Abdijkerk Rolduc
te Kerkrade
Geschiedenis.
De constructiegeschiedenis is sinds de stichting heel goed gekend dankzij de "Annales Rodenses". Deze kroniek zou geschreven zijn gedurende de 2de helft van de 12de eeuw en verhaalt de eerste jaren van de abdij. In de 17de eeuw werd de "Continnuatio" samengesteld welk een opsomming is van alle gebeurtenissen tussen 1158 en 1700.
In zijn huidige vorm omvat de kerk een westelijke massief waarvan het centrale gedeelte het meest verheven is; een basicaal schip van 4 traveeën met 2 pseudo-transepten; een transept; en een neoromaans koor van het klaverbladvormige plan met hieronder een Romaanse crypte eveneens in klaverbladvorm. Deze crypte bewaart verschillende zuilen met rijkelijk versierde kapitelen.
De constructie vond plaats van het oosten naar het westen. In 1106 brak men het overwelfde koor af en waarschijnlijk behoorden de 4 dunnere zuilen van de noordelijke en zuidelijke absidiolen tot dit vroegere koor. In 1107 en 1108 werd het koor en het transept opgericht alsook de muren van het schip. Omwille van de geschillen tussen Alibertus en Embrico gevolgd door het vertrek van Alibertus, was er een lange onderbreking. Ook een brand aangestoken door weerbarstige leerlingen vernielde grotendeels de gebouwen.
In 1130 waren de muren volgens de "Annales Rodenses" nog steeds op manhoogte. In hetzelfde jaar zette men de werken verder van het klaverbladvormige koor. Deze werd overdekt met een halfkoepel. In 1138 werden de muren van het transept afgewerkt met hun gewelven. In 1143 richtte men de 3 westelijke traveeën op van het schip met de dubbele traveeën die overeenkomen met de zijbeuken. Slechts 2 ontvingen een gewelf zoals de constructienaden laten zien die nog zichtbaar zijn aan de buitenzijde van de zuidelijke muur, tussen de meest westelijke travee en deze hiervoor.
Ondertussen voorzag me eveneens een wijziging van het plan in het schip. In plaats van de zijbeuken op te bouwen volgens het oorspronkelijke project om een travee van het schip en 2 traveeën van de zijbeuken te laten samenvallen, besliste men om de dubbele traveeën van de zijbeuken te onderbreken en deze te laten afwisselen met een pseudo-transept. De pseudo-transepten zijn geen ontwerp van de bouwmeesters van Rolduc maar van de Lombardische. Deze pseudo-transepten bestonden eveneens in de oude Mariakerk van Utrecht en vindt men nu nog terug in de Onze-Lieve-Vrouwbasiliek van Maastricht.
Te Rolduc heeft men zich heelzeker geïnspireerd op de oude kerk Santa Maria Maggiore van Pavie die eveneens als model diende voor de Onze-Lieve-Vrouwbasiliek van Maastricht. De kathedraal van Nouara die in de 19de eeuw werd afgebroken, diende als voorbeeld tijdens de constructie van de Mariakerk te Utrecht. Het feit dat Rolduc zich inspireerde op Pavie, wijst op het bestaan van nauwe banden tussen beide kerken. Deze van Pavie werd rond 1130 beëindigd terwijl men te Rolduc de constructie van de oostelijke traveeën van het schip pas begon in 1143.
Men moet eveneens benadrukken dat deze pseudo-transepten niet omwille van esthetische redenen waren gemotiveerd maar gebouwd werden om reden van versterking van de kerk die men in steen wou overwelven. De transversale muren van deze pseudo-transepten hadden als functie om als steun te fungeren. Eigenlijk waren deze pseudo-transepten zo wat de voorlopers van de Gotische gordelbogen. De aangebrachte wijzigingen zijn nog duidelijk zichtbaar aan de binnenzijde waarbij de 1ste travee van de anderen in het schip verschillen. Tussen 1157 en 1209 richtte men de meest westelijke gesitueerde traveeën en het pseudo-transept op alsook het westelijke massief welke deze verlengde. De kloostergang die ten noorden van de kerk gesitueerd was, werd eveneens in deze periode gebouwd. In 1209, ongeveer een eeuw na de constructie van de crypte werd de kerk ingewijd.
In 1124 is er de inwijding van een altaar dat waarschijnlijk in verband staat met de uitbreiding van de crypte naar het westen toe. Deze laatste bevond zich onder de kruising waarvan het vloerniveau meer verheven werd dan deze van de transeptarmen. Met de uitbreiding van de crypte naar het westen beëindigt zich ook de Romaanse fase in de opbouw. In de loop van het 2de kwart van de 16de eeuw kende de kerk een sterke wijziging omwille van het verzoek van abt Léonard Dammerscheidt om het verwaarloosde gebouw radicaal te vernieuwen. Het Romaanse koor werd afgebroken om plaats te maken voor een Gotisch, polygonaal koor. Deze constructie had ernstige gevolgen voor de crypte daar het nieuwe koor opgericht werd op een noordelijke en zuidelijke muur die de noordelijke en zuidelijke absidiool van de crypte doorliep wat de afsluiting van deze met zich mee bracht.
In de loop van de Tachtigjarige Oorlog liep de abdij ernstige schade op. Als gevolg hiervan ontving het koor nieuwe gewelven en het westelijke massief werd radicaal vernieuwd in 1624. In 1676 werden de vensters van de noordelijke transeptarm vergroot en men nam de puntgevels van deze weg. Waarschijnlijk is het eveneens in deze periode dat alle vensters aan de zuidelijke zijde werden vergroot. De bekroning van de tussenliggende toren dateert van 1678.
In 1690 werd de binnenzijde van de kerk bekroond met een witte pleisterlaag. In 1692 stortte één van de zuidelijke puntgevels in als gevolg van een aardbeving. Het is op dat moment dat de laatste puntgevels verdwenen. Een jaar later werd de bevloering van de kerk verhoogd en verdween een deel van de zuilbasissen.
In 1744 opende men 2 westelijke portalen waarvan deze in het zuiden nog bestaat. Zelfs de crypte kende in dat jaar een verandering toen deze volledig werd overdekt met een pleisterlaag hierbij de kapitelen inbegrepen.
Met de restauratie gedurende de 2de helft van de 19de eeuw werden het merendeel van de Romaanse constructies die verdwenen waren, gereconstrueerd. De belangrijkste tussenkomst betrof de afbraak van het Gotische koor dat vervangen werd door een neoromaans, op de funderingen van de crypte. Zich steunend op de constructiesporten, teruggevonden in de ondergrond, wou men de Romaanse toestand hernemen. Op hetzelfde moment werden de buitenste muren van de crypte in hun oorspronkelijke staat hersteld. Aan de oostelijke zijde werd een groot deel vernieuwd en aan de westelijke zijde verving men gewoon alles maar met behoud van de oorspronkelijke vorm. De Romaanse puntgevels van de transeptarmen en de pseudo-transepten werden gereconstrueerd. Men maakte een groot deel van de noordelijke zijde van de kerk vrij zodat de Romaanse vensters opnieuw zichtbaar werden.
Van de Romaanse kloostergang vermoedelijk in 1194 opgericht aan de noordelijke zijde, bleven nog enkele kapitelen en steunelementen in zandsteen over. Deze worden uitgestald in de neoromaanse galerij die men in 1895 liet oprichten ten noorden van de kerk als aandenken aan de oude kloostergang. Het gaat om 2 paar kapitelen die rusten op paarsgewijze colonnetten en een kapiteel geplaatst op een bundel van 4 colonnetten. Al deze kapitelen zijn versierd met palmetten.
Tot voor enige tijd dacht men dat de eikenbalken van het transept en de hoofdbeuk overspannen, van de 12de eeuw dateerden. Echter uit een dendrochronologisch onderzoek blijkt dat deze dateren van 1586.
Beschrijving.
Buitenzijde.
De westelijke zijde van de kerk is ingewerkt tussen 2 vleugels van de abdij. De zuidelijke zijde van de kerk staat vrij maar aan de noordelijke zijde steunt de muur van de zijbeuk zich tegen de zuidelijke galerij welke men het vierkant noemt en de sacristie. Men heeft vooral onregelmatige blokken van maatstenen gebruikt voor de constructie van de kerk. Andere elementen zoals pijlers, kapitelen, vensters, enz... zijn in de zandsteen van Nivelstein gerealiseerd.
Het westelijke massief werd in 1209 beëindigd en vormt het recentste gedeelte van de kerk. Het laagste gedeelte van het massief is versierd met een diepliggend paneel met daarboven kleine boogreeksen die rusten op kraagstenen. Deze van het middelste gedeelte rust op een pilaster met daarop een kapiteel met bloemen versierd en geflankeerd door 2 rondboogvensters. Vergelijkbare vensters doorbreken de noordelijke en zuidelijke vleugels van het westelijk massief maar in 1744 werden op deze plaatsen portalen geopend, wat het aspect van dit massief wijzigde. In 1931 werd het noordelijke portaal afgebroken en een rondboogvenster gereconstrueerd. Op deze plaats in de noordwestelijke hoek bevindt zich nog een klaverbladvormige nis met een schietgat doorbroken welk nog origineel is. Deze verlicht de trap die zich hierachter situeert.
Bovenaan de zijgevels van de 2 vleugels van het westelijke massief kan men nog enkele Romaanse details onderscheiden zoals de blinde bogen, doorbroken met spleten en bekroond met een kleine boog. De 3 rondbogen rusten op de colonnetten met kapitelen versierd met klauwen. Een vergelijkbare boog bevond zich ook aan de westelijke gevel maar deze is vernield tijdens de renovatie van het bovenste gedeelte van het massief in 1624. Het westelijk massief bestaat vooral uit metselwerk van de 17de eeuw.
Het schip is nog mooi aangekleed met Romaans metselwerk aan de zuidelijke zijde. De muren van de zijbeuken zijn zonder versiering gebleven, de pseudo-transepten dragen hoeklisenen maar hun puntgevels dateren van 1890/1892. De lisenen van de stenen balustrade komen overeen met de traveeën van het schip. Sporen ontdekt tijdens de restauratie verklaarden dat het westelijk pseudo-transept over een portaal beschikte aan de zuidelijke zijde.
Het transept is voorzien van tussenliggende lisenen en zoals bij de pseudo-transepten van hoeklisenen. De puntgevels van de transeptarmen en de vensters dateren van 1895/1897.
Het koor en de ronde traptoren in de zuidelijke hoek gesitueerd door het koor en het transept gevormd, werd in 1893 opgericht. De vensters van de crypte vindt men terug aan het onderste gedeelte van de muur. Deze van de zuidelijke absidiool zijn volledig nieuw.
Binnenzijde.
Het middelste gedeelte en de zijvleugels van het westelijk massief hebben de breedte van het schip en de zijbeuken. De onderste, heel lage verdieping en het verdiep hierboven, zijn overdekt met een graatgewelf. Het gelijkvloers heeft direct uit op het schip. De onderbouw en de imposten van dit gedeelte zijn oud maar zijn afgekrapt met de restauratie van de jaren '30.
In de noordwestelijke hoek leidt een trap naar de bovenste verdieping. Hierboven bevindt zich nog een 3de verdieping, overdekt met een graatgewelf van de 17de eeuw. De hoofdbeuk beslaat 4 vierkante traveeën geflankeerd door zijbeuken met een paar traveeën afgewisseld met een pseudo-transept over de breedte van een travee. De traveeën van de hoofdbeuk en de zijbeuken zijn overdekt met graatgewelven, de pseudo-transepten bezitten een transversaal tongewelf. Temidden van de zuilen die de lage boogschilden van de hoofdbeuk ondersteunen zijn deze die zich naar het oosten bevinden nieuw en deze van het noordwesten zijn gedeeltelijk vernieuwd. Zij bezitten allemaal attische basissen versierd met klauwen. Zij zijn eveneens op een radicale manier afgekrapt tijdens de restauratie en gedeeltelijk vernieuwd. De kapitelen van de hoofdpijlers van het westelijk deel van het schip dragen palmetten onder een band van palmetten. Het kapiteel van de zuidelijke hoofdpijler is vernieuwd. De graatgewelven van de zijbeuken dragen op gordel- en ontlastingsbogen. De halve zuilen die op deze schildbogen steunen, hebben attische basissen. Drie van de onderpijlers die zich situeren in het westelijk deel van de zuidelijke zijbeuk, zijn versierd met figuratief beeldhouwwerk. Deze in het uiterste westen vertoont 2 tov elkaar gestelde griffoenen en bijten in de staart van 2 draken. De volgende is versierd met een sirene met 2 staarten die zij in ieder hand vasthoudt en geflankeerd wordt door 2 draken. Op de 3de bemerkt men 2 leeuwen die zich naar elkaar draaien. De basissen dateren waarschijnlijk van midden 13de eeuw.
In de oostelijke delen van de zijbeuken vindt men vooral kapitelen met bloemenversiering terug. De zuidelijke zijbeuk bezit een klein primitief kapiteel met een voorstelling die honden en een verborgen vogel in het gebladerte voorstellen.
Het transept is eveneens overdekt met graatgewelven maar deze in het noordelijk deel is nieuw. Hier zijn eveneens verschillende basissen, imposten en kapitelen herdaan geweest. De oostelijke wand van beide transeptarmen versieren zich met 2 blinde rondbogen. Een beschildering van de Madonna, van het einde van de Gotische periode, werd in 1892 ontdekt in de zuidelijke arm. Eveneens in het transept bevinden zich de ingangen van de crypte met de ene in de noordelijke transeptarm en de andere in het midden van de kruising waar zich de westelijke ingang bevindt.
Wanneer men afdaalt, betreedt men het westelijk gedeelte van de crypte, daterend van 1224 die zich door de eindafwerking en het werk van de zuilen onderscheidt van het oostelijke gedeelte dat een eeuw vroeger gerealiseerd werd, rond 1108. Een naad in de constructie is zichtbaar tussen beide gedeelten. Het oostelijk gedeelte bezit een rijkere uitvoering dan het westelijk.
De crypte is volledig overdekt met graatgewelven. In het westelijk gedeelte rusten deze op gladde zuilen die kapitelen dragen, versierd met rankversiering. Aan de hoeken van een groot gedeelte van deze kapitelen kan men een kleine, neergehurkte man bemerken die in het gebladerte verstrikt is. De basissen van deze zuilen zijn versierd met poten waarvan de uitvoering bij ieder van hen verschilt. De pilasters van dit gedeelte dragen kapitelen met bloemenmotieven.
Het oostelijk gedeelte in de zuidelijke helft van de zuidelijke absidiool is in de 19de eeuw gereconstrueerd geweest en is dun nieuw. De binnenste muur van de oostelijke apsis is eveneens gedeeltelijk herdaan terwijl de gedeelten van de gewelven die de noordelijke absidiool overdekken gerenoveerd werden.
In dit gedeelte van de crypte verdienen de zuilenparen die de sarcofaag van Ailbertus omringen een bijzondere aandacht. De cilinders van de paren gesitueerd in het oosten en het westen zijn versierd met zigzag- en schroefmotieven. Drie van deze zuilen hebben basissen in de vorm van dieren. De ene stelt draken voor met verstrengelde staarten en 3 andere leeuwen. Spijtig genoeg hebben deze dieren hun hoofd verloren waarschijnlijk tijdens het pleisterwerk van dit gedeelte van de crypte in 1744. Tussen deze beide zuilenkoppels bevinden er zich gladde cilinders op attische basissen. Enkele kapitelen zijn versierd met rankversiering terwijl het zuilenkoppel in het oosten figuratieve motieven voorstelt. Op de 4 zijden van het noordelijke kapiteel is een kleine naakte en hopeloze man verstrikt in het gebladerte terwijl beren hem in de armen bijten. Het zuidelijke kapiteel stelt op al haar zijden een paard voor temidden van de rankversiering. Deze thema's behoren waarschijnlijk tot de Lombardische modellen. De astragalen van 2 kapitelen zijn versierd met staven bezet met parels, een motief dat men eveneens terugvindt op andere plaatsen in de crypte. Deze heel uitzonderlijke motieven verraden eveneens Lombardische invloeden. Men veronderstelt dat de beeldhouwers van deze regio in deze crypte gewerkt hebben.
In het noorden en het zuiden verheffen zich 2 slankere zuilenkoppels die waarschijnlijk dateren van de 1ste constructiecampagne van 1116. Zij zouden toebehoord hebben aan het 1ste overwelfde koor dat afgebroken werd, slechts enige tijd na zijn constructie.
De oostelijke absidiool is rijkelijker versierd dan beide andere absidiolen. Zijn venster is versierd met 2 kleine zuilen, kunstig bewerkt met kapitelen met bloemenversiering. In de hoeken van de oostelijke wand bevinden zich andere zuilen waarvan de kapitelen zouden kunnen dateren van het 1ste kwart van de 13de eeuw. Tijdens deze periode werd de crypte vergroot naar het westen toe. Het altaar van de oostelijke absidiool zou Romaans zijn. Rechts hiervan bevindt zich een "gewijde put".
Bron.
- Ada van Deijk in Pays-Bas romans; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 81"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1994.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten