakt, de gewelfbogen en een deel van de basissen van de zuilen werden herdaan. Een versteviging aan de buitenzijde van de kerk had plaats tussen 1922 en 1923. De hoofdarchitect van de dienst historische monumenten, belast met de leiding van de werkplaats werd Gabriël Ruprich-Robert vanaf 1908, vervolgens Jules Formigé tussen 1927 en 1942.
Beschrijving.
De kerk komt in grote mate overeen met dezelfde buitenste verschijning van tijdens zijn afwerking in 1220. Regelmatig georiënteerd en van het kruisvormige plan stelt de kerk zich samen met een schip van 4 traveeën met 2 zijbeuken, met een lager transept dan het schip waarvan de kruisbeuken 2 opeenvolgende traveeën inhouden; met een centrale klokkentoren die zich verheft op de kruising van het transept; met een rechthoekig koor van 2 traveeën welk zich beëindigt door een vlak kooreinde; met 2 oostelijke kapellen ten oosten van de kruisbeuken; en met een sacristie op de hoek tussen de zuidelijke kruisbeuk en zijn oostelijk gerichte kapel. Het schip, de zijbeuken en de kruising van het transept zijn overwelfd met ribben; en de kruisbeuken, de oostelijke kapellen en het koor overwelfd met een gebroken tongewelf. De kerk beschikt over 2 toegangen met het westelijke portaal en het zijportaal aan de zuidelijke zijbeuk. Het portaal aan de zuidelijke kruisbeuk en een ander in de westelijke muur van de noordelijke kruisbeuk zijn dichtgestopt. Aan de buitenzijde stellen de daken puntgevels voor aan de 4 uiteinden. De zijbeuken, de oostelijke kapellen en de sacristie zijn overdekt met een afdak. Het afdak van de noordelijke kapel neemt haar steun tegen de koormuur en niet aan de kruisbeuk en de 1ste boog (venster) in het noorden van het koor werd dichtgestopt. Dit laat veronderstellen dat dit niet om een originele samenstelling gaat. Een traptoren flankeert de westelijke gevel, links van het schip.
Buitenzijde.
De buitenzijde is heel homogeen en de Romaanse gedeelten onderscheiden zich bijna niet van de Gotische. Het beloopt nog geen 50 jaar tussen het beëindigen van het transept en het begin van het huidige schip. Gans het gebouw is opgericht in lokale steen ontgonnen in dezelfde steengroeven en de maatstenen zijn gebruikt voor het koor, het transept en het schip. Enkel de zijbeuken en de oostelijke kapellen zijn gebouwd in breuksteen. De weinig, uitstekende steunberen van de hoge muren van het schip en de gootmuren van de kruisbeuken alsook van het koor lijken buiten gewoon goed op elkaar. Zij stellen een korte talud voor ter hoogte van de vensters en beëindigen zich ten slotte als platte steunberen en leunen aan tegen de gootklos, zonder eindtalud. De steunberen van de kruisbeuken en het koor zijn zwaarder aan hun onderste gedeelte en zijn omringd door een bandlijst die de muren verbindt, wat een heel zeldzame samenstelling is. Een andere bandlijst van hetzelfde torische profiel loopt rond de oostelijke gedeelten in de nabijheid van de funderingen. De steunberen van de gootmuren van de zijbeuken zijn nauw over hun ganse hoogte maar zijn gescandeerd door 2 taluds die een waterlijst vormen. Een andere gelijkenis betreft de gootklossen die bestaan uit modillons gebeeldhouwd met maskers of geometrische motieven zowel op de noordelijke kruisbeuk, de kapellen en het koor, als op het schip en de zijbeuken wat de veronderstelling weergeeft dat de modillons van het oude Romaanse schip opnieuw zouden gebruikt zijn op het schip. De modillons die nog resten, zijn deze van na de restauraties, en op de kapellen zijn bijna alle modillons verdwenen.
De zuidelijke kruisbeuk bezit trouwens modillons van het type "beauvaisine" wat niet uitzonderlijk is in de Vexin. Deze gootklos is nog heel uitstekend wat een constructie laat vermoeden van de jaren 1130/1140. De vensters van het schip en de zijbeuken zijn allen in een gebroken boog zoals de laatste hoge vensters die authentiek zijn maar het gebruik van de gebroken boog is reeds systematisch in de Romaanse gedeelten van de kerk, buiten de doorgang en tussen de zijbeuken en de kruisbeuken. De buitenste insprong van de werkelijke Romaanse vensters zijn nog meer uitgewerkt zoals men kan vaststellen aan de oostelijke muur van de noordelijke kruisbeuk.
Meer nog dan aan de zijdelingse verheffingen scheidt de samenstelling tussen het westelijke portaal en het dichtgestopte portaal in het westen van de zuidelijke kruisbeuk, een periode van een 60-tal jaar van elkaar. Het Romaanse portaal is in rondboog, een vorm die bijna volledig afwezig is aan de binnenzijde van de kerk. De torische archivolt is versierd met een rij van violetbloemen en rust op 2 colonnetten met kapitelen waarbij deze links nieuw is, en deze rechts onherkenbaar. De steunmuren van de ingang nemen heel wat ruimte in, in overeenkomst met de colonnetten en steunen het linteel met timpaan dat een versiering van 3 rijen met gebroken staven voorstelt. De flamboyante ingang van de zuidelijke muur is in korfboog.
Klokkentoren.
De bijzondere, ruime klokkentoren gaat terug tot de beginperiode van de kerk en bestaat uit 2 verdiepingen, opengewerkt met 2 rondbogen per verdieping en per zijde alsook uit een 8-hoekige spits in steen met 4 kegeltjes aan de uiteinden.
Aan de binnenzijde verloopt de overgang van het vierkante naar het 8-hoekige plan langs de trompen. Aan de buitenzijde zijn de hoeken van de klokkentoren bezet door omsloten colonnetten tussen de steunberen en tot op de 1ste verdieping nemen deze de vorm aan van zuilen. De gootklossen met modillons beëindigen de 2 verdiepingen en ter hoogte van de gootklos tussen de 1ste en 2de verdieping kenmerken de kordonlijsten van violetbloempjes het einde van de hoekzuilen van de 1ste verdieping. De heel nauwe rondbogen zijn voorafgegaan door de veelvuldige archivolten waarvan de zuilen versierd zijn met versierde kapitelen, voornamelijk met hoekknoppen maar geregeld ook met geometrische motieven zoals de boven elkaar geplaatste mouwstrepen, en op de zijden met zware kapitelen van de gemeenschappelijke zuilen aan de 2 archivolten per verdieping waarop men maskers herkent.
Op het niveau van de 2de verdieping hebben de 2 archivolten geen gemeenschappelijke zuil in het midden maar rusten telkens op 2 verwijde colonnetten. Hier zijn de bogen niet meer begrensd met colonnetten zoals dit het geval was op de 1ste verdieping. Het decor is vervolledigd door rijen van diamantpunten bovenaan de archivolten en een fries van zaagtanden op de sluitstenen van de 2de verdieping. De spits is overdekt met dezelfde zaagtanden en hun ontwerp is heel onregelmatig. De zijden van de piramiden zijn niet opengewerkt door oculi en gescheiden door bogen onder de vorm van voetringen. Een bloemversiering tooit hun top.
In zijn geheel vervoegt de klokkentoren zich het meeste met deze van de kerken van Saint-Christophe van Cergy en Saint-Aubin van Ennery.
Bronnen.
- Monique Rivoire in Congrès archéologique de France, Santeuil, 103ième session 1943; Editions Picard; Paris 1944.
- Eugène Lefèvre-Pontalis in Notice archéologique sur l'église de Santeuil; Imprimerie Lucien; Paris 1886 te lezen in http://worldcat.org.
- Maryse Bideault et Claudine Lautier in Île-de-France Gotique I, les églises de la vallée de l'Oise et du Beauvaisis, Editions A. Picard; Paris 1987.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten