Zoeken in deze blog

donderdag 14 juni 2018

Ancienne église Saint-Rieul te Louvres (Val d'Oise 95)

Ancienne église Saint-Rieul 
te Louvres

Geschiedenis.
De toren Saint-Rieul ten zuiden van de kerk Saint-Justin vormt een belangrijk restant van de 2de kerk van Louvres, opgericht in het 2de kwart van de 12de eeuw.  Deze houdt een koor en een klokkentoren in Romaanse stijl in alsook 2 traveeën in de klassieke stijl welk toegevoegd werd in de loop van de 17de eeuw.  Zij was geplaatst onder het dubbele patronaat van saint Rieul van Senlis en de heilige Maagd.  Het samengaan van 2 kerken tov een klein plattelandsdorp als Louvres wekt hierdoor vragen op.  In gans het Île-de-France hadden enkel Gonesse en Saint-Denis 2 of verschillende parochiekerken.  Luzarches en Montmorency hadden een parochiekerk en een collegiale waar de kanunniken bidden voor het welzijn van  de zielen van de plaatselijke landsheren.  Als verklaring voor Louvres verhalen sommige auteurs zich op de verdeling van het dorp tussen 2 heren wat op zich niets uitzonderlijks was en gewoonlijk geen invloed had op het aantal kerken.  Charles Huet sluit niet uit dat de stichting van beide kerken teruggaat naar 2 heiligen waaraan zij zijn toegewijd met Rieul van Senlis en Justin, de marteldood gestorven te Louvres in de 4de eeuw.  De banden van de 2 heiligen met Louvres waren aldus zo sterk dat de bevolking voor elk van hen een kerk stichtten.
Niets bewijst echter het bestaan van de kerk Saint-Justin voor de 12de eeuw en Rieul heeft enkel te Louvres gepredikt alvorens hij de 1ste bisschop werd van Senlis.  De kerk Saint-Rieul bestaat wel effectief sedert de passage van deze heilige te Louvres.  Reeds in dezelfde periode bestond rond de kerk reeds een necropool wat niet enkel een eenvoudig kerkhof inhield.  Opgravingen hebben graven van verschillende personages uit de hoge aristocratie aan het licht gebracht van tijdsgenoten en nauwe verwanten van Clovis I.  De rijke opbrengsten van de opgravingen zijn gedeeltelijk uitgestald in het archeologisch museum.  Lebeuf vermeldt de schenking van een grond te Louvres door de heilige Fare in de 7de eeuw.  Deze bezat dit grondbezit van haar vader Hagnéne, een verwant van koning Thibert II.  De begraafplaats heeft een grote uitbreiding gekend tijdens de Merovingische periode en nadien als parochiale begraafplaats tot de 19de eeuw.  Men heeft dus ook de neiging om aan de kerk Saint-Rieul een gebruik als kerkhofkapel toe te schrijven wat eveneens zijn bescheiden omvang kan verklaren.  Verschillende bemerkingen gedaan door abt Lebeuf verwijzen in de richting als kerkhofkapel daar geen enkele notule van het diocees van Parijs 2 priesters te Louvres vermeld en de geconsulteerde charters en bulls vermelden niets over het bestaan van 2 kerken.  Men besluit hieruit dat de kerk Saint-Rieul geen parochiekerk was in de middeleeuwen.
Verschillende archeologische opgravingen hebben de funderingen van 3 kapellen aan het licht gebracht die opeenvolgend op de plaats van de huidige Romaanse kerk zijn opgericht.  Hun omvang is in de ondergrond bewaard gebleven en men is verbaasd over hun kleine afmetingen.  Het 1ste koor reikte nauwelijks verder dan de basis van de klokkentoren.  Men heeft deze gedateerd op het einde van de 3de, begin 4de eeuw en beëindigde zich dmv een vlak kooreinde.  De 2de is Karolingisch.  Deze gaat terug tot de 9de eeuw.  Tenslotte is er de omtrek van een preromaanse kapel van de 10de eeuw of een Romaanse kapel van einde 11de eeuw, als het van deze is waaraan de kapitelen en de basissen van de boogreeksen behoren.  De Romaanse kerk van het 2de kwart van de 12de eeuw waarvan er nog een deel bestaat, stelde zich enkel samen met een schip zonder zijbeuken, met een centrale klokkentoren en met een kleine apsis met vlak kooreinde.  Deze 2 laatste elementen passen exact in de samenstelling van de huidige toren Saint-Rieul.  Het schip reikte tot de rue saint Justin en bezette voor het grootste gedeelte de plaats van de huidige voorplein.  De 2de verdieping van de toren is Gotisch en is ten vroegste van de 2de helft van de 12de eeuw.  In de loop van de 17de eeuw is een zijbeuk toegevoegd ten zuiden van de Romaanse kerk.
Afgeschaft met de Franse Revolutie is het schip gedurende enkele jaren gebruikt als klokkengieterij, vervolgens werd de kerk in 1796 veranderd in een gevangenis en het schip diende als wandelkoer.  Om reden van zijn slechte staat en in het vooruitzicht om de materialen te recupereren is deze in 1801 afgebroken.  Deze diende nog tot in 1872 als gevangenis en was zelfs het voorwerp van restauratiewerken.  Een 1ste restauratie van de resten van de kerk is in 1894/1895 ondernomen.  De 2 kerken zijn als historisch monument geklasseerd op 27 juni 1914.

Beschrijving.
Als men de toren waarneemt vanop de stoep, bevindt men zich op de plaats van het oude schip van de kerk, ten noorden van de rue des Deux Eglises of op de plaats van de zuidelijke zijbeuk van de 17de eeuw.  Georiënteerd naar het noordwesten aan de zijde van de westelijke gevel, stelt de kerk zich samen met een niet overwelfd schip, van zijn zuidelijke zijbeuk gescheiden door een muur doorbroken van 2 boogreeksen; met een koor van 2 traveeën waarvan de 1ste de basis van de klokkentoren is en de 2de een vierkante apsis met vlak kooreinde; met een zuidelijke kruisbeuk; en met een zijkapel ten zuiden van het koor dat korter is dan de 2de koortravee en zich beëindigd door een schuine muur.  Het aantal traveeën was 4 die in verbinding stonden met elkaar door 4 boogreeksen.  De zuidelijke zijkapel is overdekt met een plafond van lattenwerk en de andere traveeën bezitten een graatgewelf.  De klokkentoren bezit een tussenliggende verdieping tussen zijn basissen en zijn Romaanse klokkenverdieping.  De 1ste verdieping waarvan de oorspronkelijke bestemming ongekend is, is overdekt door een plafond van houtwerk.  De 2de verdieping, dus de Romaanse klokkenverdieping, bezit een ribgewelf.  De overige 2 traveeën zijn voorzien van een verdiep van 1850 dat als verblijfplaats voor de bewakers van de gevangenis was, vervolgens voor de klokkenluider.  De toegang stelt zich via een ladder achter het kooreinde.


Buitenzijde.
Door abt Lebeuf weet men dat het beeldhouwwerk van het westelijke portaal tot de 12de eeuw toebehoorde.  De huidige westelijke gevel is niet origineel, enkel vanaf de Romaanse klokkenverdieping, en deze dateert van de restauratie van einde 19de eeuw.  De kordonlijst van kanteelversiering voor de laatste terugval van de zijdelingse steunberen behoort eveneens tot deze restauratie.  De torische band van lijstwerk onderaan de talud die de aanvang van de klokkenverdieping kenmerkt, alsook de talud zelf, zijn eveneens herdaan geweest.  De dichtgestopte bogen op het gelijkvloers zijn origineel.  Deze rechts die het huidige portaal herbergt, bezit eenvoudig lijstwerk ter hoogte van de imposten.  Deze links is vooral interessant omwille van zijn dichtgestopte triomfboog.  De geringe breedte van deze boog verklaart zich door de dikte van de muren en de steunberen laten de klokkentoren breder uitschijnen dan hij is werkelijkheid is.  De boog heeft een dubbele gording wat aanduidt dat hij niet dateert van voor de 12de eeuw en de rij van bovenste sluitstenen is versierd met een torische archivolt.





De Romaanse klokkentoren kenmerkt zich vooreerst door de relatieve hoogte van zijn 2 bogen per verdieping en door de soberheid van zijn beeldhouwwerk, in een regio waar de Romaanse klokkentorens zijn gekend om hun overdadigheid.  Er bevinden zich geen steunberen op dit niveau.  De hoeken van de klokkentoren zijn elk versierd met een aangebrachte colonnet waarvan de kapiteellichamen gebeeldhouwd zijn.  De bogen openen zich tussen 2 colonnetten met kapitelen en onder een torische archivolt, en bezitten een 2de analoge archivolt die op een colonnet in het midden terugvalt, en op de andere identieke colonnetten links en rechts.  De dekstukken stellen een torische moluur voor welke zich verderzet op het muren op het niveau van de imposten van de vensters, hierbij de colonnetten aan de hoeken inbegrepen.  De kapitelen zijn versierd met acanthusgebladerte.  Hier vindt men geen gootklos terug.  De 2 verdieping van de klokken dateert van de Gotische periode en stelt 2 platte steunberen voor aan iedere hoek, horizontaal gescandeerd door 2 waterlijsten.  De 2 paarsgewijze bogen per zijde zijn licht gebroken.  In tegenstelling tot de Romaanse verdieping is hier een 3de archivolt geopend en de colonnetten zijn slanker.  Hier ontbreekt eveneens een gootklos.  De muren beëindigen zich door een opengewerkte balustrade met motieven van klaverbladen, met 5 per zijde.  Het huidige dak is in een lage piramide overdekt met leistenen.






De noordelijke verheffing is de enige van de Romaanse kerk die bestaat zonder veranderingen.  In het noorden treft men de steunberen in uitstek aan van de basis van de klokkentoren.  Deze zijn allebei licht verschillend.  Zij stellen 1 of 2 terugvallen voor dmv een schuinte die aanwezig is op de 3 zijden en 3 terugvallen dmv een talud.  De muur valt eveneens terug door een schuinte aan de overgang van het gelijkvloers en de 1ste verdieping.  Het is aan de zijde van de boog op de verdieping dat de steunberen zich beëindigen door een 4de talud.  Bovenaan de boog loopt een kordonlijst van kanteelversiering die zich verderzet op de muur en de steunberen.  De boog opent zich onder een boog met dubbele gording waarvan de hoeken schuin afgewerkt zijn.  De rij van de bovenste sluitstenen rust op de dekstukken van de kapitelen met hoekknoppen.  De imposten van de boog zijn begiftigd met tabletten.  Op het niveau van het gelijkvloers bezitten de basis van de klokkentoren en de 2de koortravee allebei dezelfde bogen.  Hier is de bandlijst van kanteelversiering vervangen door een rij van violetbloemen; is de bovenste archivolt van de vensters van lijstwerk voorzien met een hollijst en een voetring; en is het beeldhouwwerk van de kapitelen meer versierd met stengels die 2 aan 2 liggen in het midden van de zijden en met palmetten aan de hoeken.  Men kan deze vensters vergelijken met deze van de basis van de klokkentoren van Nesles-la-Vallée van rond 1130/1140, met de westelijke venster van Haravilliers van na 1140, en de kerk Saint-Justin of van de 1ste hoge venster in het noorden van het schip van Saint-Clair-sur-Epte.








Bronnen.
Charles Huet in Eglises du Val d'Oise : Pays de France, vallée de Montmorency, Louvres; Gonesse 2008.
Jean Lebeuf in Histoire de la ville et de tout le diocèse de Paris, Tome II; Librairi de Fechoz et Letouzey; Paris 1883. Te lezen in http://gallica.bnf.fr.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: