Eglise Saint-Privat
te Saint-Privat-des-Près
Geschiedenis.
Op historisch zicht zijn er weinig kerken zo slecht gekend als deze van Saint-Privat-des-Près. De archieven zijn heel beperkt. Nochtans laten de herwerkingen die in zijn metselwerk verschijnen, veronderstellen dat het gebouw, opgericht in de 1ste helft van de 12de eeuw, verschillende malen gewijzigd is door de opeenvolgende oorlogen.
Saint-Privat werd gebouwd op de route van de Limousin naar de Bordelais, niet ver van de vallei van de Dronne dat een overgangsplaats was tussen de Périgord en de Angoumois langs een bijna ondoordringbaar woud in de middeleeuwen.
De kerk werd in 1180 vermeld in het cartularium van La Sauve. Het was op dat moment een priorij van de Benedictijnenorde met de goedkeuring van de abt van Aurillac. Het monumentale belang wordt door deze monastieke afhankelijkheid aldus verklaart.
Men weet echter niet langs welke transactie dat de priorij in de 16de eeuw overging naar Saint-Aignan van Orléans. De priorij verdween met de Revolutie waardoor een eenvoudige parochie in de plaats kwam.
Beschrijving.
Het gebouw bezit 3 beuken waarbij het transept licht uitsteekt. In het oosten wordt deze beëindigd door een halfronde apsis omringd met vierkante kapellen die zich openen op de kruisbeuken.
Buitenzijde.
De westelijke gevel is van het type Saintognais. Het monumentale portaal is omkaderd met valse bogen en wordt door een boogreeks gedomineerd. Het portaal is vervaardigd met 8 ronde booglijsten, versierd met voetringen, hollijsten en zaagtanding. De booglijsten vallen afwisselend terug op steunmuren en colonnetten, die verdwenen zijn, en op een stylobaat geplaatst waren. De schuin, afgewerkte dekstukken van de verdwenen kapitelen zetten zich verder in een band. De brede archivolt die gebeeldhouwd is met een tandradtanding is heel erg verminkt. De omkaderingsbogen zijn in rondboog maar hun archivolten zijn praktisch geheel verdwenen. Hun zuilen bezitten bijna onherkenbare kapitelen door de erosie.
De galerij van boogreeksen telt 9 rondbogen die terugvallen op colonnetten met gebeeldhouwde kapitelen van gebladerte en de colonnetten worden gescheiden door de pilasters. De schuin afgewerkte dekstukken van de kapitelen zetten zich verder in een bandlijst van de ene zijde tot de andere van de gevel, overlopend al de bogen. De gootklos met modillons hierboven die de puntgevel onderlijnt, is heel erg verweerd. Deze puntgevel bewaart een schietgat dat uitgeeft op een verdedigingskamer, geplaatst in de dikte van de muur. Hogerop kenmerken 4 bulstergaten de plaats van de balken waar de omloop op rustte, om de toegang tot de kerk te verdedigingen in geval van een belegering.
De noordelijke verheffing van het schip wordt geritmeerd door de platte steunberen die 7 steunbogen waarvan 2 rondbogen in het westen, de rest gebroken, verbinden. Een zware, vierkante steunbeer dient als trapkoker die de toegang tot de gewelven verzekert. Drie ongelijkmatige rondboogvensters zijn versierd met archivolten van spijkerkoppen. Aan de noordoostelijke hoek is een hoekkapel getooid met een erker voor de verdediging zoals eveneens het geval is bij de zuidelijke hoekkapel, en bij de half cirkelvormige apsis die gestut wordt door 5 ronde steunbogen verbindend de platte steunberen. Net naast de zuidoostelijke hoek loopt een wenteltrap van de 17de eeuw, naar boven.
De eindmuur van de zuidelijke kruisbeuk is onversierd en wordt doorbroken door een moderne ingang. De zuidelijke verheffing van het schip is heel harmonieus. Deze wordt geritmeerd door 7 gebroken steunbogen die de platte steunberen verbinden. De 6 rondboogvensters met archivolten van spijkerkoppen zijn niet doorbroken in het midden van de lijsten, door de bogen omkaderd.
Binnenzijde.
Het schip houdt 3 ongelijke traveeën in die door de talrijke hernemingen vervormd zijn maar eveneens door de slecht geneutraliseerde druk. De gootmuren zijn niet evenwichtig waardoor het schip en de zijbeuken een dissymmetrie vertonen. Het schip is overwelfd met een extreem, vervormd gebroken tongewelf. De gordelbogen zijn van lijstwerk voorzien met zware voetringen. De grote, gebroken bogen met cilinder vallen terug op de kruisvormige pijlers met half ingewerkte zuilen. Dit geldt voor de pijlers tussen travee 1 en 2 die nog van de Romaanse periode dateren. De anderen zijn in een latere periode opgericht. Enkel de eerste travee heeft een bandlijst bewaard die zijn aanvang benadrukt en gebeeldhouwd is met palmetten en festoenen. De heel nauwe zijbeuken geven meer de indruk weer van gangen. Zij worden door een gebroken tongewelf overwelfd waarbij de sluitsteen op een lager niveau is dan de hoogte van 2.50 meter bij de gewelfsleutel van de middenbeuk. De bandlijsten die de aanvang onderlijnen zijn gebeeldhouwd met festoenen en zaagtanding. De gordelbogen vallen terug op de half ingewerkte zuilen. Zes gebroken steunbogen ritmeren elk van de gootmuren en verbinden de pijlers.
Bij het beeldhouwwerk van de kapitelen van het schip zijn de thema's traditioneel voor deze streek met palmetten en gebladerte. Anderen zijn ongewoon, zodanig dat ze werkelijk kubische kapitelen vormen. Hun afronding aan de hoofdzijde is versierd met gepareld belegsel en golfversiering. Het binnenste, verruimde gedeelte is glad of gebeeldhouwd met gebladerte van gestileerde eikenbladen. Enkele van de kubische kapitelen zijn ruw, vooral in de zijbeuken. Het merendeel van de dekstukken is gebeeldhouwd met zaagtanding, festoenen, palmetten of kroonbladen. Eveneens een dun toelopend kapiteel gebeeldhouwd met een draak met opgerolde staart, vasthoudend een dier. De basissen zijn geprofileerd met een inzinking tussen 2 voetringen boven een sokkel versierd met een aanzet van klauwen aan de hoeken. De basissen met dubbele insprong zijn niet versierd.
De kruising van het transept is overwelfd met een koepel waarbij de pendentieven worden gedragen door de grote, gebroken bogen die aan hun kromming aanpalen en een aanvang nemen aan de krachtige pijlers. Deze koepel is opnieuw aangebracht in de 12de eeuw. Zijn gewelf neemt een aanvang bij een schuin afgewerkte band. De kruisbeuken zijn overwelfd met een gebroken tongewelf. In het noorden bewaart de afsluitmuur een gebroken steunboog.
Een halfkoepel overwelft de halfronde apsis die verlicht wordt door 3 daglichten. De rechthoekige kapellen die deze omringen zijn opnieuw overwelfd en zwaar gerestaureerd. Een vierkante klokkentoren stond bovenop de koepel van de kruising waarbij de overgebleven sokkel nog Romaanse kraagstenen en het spoor van de oude dakprofielen bewaart.
Als versterkte kerk bewaart Saint-Privat nog doorlopende kantelen op zijn gootmuren. De borstwering is op de apsis en haar omringende kapellen geplaatst. Ze vormde ook het geheel van de gewelven, de vloer van een grote verdedigingskamer waar de bevolking van het dorp zich kon verschansen in geval van gevaar. De omvang van deze ruimte benadert ongeveer 500 m². De klokkentoren vormde hierbij een soort van donjon. De kruisvormige schietgaten zijn doorbroken in de beveiligingsmuur. Een defensieve ruimte bevindt zich nog steeds in de dikte van de westelijke muur met een dikte van ongeveer 3 meter. Een aangebrachte omloop verdedigde de hoofdingang. Aan de binnenzijde nam de trap die een verbinding verzekerde tot de gewelven, een aanvang op 3 meter van de bevloering.
Het is vanzelfsprekend dat een kerk opgericht op de grens met de Charente, de invloed heeft ondergaan van de Angoumois. Dit bemerkt men vooral aan de westelijke gevel. Men bemerkt echter dat men zich niet heeft laten verleiden door een overvloedige versiering. Het beeldhouwwerk vindt men uitsluitend terug bij de kapitelen en het westelijke portaal is heel sober gebeeldhouwd. Als men zoekt naar invloeden uit de Périgord, vindt men deze terug in de koepel van de kruising en vooral in het veelvoud van de boogreeksen die de gootmuren en de apsis versieren. Het gebruikte materiaal is een grijze kalksteen met okerkleurige tinten. Het geheel werd opgetrokken in een mooi middelmatig metselverband. De dissymmetrie van het geheel is echter verbazend. Niet enkel in het plan maar vooral in de verheffing. De hernemingen van de 2de en de 3de travee hebben deze dissymmetrie nog laten overdrijven. Deze hernemingen zijn er gekomen door de staat van ruïne van het gebouw na de verschillende aanvallen en belegeringen wat het gebruik van het defensieve systeem rechtvaardigt.
Bronnen.
- Jean Secret in Périgord roman; Editions de Zodique; la Nuit des Temps 27; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre qui Vire 1979.
- Jean Secret in Itinéraires romans en Périgord; Editions Zodiaque, "Les travaux des mois" 16, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1977.
- Jean Secret in Promenades en Périgord roman; Editions Zodiaque, Itinéraires culturels, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 2002.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten