Abbatiale Saint-Paul-et-Saint-Pierre
te Andlau
Geschiedenis.
De kerk van Andlau werd gesticht in 880/881 door Richarde, dochter van de graaf van de Nordgau en vrouw van Karel de Dikke, koning van Allemanië en toekomstig keizer. Deze laatste deelde mee aan de schenking van het nieuwe religieuze huis. De abdij werd quasi onmiddellijk geschonken aan de Heilige Stoel. Haar bezittingen waren sterk uitgebreid maar heel erg verspreid. Zij ontving het voorrecht van een vrije keuze van de abdis. De stichteres, Richarde gestorven rond 896, werd er begraven. In de 9de eeuw werd de instelling geleid door Mathilde, zuster van keizer Koenraad II. Volgens een bull van paus Leon IX wijdde deze op 10 november 1049 de kerk in die deze abdis liet oprichten maar die nog niet volledig afgewerkt was. Gedurende deze ceremonie werd het lichaam van de stichteres opgegraven en in de kerk geplaatst wat overeenkwam met een canonisatie. Rond 1160 trof een brand de abdijkerk, de kloostergebouwen en het dorp.
Rond het midden van de 13de eeuw verkreeg de abdis de titel van prinses van het Heilig Roomse rijk. In de 14de en 15de eeuw verslechterde de economische situatie maar tussen 1415 en 1444 liet abdis, Sophie d'Andlau toch het koor oprichten en herstelde het gemeenschappelijk reciteren tijdens de erediensten. Gedurende de Dertigjarige Oorlog moesten de kanunnikessen in ballingschap gaan in Zwitserland. In 1651 keren zij terug en van 1698 tot 1700 wordt de kerk gedeeltelijk heropgericht. In de loop van de volgende jaren verkrijgen zij een nieuw meubilair. In 1703 wordt de westelijke toren beëindigd, de achthoekige onderbouw erbij inbegrepen. In 1732 wordt de spits herdaan met 2 boven elkaar gestelde koepels. Tot en met de Revolutie blijft de abdij bestaan, daarna wordt zij de parochiekerk. In 1841-1842 begint de gemeente met het vrijmaken van de omliggende constructies. De vernieuwing van 1859-1861 waarvoor de priester, Charles Deharbe het initiatief nam, veranderde het binnenste aspect. Hierbij het binnenste pleisterwerk weggenomen, met het afkappen van de pijlers en de barokke boogreeksen, het in waarde herstellen van het oude meubilair en het aanbrengen van 3 nieuwe neoromaanse glasramen. Al de vensterramen met personages in de zijbeuken dateren van 1936. Deze vervangen de witte barokke ramen die de zijbeuken verlichtten.
Beschrijving.
De crypte.
Een uitgestrekte crypte met een toegang langs een trap die uitkomt in de noordelijke kruisbeuk, strekt zich onder het koor uit met een plat kooreinde en onder het vierkant van het transept. Bij het betreden van de crypte, stelt men vast dat zij zich samenstelt met 2 verschillende delen in ouderdom.
De westelijke crypte van het ongeveer vierkante plan, houdt 3 beuken in van ongeveer dezelfde hoogte en breedte, met elk 3 traveeën. Het geheel wordt overdekt met graatgewelven waarbij de gordelbogen terugvallen op de pijlers tegen de muren en in het midden op de monoliete zuilen. De kubische kapitelen van een afgeplatte vorm zijn daarboven met een schuin afgewerkt zwaar dekstuk. De basissen, half onder de grond verstopt, in de bevloering, stelt zich samen met 2 zware voetringen gescheiden door een brede hollijst. Tegen de muren zijn de boogreeksen in rondboog aangebracht die overeenkomen met iedere travee. De boog dient als schildboog en de pijlers met steunpilasters voor de pijlers van de gordelbogen.
Een venster opent zich centraal en de platte nissen zijn uitgehold onderaan bij het merendeel van de traveeën. Een gang komt uit in de westelijke wand, welke nu is dichtgestopt en die de oorspronkelijke ingang blijkt te zijn. De huidige ingang langs de noordelijke zijde werd pas in de 13de eeuw aangebracht zoals de drielobbige boog aan de deur aanduidt.
Door 3 boogreeksen op vierkante pijlers staat deze eerste zaal in verbinding met de oostelijke crypte die onder het koor is gelegen. Zijn afmetingen zijn niet identiek aan de eerste. Van het rechthoekige plan is zij minder breed en hoog, eveneens overwelfd met graatgewelven en gordelbogen die in het midden terugvallen op 4 zuilen en aan de zijde van de muren op de half ingemetselde zuilen, in de hoeken vervangen door vierkante pijlers.
De zuilen die meer verheven zijn dan in de eerste zaal, hebben eveneens kubische kapitelen met een dekstuk dat hetzelfde profiel bezit. De basissen die vergelijkbaar zijn met de eerste, rusten hier op vierkante plinten. In de muur van het kooreinde openen zich 3 rondboogvensters. Een inspringende oculus met dubbele uitstek werkt de zijmuren open.
In de westelijke crypte stelt de bevloering 2 ronde openingen voor. Deze in de nabijheid van een pijler zou volgens de legende in de bevloering aangelegd zijn om de bevloering te kunnen bemerken die de beer van de heilige Richarde heeft afgekrabd. Het zware stenen beeld dat dit dier voorstelt en waarvan de uitvoering door een Romaanse steenhouwer sterk twijfelachtig is, was tot voor de Revolutie voor het grote portaal van de kerk geplaatst. De traditie wil dat men de geketende beer heeft vervangen die men tijdens de middeleeuwen op de binnenplaats van de abdij kon voederen.
De crypte is toegewijd aan de heilige Maagd, Notre-Dame-sous-Terre, die een bedevaart op gang heeft gebracht die tot de vorige eeuw nog er levendig was. Wat de datering betreft zou de westelijke crypte, gelegen onder de kruising, teruggaan tot de reconstructie van de abdijkerk door abdis Mathilde rond 1050. De afgeplatte kubische kapitelen en voorzien van een astragaal zijn eigenlijk kenmerkend voor deze periode. Maar deze van de oostelijke crypte zijn kegelvormig en bezitten geen astragaal aan hun basis. Alhoewel dit type van kapiteel zich ongeveer gelijktijdig als de eerste schijnt te ontwikkelen, scheidt een verschil van datum de 2 gedeelten van de crypte. Men kan veronderstellen dat de oostelijke zaal van Andlau is opgericht tussen 1080 en 1100 daar de zuilen en de kegelvormige kapitelen zich op een identieke manier bevinden te Norroy-le-Vineur in Lotharingen, opgericht rond 1100. Men kan eveneens bemerken aan de muur van het kooreinde dat 3 vensters inhoudt, dat deze een nieuwe muurbekleding heeft verkregen tijdens de restauratie van de kruising en het koor na de brand van 1160.
Portaal en ingangsportaal.
De kerk is voorafgegaan door een massieve rechthoekige constructie in de breedte van het gebouw en stelt zich samen met een Romaans decor van 2 verdiepingen met daarboven een achthoekige toren omringd met een galerij die dateert van het begin van de 18de eeuw. Het diepe portaal uitgewerkt aan de basis, is omkaderd met wenteltrappen die leiden naar de tribunes die de zijbeuken overspannen en met een uitgestrekte centrale loge die zich op het schip opent. Het parament in maatstenen van de gevels is versierd met eenvoudige platte banden die zich losmaken aan de sokkel en de kordonlijst van het verdiep. Een gebeeldhouwde fries onderlijnt deze laatste.
Wanneer men het portaal betreedt, wordt de indruk van zijn krachtige uitstraling nog versterkt. Vier massieve en diepliggende ronde boogreeksen met dubbele cilinder ondersteunen het graatgewelf. Maar de kleine half ingemetselde colonnetten in de hoeken zouden erop wijzen dat aanvankelijk dit gewelf onderspannen was met ribtakken.
Het portaal dat uitgeeft op het schip is door zijn volume en zijn rijkheid van decor, één van de meesterstukken van de Romaanse beeldhouwkunst in de Elzas. Al deze voorzijden zijn overdekt met bas-reliëfs, uitgevoerd met uitzondering van de figuren van het timpaan in uitholling en dun toelopend. Het brede, rechthoekige kader van de boog is geflankeerd met steunpijlers of pilasters waarbij de kapitelen zich losmaken in de dunne, schuin afgewerkte kegel, die als bekroning dient. Bovenaan vult een ontlastingsboog met een groep in ronde uitstulping. Een morfologisch onderzoek bracht aan het licht dat deze omkadering die deze van Surbourg en Altenstadt herinnert, toebehoorde aan de basiliek van de 11de eeuw. Het gebeeldhouwd decor daarentegen welk dit overdekt zou van dezelfde periode zijn van de constructie van het gevelmassief in 1140 waar het steun op neemt.
De compositie komt samen met het timpaan waar de tronende Christus rechts een grote sleutel heeft aan Petrus en links een boek aan de heilige Paulus. Deze groep is omkaderd door jachtscènes. Aan de ene zijde een man gewapend met een slinger achtervolgend een vogel die druiven oppikt aan een prachtige druivenstronk, en aan de andere zijde een vogeljager gewapend met een boog. Een naakt kind tracht de top van de boom te bereiken. Het toekomstige paradijs tov het verloren paradijs vormt het voornaamste thema van het portaal. De overhandiging van de sleutel en het gesymboliseerde boek aan de apostelen, zich afspelend in de hemelse tuin, werd tijdens de vroegchristelijke periode alsook op de zijden van de sarcofagen en op de muren van de basilieken weergegeven. Maar te Andlau lijkt het waarschijnlijker dat de mozaïek op de apsis van de oude Heilige Petrusbasiliek te Rome, verdwenen tijdens de Renaissance, als direct model heeft gediend. Dit ter ere aan de soevereine pausen die hun speciale bescherming aan de abdij in de Elzas hadden toegezegd.
Maar de beeldhouwer beperkt zich niet tot het kopiëren, hij karakteriseert de bomen van het paradijs en verenigt de oorspronkelijke formule met andere allegorische thema's. Aldus is de wijngaard, de levenstak, gesteld t.o.v. een wegkwijnende boom als symbool van de zonde en de dood. Een ander thema is de beklimming van de kosmische boom. Het kind bedient zich van de takken zoals een trap en is het beeld van de ziel, bevrijd van het dode lichaam, terug stijgend naar de hemelse stad. Deze interpretatie is verzekerd door een episode van de "Chanson de Graal" en door de analoge vertegenwoordiging van deze te Hattstatt, eveneens in de Elzas. Er is tenslotte de jacht op de vogel die de middeleeuwse verhandelingen interpreteren als een beeld van de ziel van de christen als prooi voor de valstrikken van het Slechte.
Op het linteel verloopt onophoudelijk de geschiedenis van Adam en Eva, met de schepping van de vrouw tot de uitdrijving uit het Aards Paradijs. Twee deuren versierd met hengsels en 3 bomen situeren het verloop. Links is Adam gezeten aan de voet van de Levensboom. In het midden rolt de slang zich rond "de boom van de kennis van het goede en het kwade". Tenslotte rechts met Adam en Eva uit het Paradijs verdreven, zitten onder een boom zonder vruchten, waarschijnlijk de "droge boom" van de legende. "De klaagzang van de eerste ouders" zoals de naam die het motief draagt in de Byzantijnse iconografie waar de scene in "een cirkel van de vastentijd" is ingeschreven. Zijn reproductie aan het portaal van Andlau heeft niets ongewoons als men zich herinnert dat het voorportaal van het koor was gereserveerd aan de boetelingen en dat in sommige regio's, een boeteling met inzet er zich tijdens de vastenperiode ophield en precies de naam van Adam droeg.
Wat betreft de pijlers die de stijlen flankeren, versierd met een lofwerk van rankversiering belast met vogels en viervoeters. Zij stellen elk een opeenstapeling voor van 5 bogen, aan de basis ondersteund door een atlant met baard. Ingenomen onder de bogen wijzen de koppels in gesprek, de scene van het timpaan aan en vertegenwoordigen zij de begunstigers van de abdij. Met verschillende hernemingen zijn hun namen met een sterke Germaanse weerklank ingeschreven in de archivolten en de horizontale banden.
Te Andlau is het thema van de beeldhouwkunst op het portaal in relatie met de naam gedragen door het voorportaal welke het inhoudt. In de middeleeuwen noemde men geregeld, niet enkel het voorportaal begrensd met een zuilengalerij maar ook een portaal opgesteld voor de ingang van de kerken, geregeld het paradijs. Dit paradijselijke thema verhoudt zich geregeld met de kapitelen ondersteunend het gewelf. Men ontwaart er 2 pauwen die drinken van een fontein wat een getrouwe herneming is van een motief in de Byzantijnse kunst, de bron van het leven als een ander onderwerp van christelijke verwachting.
Als men doorgaat naar de buitenzijde, bemerkt men 3 groepen in hoog reliëf die de boog van het portaal versieren. Bovenaan de imposten bemerkt men rechts, Samson die de muil van een leeuw opent en links David als overwinnaar van Goliath. De overwinning van Christus op de duivel en de dood is op een meer tastbare manier uitgedrukt geweest op de sluitsteen door de Redder vertrappelend een draak aan zijn voeten terwijl de heilige Richarde een toren verlaat, als de abdij, en biedt hem de charter van de schenking van Andlau aan.
De gehistoriseerde fries.
De indrukwekkende onderbouw die het portaal inhoudt, is bekroond door een doorlopende fries in bas-reliëf die zich verderzet in de platte spaarvelden en op de lisenen. De uitstekende beeldhouwwerkjes onderlijnen de driedelige verdeling van de gevel. De ontwikkelde lengte van de fries bedraagt 29m50, de hoogte van de panelen bedraagt 60 cm.
Op de noordelijke zijde tot en met het midden van de westelijke zijde vormen de gevechts- en jachtscènes, de voorstellingen van dieren en monsters van ver verwijderde gebieden en de diepte van de zeeën bevolken, het thema. Zich voorziend met een verrekijker kan men gemakkelijker aan de noordelijke zijde van links naar rechts scenes bemerken als;
- een leeuw met leeuwin vormend een waterspuwer
- een leeuw die een gazelle vloert
- een draak die zijn prooi verslindt
- een arend onder een regenboog
- een centaurus die zijn boog aanspant in de richting van 2 draken die in het uiteinde van hun verstrengelde staarten bijten.
Vervolgens is er een scene getrokken van de periode van Theodorus van Ravenna zoals de koning van de Goten die de ridder Sintram bevrijdt, die met de helft is opgeslokt in de muil van een draak. Het is met de hulp van het zwaard van Sintram, verast door de ontvlammende adem van het monster en het zijne blijvend in de schede, dat de held erin slaagt om het geschubde pantser van het beest te doorboren. Een beetje verder wacht zijn trouwe Hildebrand met het paard van Theodorus.
Komen vervolgens;
- een schorpioen onder een boog
- een kameel door zijn Ethiopische ruiter bestegen
- een demon als een hondsaap aanvoerend een gevangene
- een zeemonster die slangen verslindt
- een neerliggende leeuw, aan de hoek geplaatst en vormend een waterspuwer.
In het westen begint de fries door een scene die van de epische legende zou kunnen ontleend zijn. Een beer wendt zich naar een man die zijn zwaard trekt terwijl een beetje verder zijn gezel zich terugtrekt in de kroon van een boom. Het is de Deense legende die een vergelijkbare episode inhoudt; de held, Biarco die in het bezit is van een magisch zwaard, vecht met een beer en doodt hem terwijl Hott, zijn gezet, zich terugtrekt, bibberend van angst. De voorstellingen vervolgen zich verder door;
- een drijfjacht
- een boer die een vos wegjaagt die zijn gans heeft gestolen
Het gedeelte van de fries die boven het portaal situeert stelt een symmetrische samenstelling voor. In het midden kijkt een leeuw naar een leeuwin die een everzwijn verslindt, omringt met gevechtsscènes. Links staan 2 ridders t.o.v. elkaar met een lans, rechts 2 strijders te voet met een zwaard gewapend en aan ieder uiteinde een zeenimf die op een grote vis jaagt.
Het laatste gedeelte van de fries begint met 2 scènes waarin Belzébuth tussenkomst. Voor een vrouw dat waarschijnlijk een non is die wijn komt kopen, vult de wijngaardenier de kannen. Maar de duivel houdt aan het uiteinde een touw vast die aan de nek van de man hangt. In het volgende reliëf ziet men een bankier of geldwisselaar die op zijn rijkdom zit en houdt een weegschaal vast om ondertussen een pelgrim te bedriegen. De duivel die op de rug van de persoon zit, bewijst dat zijn manier van wegen, een afkeuringswaardig is.
De voorstelling van een banket die al de bereidingen uitstalt, beëindigt de fries. Het verhaal speelt zich af van rechts naar links. De jager van een onzichtbaar hert is gevolgd met een slachtscène. Rechtstaand achter een tafel slijpt de slachter zijn mes terwijl een helper een kalf slacht met een bijl. De voorbereiding van de gerechten in de keuken, die naar een hypothese van R. Forrer, dat in een bres van 2 meter figureerde, is verdwenen. Maar men ziet de kelner de bekers nog vult, de bedienden die de schalen aanbrengen. Hierbij draagt de eerste een rond brood, de tweede een schaal in iedere hand en de meest nabije aan de tafel een soepkom. Drie tafelgenoten bestaande uit een man en 2 vrouwen, zitten aan tafel in een zaal nagebootst met zuilen.
Bronnen.
- Robert Will in Alsace romane; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 22, Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1982.
- Jean-Philippe Meyer in Congrès Archéologique de France; Strasbourg et Basse-Alsace; Andlau, église des Saints-Pierre-et-Paul; 162e session 2004; Paris 2006.
- Suzanne Braun in Sculpture romane en Alsace; Editions de la Nuée Blue; Strasbourg 2002.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten