Zoeken in deze blog

woensdag 4 juli 2018

Église Saint-Pierre-et-Paul te Sigolsheim (Haut-Rhin 68)

Église Saint-Pierre-et-Paul 
te Sigolsheim

Geschiedenis.
De lokaliteit van Sigolsheim is gesitueerd aan de ingang van de vallei van de Weiss, en de kruising van de protohistorische route die leidde van oost naar west, van de Rijn naar Lotharingen, langs de Vogezen en de Col du Bonhomme en de Galloromeinse route die liep van het noorden naar het zuiden langs de heuvels vanaf Saverne naar Belfort.  Bovenaan de heuvel die het dorp beheerst, bevonden er zich restanten van metselwerk, waarschijnlijk van de Romeinse periode, met restanten van een wachttoren en een slaapgelegenheid voor reizigers.  Een serie van Romeinse munten van de 3de tot de 4de eeuw zijn er teruggevonden, verstrooid over het ganse terrein.  Ten oosten van het huidige dorp heeft men een Romeinse site opgegraven die nu overdekt is met een wijngaard.
Sigolsheim was reeds geroemd als wijncentrum in de Middeleeuwen.  Verschillende abdijen en kerken bezaten er wijngaarden en boerderijen.  Naar een kroniek, samengesteld in de 12de eeuw, welke een mengeling is van tradities en legenden, verweven met een historische achtergrond, stichtte de hertog van de Elzas, Etichon in de 2de helft van de 7de eeuw de Benedictijnenabdij van Ebersmunster en schonk haar talrijke giften.  Temidden van deze bezittingen bevond zich het hof van de heer van Oberhof te Sigolsheim met als zijn afhankelijkheden waarvan de kerk Saint-Maurice met de tienden en een grote marktplaats in het woud.  Naar dezelfde kroniek schonk Sainte-Huna, waarvan de naam is verbonden met deze van Hunawihr en die een verwant was van hertog Etichon, eveneens een eigendom te Sigolsheim aan dezelfde abdij.  Naar de kroniek van Richer de Senones, gestorven in 1270, werd een schenking gedaan in 680 aan Saint-Déodat met een stuk wijngaard in de omgeving van Sigolsheim.  In 768 is een schenking gedaan in het voordeel van de abdij van Munster, door Siegfried voor zijn zoon, Altmann, die monnik was in dit klooster.  In 783 schenkt de genoemde dame, Odsindis, aan het klooster van Hohenbourg, nu Mont-Sainte-Odile, haar eigendommen te Sigolsheim.  In dit document is er sprake van het dorp, de route, de wijngaarden en de priester.  Een andere wijngaard van "Sigoltesberg" is geschonken aan de abdij van Fulda in Duitsland in 785 door een zekere genaamde Huch.  Vervolgens bevestigt in 823 keizer, Lodewijk de Vrome, de bezittingen van het klooster van Masevaux in verschillende dorpen waaronder Sigolsheim.  De eerste vermelding als dorp "in villa Sigoltesheim" dateert van 783 en de heuvel noemt Sigoldomons, Sigoltesberg of nog Sigwaldi.
Na 830 overheerst een grote crisis het Karolingische keizerrijk.  De keizer, Lodewijk de Vrome, die afstand deed van de troon, had de opvolging reeds geregeld voordien in het voordeel van zijn jongste zoon, Karel de Kale.  De 3 andere zonen namelijk Lodewijk de Duitser, Pepijn en Lotharius konden zich hierbij niet neerleggen en een oorlog brak los in 833.  De opstandige zonen verzamelden zich in de Elzas en vestigden hun kamp nabij Sigolsheim.  Paus Gregorius IV was eveneens met Lotharius gekomen en hij trachtte tevergeefs de zonen met hun vader te verzoenen.  Op 24 juni waren de 2 legers klaar voor het gevecht op de genoemde plaats Rotfeld, het rode kamp, zo genoemd naar de kleur van de aarde door het oxideren van het ijzer, en niet door het bloed dat tijdens een veldslag vloeit.  Op 30 juni was Lodewijk de Vrome verlaten door het merendeel van zijn leger, en moest zich overgeven en werd aldus de gevangene van zijn zonen.  Lotharius nam de macht, nam de keizer gevangen en leidde hem naar Soissons.  Het keizerrijk werd verdeeld tussen de 3 zonen, Pepijn was ondertussen reeds overleden.  Het is in dezelfde tekst dat voor de eerste keer in de geschiedenis de naam van de toekomstige stad Colmar, "iuxta Columbarium" verscheen.
Later in 866 bevestigde Lotharius II, zoon van Lotharius I, aan de abdij van Moutiers-Granval in Zwitserland, de gedane schenking door graaf Hugues van een domein met een wijngaard "in monte Sigoldo".  Deze gift werd in 884 bevestigd door keizer Karel de Dikke.  Zijn vrouw de heilige Richarde, stichteres van het klooster voor edele dames te Andlau, liet in Sigolsheim een kerk oprichten, toegewijd aan Saint-Pierre.  Zij droeg deze in 884 over met haar inkomsten, aan het klooster van Estival in de nabijheid van Saint-Dié die van Andlau afhing.  In de 9de eeuw bestonden er 3 heiligdommen op het territorium van Sigolsheim.  Vooreerst de kapel Saint-Maurice van Oberhof, dankzij de vrijgevigheid van hertog Etichon.  De tweede is gekend door een charter van schenking in 778 ten voordele van het monasterium van Hohenburg die getekend is op het kerkhof van de kerk Sainte-Marie.  Deze is waarschijnlijk te situeren op de plaats van de kapel Sainte-Anne die met zijn architectuur teruggaat tot de 2de helft van de 15de eeuw.  En tenslotte de kerk Saint-Pierre op de plaats van de parochiekerk.

Beschrijving.
De huidige kerk houdt een schip in met 3 1/2 traveeën, overeenkomend met 7 traveeën in de collateralen die haar flankeren.  De halve travee in het westen houdt in de dikte van de gevelmuur, 2 spiraalvormige traptorentjes in, aan weerszijden van het voornaamste ingangsportaal.  Het niet uitstekend transept is beperkt tot de lengte van de zijbeuken.  Op de kruising van het transept is een zware klokkentoren gevestigd.  Een halfronde apsis die breder is dan het schip en begrensd door de zijbeuken, vervolledigt het gebouw naar het oosten toe.  De binnenzijde is heer erg gestructureerd.  Zware pijlers wisselen af met zwakkere pijlers zoals het geregeld voortkomt in een groot deel van de kerken van de 12de eeuw in het Rijnland.  Het gelijktijdig gebruik van de gebroken boog en de rondboog verleent en grote soberheid aan de volumes.  Een indruk van stevigheid, een beetje massief, is gegeven door de gewelven die het geheel van het gebouw overdekken.  Zij zijn koepelvormig met torische nerven in de hoofdbeuk en nerven van het rechthoekig profiel in de zijbeuken.  Het gewelf van de kruising van het transept stelt schuin afgewerkte nerven voor met een gewelfsleutel versierd met 4 palmetten.  De nerven nemen een aanvang boven de 4 half ingemetselde kapitelen die gebeeldhouwd zijn met mensenmaskers.


Architectuur. 
Op het eerste zicht lijkt het gebouw homogeen, van de Romaanse periode, en goed bewaard.  Dit lijkt echter schijn en een diepgaand onderzoek heeft de mogelijkheid om hiertegen veranderingen en reconstructies te ontdekken die de oorspronkelijke samenstelling hebben teniet gedaan. 
De veranderingen van het middeleeuws gebouw begonnen reeds in de 19de eeuw.  Om het gebouw te vergroten werd een project door architect F. Griois in 1836 uitgewerkt.  De werken strekten zich uit over de lente van 1837 tot het einde van hetzelfde jaar.  De gevel van het Romaanse gebouw, met zijn portaal, werd naar het westen verplaatst met 1 1/2 travee.  Dit werk werd heel minutieus uitgevoerd waarbij de stenen genummerd werden, zorgvuldig gerangschikt en 11.85 meter verder opnieuw opgebouwd, op nieuwe funderingen.  De gewelven en de nerven zijn eveneens gerangschikt en vervolledigd.  De schroefvormige trappen ontvingen een nieuwe samenstelling.  Deze van de vroegere Romaanse gevel verlengden zich tot aan de hoeken.  Men moet in deze inrichting niet de restanten zien van een keizerlijke loge zoals het plan laat uitschijnen.
Het oorspronkelijke schip had geen zijdeuren.  De zuidelijke zijdeur bevindt zich niet op zijn oorspronkelijke plaats.  Deze is verplaatst geweest en gaf oorspronkelijk toegang tot de zuidelijke kruisbeuk van het transept.  Een tegenhanger werd gecreëerd met alle delen in de noordelijke zijbeuk.  Tijdens dezelfde werkcampagne werden de bogen (vensters) van gans de kerk vergroot.  Deze die zich situeert boven het hoofdportaal werd begiftigd met een neogotische opvulling.
Een tweede grote wijziging had plaats van december 1864 tot 1866, eveneens in het kader om de kerk te vergroten.  Zij houdt de reconstructie in van het koor en de constructie van een tweede transept.  De plannen zijn toegeschreven aan architect Schacre.  Bij deze gelegenheid werd de spits van de klokkentoren herwerkt en opnieuw overdekt in leisteen, vervangend de platte dakpannen.
In 1466 werd de kerk van Sigolsheim geplunderd en vernield.  Na deze tragedie werd het hoogste gedeelte van de klokkentoren in een Gotische stijl gereconstrueerd.  Een hoge spits in opbouw verving het huidige dak.
Op iedere zijde van de toren werd een spitsboog uitgewerkt met een flamboyante opvulling.  Het is deze samenstelling welke nog bestond voor de tragische gebeurtenissen van WO II.  De klokkentoren stelde een onevenredige samenstelling voor, in overeenkomst met de gevel en de rest van het gebouw.
Aan de vooravond van de bevrijding van de Elzas in 1945 en na hevige gevechten die de geleidelijke inname van de zak van Colmar inhield en die de vernietiging van de dorpen zoals Ammerschwihr, Bennwihr en anderen teweegbracht, was de kerk van Sigolsheim een ruïne.  De westelijke gevel en zijn portaal waren ernstig beschadigd, de daken van het schip en de zijbeuken afgebrand, de gewelven geruïneerd, het tweede transept, de apsis en de sacristie van de 19de eeuw gedeeltelijk vernield.  De afgebrande spits en het metselwerk van de toren, opengescheurd en overhellend, dreigde in te storten.

Architecturale ontdekkingen. 
Deze desastreuze staat rechtvaardigde de bewaring en de restauratie van het monument waarbij de belangrijkste delen van de Romaanse periode bewaard bleven, waarbij de bewaard gebleven delen werden opgericht.  De onderzoeken werden vergemakkelijkt door de staat van ruïne van de kerk.
De oorspronkelijke architectuur van de Romaanse klokkentoren werd gereconstrueerd.  Bij het herschikken dat uitgevoerd werd met veel zorg van de 2 bovenste verdiepingen, kwam men tot de verrassing dat dit metselwerk was gevormd door een werkelijke samenstelling van gebroken stenen uit het metselverband, van basissen, cilinders en kapitelen, elementen van de boogreeksen die voorheen allemaal hadden toebehoord tot de Romaanse klokkentoren. 
Met de afbraak op de 2de verdieping vond men ongeveer intact de 4 hoekmassieven  terug waarin de basissen van de colonnetten, de paarsgewijze kapitelen en de aanvang van de eerste sluitsteen van de boogreeksen ingebouwd.  Enkele colonnetten waren nog op hun plaats.  De Romaanse elementen werden gerangschikt, getrieerd en op de grond gehergroepeerd wat toeliet om tot een werkelijke analyse over te gaan en de oorspronkelijke samenstelling van de klokkentoren te reconstrueren.  Men stelde in het bijzonder vast dat de paarsgewijze kapitelen in één steenblok, in 2 groepen verdeeld werden voorstellend een constante tussenruimte.  Dit maakte deel uit in de zin van de lengte van het gemeenschappelijke dekstuk van 12 cm en dat door overeenkomst de 2de verdieping van de bogen, een terugval moest voorstellen in de orde door overeenkomst met de voorgaande.  Men stelde tenslotte de identiteit van de steen vast als een rode zandsteen met zware korrels en de maat tussen de teruggevonden fragmenten, de hoekverbindingen en de gebleven gladde lijsten of zodanig hergebruikt tijdens de reconstructie van de 2de helft van de 15de eeuw.  Het was in dit stadium gemakkelijk om de oorspronkelijke staat van de klokkentoren te reconstrueren.  Deze hield 3 verdiepingen in.  De eerste was onversierd, de 2de was op elk van zijn zijden geopend door 2 bogen, deze op hun beurt paarsgewijs met dubbele colonnetten, met boogreeksen en licht gebroken archivolten en een 3de identiek met enkele details meer dan de voorgaande maar in lichte terugval door overeenkomst met deze laatste.
De stijl van de bekroning of het dak van de oorspronkelijke klokkentoren blijft ongekend.  Moest men de klokkentoren authentiek aan de 15de eeuw restaureren waarvan men alle elementen kon of moest men een minder authentieke van de 12de eeuw reconstrueren waarvan niets gekend was, in naam van een stijleenheid die heel wat verwoestingen heeft teweeggebracht in de 19de eeuw, sedert lange tijd vergeten was.

Na lange discussies was het definitief de opvatting van de architect die de overhand nam.  Deze steunde zich op een andere besluitvorming van architecturale orde.  De 2 gedeelten die historische waarde hadden, stond als enige vooropgestelde oplossing toe om aan de klokkentoren de harmonieuze verhoudingen terug te geven door overeenkomst met de kerk en vooral zijn westelijke gevel.  Er werd besloten om de klokkentoren te overdekken met een eenvoudig afhellend vlak zoals men met vele voorbeelden van deze periode in de Elzas terugvindt.


De restauratie.
De restauratiewerken hielden de volgende ingrepen in.  Een versteviging van de bewaarde gedeelten van het metselwerk door injecties van cement.  Een uitvoering van de binnenste hoekverbindingen in gewapend beton op elk van de verdiepingen.  De eerste stelde een binnenste doorlopende gootklos voorbestemd om de aanzet van de klokkenverdieping te steunen en de laatste zou de structuuropzet ontvangen en verder een reconstructie van de verdieping met de boogreeksen.
Als de oude te recupereren elementen zijn op hun plaats hergebruikt geweest die men als van oorsprong kan beschouwen.  De 96 verschillende kapitelen met hun in ruwe vorm gehakte kubus stelden op hun effen zijden, verschillende decors voor.  Sommige oude elementen konden enkel via fragmenten, half kapiteel of halve basis hergebruikt worden.  Alle nieuwe elementen wat betreft de kapitelen, werden uitgevoerd hetzij via een oud onbruikbaar element, hetzij via een kopie van een bewaard authentiek element.  In de gerestaureerde klokkentoren zijn alle elementen van het lijstwerkpatroon of van het decor dus hetzij oud, hetzij een getrouwe reproductie van het originele element.  Het nieuwe zadeldak in hout werd overdekt met oude gerecupereerde leistenen, opgekocht op een werkterrein van afbraak in de regio.




De restauratie van de muren, de pijlers en de gewelven van het schip en de zijbeuken waarin geen enkele wijziging tussenkomt in overeenkomst met de oorspronkelijke staat, stelde geen bijzondere problemen voor.  De achterdelen van het dak van de kruisbeuken van het transept werden vervangen door de puntgevels en de daken met dubbele helling die aan dit gedeelte van het gebouw een meer aantrekkelijker silhouet geven en heelzeker meer overeenkomstig met zijn staat tijdens de Romaanse periode.








Het tweede transept en de apsis, opgericht door architect Schacre in de 2de helft van de 19de eeuw, waren in een zodanige staat van ruïne dat besloten werd deze af te breken, temeer daar deze tussentijdse architectuur niet overeenkwam met hun reconstructie.  De afbraak liet toe om de funderingen van de oorspronkelijke apsis bloot te leggen die men kan dateren van de preromaanse periode.  Het is niet bewezen dat het hier gaat om de apsis van de Karolingische kerk Sainte-Richarde.  Deze apsis in vorm van een halve ellips, van een onregelmatige vorm, is op het plan van 1885 aangeduid.  Zij is gewijzigd geweest of zelfs gereconstrueerd tijdens de Romaanse periode maar de funderingen waren van een gans voorgaande manier aan de Romaanse kerk van de 12de eeuw.
Een afsluiting in metselwerk, in het soort van een koorhek, scheidde het oorspronkelijk het eerste schip.  Charles-Henri Arnhold heeft er de overblijfselen van teruggevonden bij opgravingen.
Na het versterken van de funderingen werd een nieuwe apsis gereconstrueerd hierbij respecterend de onregelmatige vorm van de richting.  Zij wordt verlicht door 3 rondbogen en heeft een gewelf in halfkoepel.  Dit gewelf uitgevoerd in baksteen, is doorbroken met inwerkingen van de hedendaagse richting om iedere archeologische verwarring te vermijden.  De richting van de stroken pleisterkalk hebben toegestaan om het niveau van afbraak van de muur te verbergen en om het volume van het half kegelvormige dak te reconstrueren.

Architecturale evolutie.
Ondanks de ondernomen opgravingen tijdens de restauratie van de kerk blijft de samenstelling van het oorspronkelijke koor onzeker.  Verzekerd is enkel de fundering van het half cirkelvormige koor.  Deze is herwerkt geweest en waarschijnlijk tijdens de Romaanse periode heropgericht zoals de half ingemetselde colonnetten getuigen die op vroegere plannen verschenen bij de veranderingen van de 19de eeuw.  Op welk schip dit koor aansloot is met tot op heden onzeker.  Wat met zekerheid kan bevestigd worden is dat de opening van het koor breder is in overeenkomst met het schip en aan de bestaande zijbeuken.  Naar het huidige plan zou de Romaanse kerk zich naar het oosten moeten beëindigen door een hoofdapsis geflankeerd met 2 absidiolen.  De bogen van deze bestaan en zijn nu dichtgemetseld.  Tussen de preromaanse kerk en het koor waarvan de funderingen werden blootgelegd tijdens de opgravingen, werd een soort van afsluiting teruggevonden, een soort van koorhek, gevormd door een metselwerk van breukstenen van 63 cm dikte en een onbepaalde hoogte.  Deze werd bewaard, teruggevonden op een hoogte van 25 cm onder de kalkmortel, die de vloer van de apsis vormde.  Aan zijn noordelijke uiteinde hield hij een deur in van 1,68 meter breedte waarvan een stijl en de rondboog bewaard zijn gebleven in het metselwerk van de noordoostelijke pijler van de Romaanse klokkentoren.  De maat van deze elementen in roze zandsteen schijnt van de Romaanse periode.  Een mooi bewaard voorbeeld van dit type van koorafsluiting is teruggevonden te Meiringen in Zwitserland.  In het midden van de apsis werd de basis van het hoofdaltaar opgegraven, een schijnbaar vierkante blok van 1,60 meter de zijde, toegevoegd aan een muur van 3,15 meter lengte aldus vormend een retabel.  In de noordelijke kruisbeuk van het transept is een kleine deur met timpaan in monoliete rondboog teruggevonden, en achteraf dichtgestopt.  Volgens een gravure was deze gedecoreerd met een processiekruis geflankeerd met 2 rozen.  Dit element van beeldhouwkunst is te dateren van de Romaanse periode maar van een voorgaande periode aan de huidige kerk.  Deze zou men in relatie kunnen brengen met de deur in rondboog van het koorhek die het koor met het ongekende schip van de oorspronkelijke kerk verbond.
Een  ander element van de Romaanse beeldhouwkunst is voorafgaand aan de huidige kerk namelijk het dekstuk gesitueerd in de noordelijke zijbeuk bovenaan de half ingemetselde pijler van de boog die zich opent naar de noordelijke kruisbeuk van het transept.  Deze steen is versierd met een serie van palmetten en met een fries van diamantpunten.  Deze motieven zijn voortgekomen van een terminologie van de beeldhouwkunst van het atelier van Marbach welk ouder is dan de rest van de kerk van Sigolsheim.



Datering van de kerk.
De huidige kerk werd opgericht in een relatief korte werkcampagne.  Dit werd uitgevoerd op de basis van een bestaand gebouw waarvan enkele elementen zijn bewaard gebleven.  Buiten de funderingen van de apsis zijn deze elementen niet voorafgaand aan de vroegere Romaanse periode.  Als datum kan men toevoegen dat in 1191 het portaal van Saint-Gall aan het transept van de kathedraal van Bazel is beëindigd daar deze datum overeenkomt met de vernieuwing van de beeldhouwwerken van de priorij Saint-Morand nabij Altkirch en dat deze zoals te Sigolsheim is voortgekomen van dezelfde artistieke inspiratie zoniet van hetzelfde atelier.  Men dus met een relatieve zekerheid als datum van constructie voor Sigolsheim tussen 1191 en 1200 voorstellen.  In de regio van Colmar zijn de overblijfselen van de oude kerk van Turckheim, die nu bewaard worden onder de klokkentoren, voortgekomen van hetzelfde atelier van Sigolsheim.  Zij stellen hetzelfde lijstwerkpatroon, dezelfde profielen van de basissen en de kapitelen voor.  De nabije gemeente van Kientzheim bezit eveneens een architecturale getuigenis toe te schrijven aan hetzelfde atelier.  Het gaat hier om de pelgrimskapel Sainte-Regule waarvan minstens het koor de karaktertrekken vertoont van deze school.  Voor de verwoestingen van 1945 stelde dit koor van het vierkante plan en zwaar kruisgewelf voor gedragen op de half ingemetselde colonnetten met 4 rijkelijk versierde kapitelen.  De kapel werd tijdens de oorlog geruïneerd.  Een kapiteel met bloemenversiering werd vernield, een ander versierd met een arend dat heel kenmerkend en typisch was voor het atelier van Bazel, kwam in een privé collectie terecht.  De 2 andere met een decor van gebladerte werd opnieuw gebruikt tijdens de reconstructie van de kapel.  Deze voorbeelden tonen dat de constructie van de kerk van Sigolsheim geen geïsoleerd geval was maar zich in een belangrijke context inschreef waarbij het belang en de uitstraling van het atelier van Bazel op het uiterste einde van de 12de eeuw wordt benadrukt.  Bazel was de metropool van het diocees waarvan de huidige departement Haut-Rhin afhing, uitgezonderd de enclave van Rouffach-Soultz dat bezit was van de bisschop van Straatsburg.

Het gebeeldhouwde decor.
Het is met het hoofdportaal waar zich het voornaamste van het beeldhouwwerk van het monument zich bevindt.  Dit portaal telt temidden van de meest interessante in de Elzas.  Het is toegedragen aan het atelier van Bazel van het portaal van Saint-Gall.  In het monoliete halfronde timpaan figureert Christus gezeten tussen de heiligen Petrus en Paulus.  Zijn zetel stelt zich samen uit een geplooide zetel van de rechter en de troon op 4 zuilen van de "Parousie" voorbereid voor zijn 2de komst.  De "tradio legis" toekenning van de sleutels aan de heilige Petrus en het boek aan de heilige Paulus, is hier duidelijk voorgesteld.  In de hoeken zijn geknield de 2 schenkers, rechts een edelman met de naam van Ulricus, links een wijngaard weergevend de offergave van een vat wijn.  Het timpaan is ondersteund door een linteel rechts gebeeldhouwd in bas-reliëf met 5 medaillons.  Deze in het midden stelt het Lam Gods voor omgeven door een stralenkrans, aan weerszijden vervolledigd door de attributen van de Evangelisten.  De kapitelen per groep van 3 zijn identiek aan deze van het portaal van Saint-Gall en waarschijnlijk gedaan door dezelfde beeldhouwers.  Twee andere kapitelen, geplaatst boven de half ingewerkte colonnetten van het schip, met de gordelboog die zich opent naar de kruisbeuk van het transept, zijn eveneens identiek aan deze van Bazel.  Zij stellen arenden voor met ontplooide vleugels op haar 2 zijden.  Deze beeldhouwwerken schrijven zich in het ruwe uithakken van de kubus volgens de traditie van de Rijnstreek.


















Aan de buitenzijde rusten de boogfriezen en de boogreeksen die de westelijke gevel ritmeren, op de kraagstenen gedecoreerd met maskers en kattenkoppen.  De klauwstukken aan de basis van de hellende vlakken van de zijbeuken zijn eveneens gehistoriseerd.  Aan de noordelijke zijde bevindt zich een ossenkop en een sirene met dubbele staart, aan de zuidelijke zijde 2 mensenmaskers.  De beeldhouwwerken zijn erg vergaan onder de weersomstandigheden.






Bronnen.
- Bertrand Monnet en Gilbert Meyer in Congrès Archéologique de France; Haute-Alsace 136ième session 1978; Paris 1982.
- Robert Will in Alsace romane; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 22; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1982.


Bijlagen.

Geen opmerkingen: