Onze Lieve Vrouwe Munsterkerk
te Roermond
Geschiedenis.
Aanvankelijk maakte Roermond deel uit van het graafschap Gelre. De stad was toen de hoofdplaats van Boven-Gelre. Het is ongeveer tijdens deze periode dat de abdij gesticht werd, bij het begin van de 13de eeuw en de stad haar rechten als stad verwierf. De stad hield een jaarlijkse markt en bekleedde een belangrijke plaats voor de handel. Door charters weet men dat Roermond hiervan voordeel genoot.
Het is ontegensprekelijk dat de stichting van de cisterciënzerabdij, genaamd "Munsterabdij", in de 13de eeuw een grote invloed uitoefende in de ontwikkeling en de uitbreiding van de stad. De abdij speelde een rol in de bewerking van het laken en deed ook handel in wijn, zout en hout.
Door zijn strategische ligging aan de samenvloeiing van de Roer en de Maas werd de stad geregeld betrokken bij conflicten en oorlogen. Gedurende de Tachtigjarige Oorlog van 1568 tot 1648 viel zij in handen van de Spanjaarden en tot 1815 behoorde zij tot de Spaanse, vervolgens Oostenrijkse Nederlanden. Sinds 1839 werd Roermond bij Nederland toegevoegd.
Van de cisterciënzerabdij toegewijd aan O.L.V. is de kerk het enige bewaarde gebouw. De laatste restanten van de kloostergebouwen werden in 1924 afgebroken. Het gebruikte constructiemateriaal van de kerk is de mergelhoudende kalksteen dat bijna uitsluitend gebruikt werd.
Een document van 1218 verhaalt dat de abdij gesticht werd, officieel door de graaf Gerard IV van Gelre maar waarschijnlijk dateert de constructie van later. In 1220 en 1224 is er melding gemaakt van de inwijding van het oostelijke deel van de kerk. Men kan zich afvragen of de snelle afwerking van de werken niet het gevolg is van een reeds bestaande kerk op deze plaats. Deze thesis is verdedigbaar als men zich in 1213 de plundering van de stad herinnert door de troepen van keizer Otto IV waarbij de kerk beschadigd werd. In dit geval zou het gaan om een reconstructie of herstelling van een reeds bestaand gebouw. De onregelmatigheden en andere afwijkingen in het kerkplan zouden hierin een antwoord kunnen bieden zoals bv de torens en zijn rijke versiering die in schril contrast staan met de architecturale opvattingen van de cisterciënzers.
De moeder van graaf Gerard, Richardis van Scheyren-Wittelbach als weduwe van graaf Otto I, werd er de eerste abdis. Het is mogelijk dat men aan haar de stichting kan toeschrijven. Na de dood van haar gemaal wenste zij zich terug te trekken in een klooster. Zij wou in een cisterciënzerabdij intreden maar omdat er zich geen enkele bevond in het graafschap stichtte haar zoon, graaf Gerard IV, voor haar de cisterciënzerabdij te Roermond. Hij besliste eveneens om van de kerk de begraafplaats te maken, niet enkel voor zijn gemalin en hemzelf, maar voor alle andere familieleden. Dit verklaart ook de weelderigheid van de kerk en vooral dan in het gedeelte van het koor en de kruising, wat in schril contrast staat met de soberheid van de architecturale opvattingen van de cisterciënzers.
De inwijdingen volbracht door de aartsbisschop Engelbert van Keulen, een verwante van de abdis Richardis, vonden plaats in 1220 en 1224. Over het algemeen betreft de 1ste constructiecampagne het koor. Het schip met 3 beuken werd pas later gebouwd en in de laatste plaats het westelijke massief waarvan de stijl reeds gekenmerkt wordt door de Gotische periode. De grote verschillen van opvatting tussen de verschillende delen van de kerk verwijzen naar wijzigingen aangebracht tijdens de verschillende hernemingen van het oorspronkelijke plan.
Alhoewel de buitenzijde van de kerk belangrijke wijzigingen heeft ondergaan tijdens de restauratie die plaats had in de loop van de 2de helft van de 19de eeuw onder leiding van P.J.H. Cuypers, is de Romaanse grondslag onweerlegbaar. Het is een basiliek met een transept van de 13de eeuw op een klaverbladvormig plan dat een basicaal schip met tribunes bovenaan de zijbeuken en een heel verheven westelijk massief inhoudt.
Het koorplan is nauw verwant met deze van talrijke kerken in Keulen zoals de Heilige Maria in het Capitool (Sankt Maria im Kapitol), de grote Sint-Martinus (Sankt Martini) en Sint-Andreas (Sankt Andreas) alsook de Sint-Quirinus (Sankt Quirinus-Münster) te Neuss.
Te Roermond beslaat het koor er een half cirkelvormige apsis met 3 kranskapellen, allemaal naast elkaar geplaatst. Dit uitzonderlijk plan is te wijten aan het feit dat men 2 torens in de oostelijke hoeken van het transept had voorzien. Dit had tot gevolg dat maar weinig ruimte beschikbaar was tussen de kranskapellen. De keuze van zulke torens aan het koor verwijst voor een deel naar het Rijnland en andere details aan de oostelijke delen benadrukken dat het hier voor een deel naar het Keulse Rijnland verwijst. De kerk wordt daarom volgens enkelen beschouwd als het resultaat van de late Romaanse architectuur in het Rijnland. Men moet toch rekening houden met het radicale karakter van de restauratie in de 19de eeuw vooral wat betreft de kerktorens. Zo hebben deze van het koor aan het bovenste gedeelte hun achthoekige vorm verloren dat zij oorspronkelijk bezaten. De lichte aardbeving van 1992 maakte een nieuwe restauratie nodig door de opgelopen schade aan de koortorens en de koepel op de kruising.
Beschrijving.
Buitenzijde.
Aan de buitenzijde van de hoofdapsis vindt men er vensters terug geopend in diepe nissen en omkaderd met voetringen die rusten op afgetekende colonnetten. Boven deze nissen bevindt zich een versierde band met een motief van cassettes die het horizontale aspect van deze zone benadrukt. Het motief van deze band verschijnt geregeld in de regio van Keulen alsook de galerij hierboven die rond het oostelijk gedeelte loopt. Deze galerij bestaat uit een serie van 2 paarsgewijze rondbogen waarbij ieder koppel van de volgende is gescheiden door brede wanden.
De apsis geeft uit op een transept in het noorden als het zuiden beëindigd door een polygonale apsis wat ook naar Keulen verwijst. Deze apsissen zijn aan de buitenzijde versierd met een dwerggalerij alsook met een band versierd met het motief van cassettes. De hoge koepel van de kruising kan beschouwd worden als een herinnering aan de Romaanse architectuur in de regio van Keulen. De puntgevels zijn een toevoeging van de 19de eeuw.
Aan de buitenzijde stelt het schip zich voor als het soberste gedeelte van het gebouw. De versiering van de zijbeuken en de vensters is heel eenvoudig. De zijbeuken zijn enkel versierd met lisenen gesteund op de stevige steunberen. Tussen deze lisenen openen zich onderaan de rondboogvensters. De aanwezigheid van een tribune verraadt zich door de bogen gesitueerd op het bovenste niveau. Het opengewerkt gedeelte houdt 3 rondboogvensters in waarvan deze in het midden hoger is dan beide andere.
De traveeën van het schip in beschouwing genomen, zou men kunnen zeggen dat het westelijk massief een diepte bezit van 1 en 1/2 travee. Het grootste gedeelte, in het oosten gesitueerd, houdt zowel in het noorden als het zuiden 3 zones in, versierd met vensters en spitsbogen. Zij beëindigt zich op de puntgevels versierd met blinde bogen. Het kortste gedeelte, in het westen gesitueerd, bezat puntgevels van dezelfde hoogte zoals deze in het oosten voor de restauratie van de 19de eeuw. Ook bezat het centrale gedeelte van dit massief, barokke klokkentorens maar deze werden op verzoek van Cuypers weggehaald en in het noorden als het zuiden vervangen door de 2 westelijke torens. Hun constructie was reeds bij de aanvang van het gebouw voorzien maar werd nooit uitgevoerd omwille van de zwakheid van de fundering. De 3 bovenste verdiepingen van de westelijke torens werden volgens de opvattingen van de restauratiemeester voorzien van 3 paarsgewijze spitsboogvensters. De portalen werden eveneens gedeeltelijk vernieuwd en hun funderingen versterkt. Men neemt vooral de tussenkomsten van Cuypers kwalijk dat hij het horizontale gedeelte van het westelijk massief heeft gewijzigd of weggehaald.
Binnenzijde.
De binnenzijde van het koor trekt vooral de aandacht voor zijn groot aantal cilindervormige nerven die de basis vormen van de gewelven. Zij bootsen de voetringen na van de overgangsperiode die men geregeld terugvindt in de provincie Groningen. Te Roermond vormen zij een soort van stalactieten in het midden van de koorgewelven en het schip. In de kranskapellen vallen gelijkaardige nerven terug op colonnetten met kapitelen. Bovenaan de kranskapellen strekt zich een doorgang uit lopend langs de vensters van het koor.
De overwelfde verdiepingen van het gelijkvloers in de koortorens zijn met hun openingen, naar het koor en schip toe, verdeeld door dubbele colonnetten waarvan de kapitelen versierd zijn met symbolen van de evangelisten maar deze zijn echter vernieuwd geweest.
In het koor is de dominerende toonaard het rood en blauw. Het blauwe voor de cilinders van de zuilen en de colonnetten en het rood voor de kapitelen en de muurbeschilderingen. Deze zijn opnieuw tevoorschijn gekomen met de restauratie van 1959-1966 nadat men voor een groot deel de muurschilderingen van de 19de eeuw had weggehaald. Het gaat om figuren in grote rode lijnen getrokken die toebehoorden aan de originele versiering van het koor. In de centrale kapel zijn Christus in Majesteit en de symbolen van de evangelisten weergegeven.
(Foto Rijksdienst voor cultureel erfgoed)
De koepel van de kruising rust op een 8-hoekige tamboer versierd met een rondbooggalerij. Deze koepel tooit het mausoleum van de stichters van de kerk, dat in 1240 gebouwd werd.
(foto Rijksdienst voor cultureel erfgoed)
De onderste zones van de apsissen en het transept zijn verdeeld in 5 blinde boogreeksen omkaderd met colonnetten en bogen. De blinde bogen komen overeen met de vensters hierboven. Het schip kenmerkt zich door de afwisseling van de gedrongen pijlers en de meer slankere pijler. De muren van de hoofdbeuk houden 3 zones in. De onderste is uitgevoerd met een grote soberheid met 2 half cirkelvormige bogen per travee. Bovenaan de bogen opent zich een overwelfde tribune naar het schip toe op 2 paarsgewijze rondbogen die rusten op colonnetten met kapitelen. De rondbogen zijn ingesloten in de grote, blinde rondbogen. Een reeks boogjes met klaverbladvormig motief bekroont deze tussenruimte. De openwerking houdt 3 vensters in. Deze in het midden is hoger dan de andere. Hierboven bevindt zich een doorgang begrenst met 3 bogen waarvan de hoogte overeenkomt met deze van de vensters. Dit geregeld voorkomend motief in Normandië vindt men eveneens terug in de Saint-Etienne en de la Trinité te Caen alsook in de Engelse kathedraal van Durham.
Het centrale gedeelte van het westelijk massief dat zich situeert in de verlenging van de hoofdbeuk had oorspronkelijk een ineengedrongen gewelf dat rustte op heel lage Romaanse gordelbogen. Dit gewelf waarvan de hoogte overeenkomt met deze van de zijbeuken, scheidde de ruimte in 2 verdiepingen. Deze bovenaan deed dienst als westelijk koor voor de kloosterzusters. Dit is een vorm die men eveneens aantreft in tal van andere kerken die toebehoren aan vrouwenkloosters.
Het grafmonument van de stichters van de abdij, een grafmonument in laatromaanse stijl van graaf Gerald van Gelre en zijn vrouw Margaretha van Brabant waarbij het graf van Gerard in 1229 gestorven, het eerste van de familie was die er werd begraven. Twee jaar later stierf Margaretha op haar beurt. In 1240 liet hun zoon Otto II voor zijn ouders het grafmonument oprichten dat nu nog steeds een ereplaats bezet in de kerk.
(foto Rijksdienst voor cultureel erfgoed)
Een sokkel versierd met colonnetten afgewisseld met 2 blinde boven in klaverbladvorm, ondersteunt een zwart marmeren tablet waarop de beeltenissen van de overledenen in steen gebeeldhouwd rusten. Allebei leggen ze hun linkerhand op hun borst en de rechter iets lager. Hun klederdracht alsook hun houding zijn identiek. Zij dragen beide een lange geplooide rok, vastgemaakt met een gordel en een mantel bedekt hun schouders. De graaf bezit een geldbeurs aan zijn gordel. Het geheel is van een evenwichtige uitvoering. De liggende figuren zijn op een geïdealiseerde ouderdom van 33 jaar voorgesteld; dus verwijzend naar de dood van Christus. Het graf en de beelden zijn beschilderd maar de beschildering is niet origineel meer. De oogleden van beide overledenen zijn half gesloten. Daar zijn zich direct onder de koepel bevinden, zijn hun ogen gericht naar het licht als symbool van Christus.
(foto's Rijksdienst voor cultureel erfgoed)
Het beeld van de Heiland dat zich nu in de middelste straalkapel bevindt, bevond zich voorheen in een nis van de oostelijke muur van de koepel zodat de ogen van de graaf en de gravin zich toen op hem richtten. Het beeldhouwwerk van de 13de eeuw bezit een vervormd perspectief, daar het bovenste gedeelte van het lichaam groter is dan het onderste. Dit beeld van Christus kan als het eerste beschouwd worden van de Romaanse periode waarbij het zich losmaakt van de muur.
Bron.
- Ada van Deijck in Pays-Bas romans; Editions Zodiaque, "la Nuits des Temps 81"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1993.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten