Zoeken in deze blog

vrijdag 6 juli 2018

Eglise Notre-Dame te Chatel-Montagne (Allier 03)

Eglise Notre-Dame 
te Chatel-Montagne

Geschiedenis.
De kerk Notre-Dame van Châtel-Montagne is voor de 1ste maal geciteerd met haar stichting toen op 02 mei 1082 Dalmace, heer van Châtel-Montagne, en zijn vrouw, Etiennette, aan de abdij van Cluny te Châtel de kapel van het kasteel toegewijd aan de heilige Etienne, een gedeelte van het dorp, het domein "le champ-Fréchelle, de grond van "Mont-Fernel, de watermolen "Deux Bornes", het recht om hout te verzamelen in het bos om zich te verwarmen en om in de wouden van Dalmace te bouwen, schonken zodat zij te Châtel een priorij kon oprichten ter ere van de heilige Maagd.
Men veronderstelt dat de schenkers verwant waren met de abt van Cluny, de heilige Hugues de Semur, die deze schenking ontving maar dit is niet met zekerheid geweten.
Verschillende moeilijkheden kenmerken het begin van de priorij daar 2 broers, Arnould en Alboin genaamd, zich verzetten tegen de schenking van Dalmace, bewerend dat deze hun rechten niet is nagekomen. 
Men weet niet of deze verwikkelingen reeds beëindigd waren toen paus Urbanus II aan de abdij van Cluny het bezit van de priorij op 16 maart bevestigde.
Op 21 september komen de abt van Cluny, Pierre, en Aimery, bisschop van Clermont tot een overeenkomst na verschillende twisten waaronder o.a. over de kerk van Arfeuilles die afhing van Châtel-Montagne.
De geschiedenis van het gebouw is slecht gekend voor de 19de eeuw daar de archieven van de priorij verloren gingen en de bezoekers van Cluny niets over de kerk verhalen daar deze blijkbaar in goede staat verkeerden terwijl de kloostergebouwen reeds in 1354 in slechte staat waren.  Dit was eveneens het geval in een vermelding van 1386 en 1417.
De afhankelijkheid van de priorij van Châtel-Montagne van Laveine heeft heel wat vragen met zich meegebracht.  De publicatie van Dom Charuin laat begrijpen hoe een priorij voor mannen overgaat onder de jurisdictie van een vrouwenpriorij, wat heel vreemd was bij Cluny en daar Laveine na Châtel gesticht was.  Oorspronkelijk hadden beide geen enkele band met elkaar, nog met deze van Pont-du-Château.  Volgens de normale gang van zaken in een vrouwenpriorij hield de priores van Laveine zich niet bezig met het wereldlijke beleid dat toegedragen was aan een prior, bijgestaan door een onderprior en een monnik.  De cumul van de opbrengsten stond aan de prior van Laveine toe om te bekomen dat deze verenigd zouden worden met zijn opbrengst van de priorij van Pont-du-Château voor 1289, vervolgens deze van Châtel-Montagne tussen 1310 en 1324.  In het bezit van deze 3 vestingen verbleef deze prior te Laveine dus vanop afstand het beleid voerde over de 4 monniken die te Châtel-Montagne verbleven.  De priorij van Châtel heeft nooit meer dan 5 monniken geteld.
Toen in 1501 de priorij van Laveine werd hervormd door de abt van Cluny, Jacques d'Amboise, schonk de prior al zijn rechten aan de priores, Gabrielle de Polignac zodat deze toch het  beleid van de vesting kon leiden.  Châtel-Montagne en Pont-du-Château die verenigd werden als persoonlijke bezittingen van de prior van Laveine, zijn in deze schenking inbegrepen.  
In 1679 waren er nog monniken te Châtel-Montagne maar door onduidelijke omstandigheden verdwenen deze.  De titel bleef nochtans bestaan en de priores van Laveine benoemde tot 1784 de priester.
In de periode toen er nog monniken waren, werden de vieringen opgedragen aan het hoofdaltaar.  In de apsis en toegewijd aan de heilige Maagd, stond hierboven waarschijnlijk het beeld van de 13de eeuw, nu ondergebracht in een kapel.  De parochiale diensten werden op een ander altaar gevierd, toegewijd aan de heilige Geest, en in het oosten van het schip geplaatst volgens een schikking die geregeld van toepassing was voor een gebouw verdeeld tussen een religieuze gemeenschap en een parochie.
Na het vertrek van de laatste monniken werden de parochiale vieringen overgebracht naar het hoofdaltaar.  Het altaar van de heilige Geest werd tussen 1698 en 1702 afgebroken.  Zijn patronaat werd vervolgens ondergebracht in de 2de kranskapel aan de noordelijke zijde en werd er de oude titularis, de heilige Antonius, er vervangen.  Gedurende enige tijd sprak met van de parochie Saint-Genest, vervolgens zoals het hoofdaltaar en de kerk waren toegedragen aan OLV, werd dit het patronaat dat nog enkel na 1734 gebruikt werd.
De pastorale bezoeken die de chronologie van deze wijzigingen omlijnen, kent men de patroonheiligen van de kapellen vanaf 1698, wat heel laat is maar de patroons van 3 van de kranskapellen zijn veel vereerde heiligen sedert de 13de eeuw en het is waarschijnlijk dat het hier gaat om de oorspronkelijke patroons van de kapellen.
Van zuid naar noord :
- OLV van Genade waarvan het beeld van de 17de eeuw in deze kapel nog bestaat.  Het is mogelijk dat het patronaat van dezelfde periode is als het beeld.
- de heilige Johannes.
- de heilige Antonius, vanaf 1702 vervangen door de heilige Genest.
- de heilige Nicolaas, rond 1725 een tijdje verdrongen door de heilige Lucide.
- de kapel die zich opent in de laatste travee van de noordelijke zijbeuk was onder de bescherming van OLV van Ondersteuning; een devotie die wijst op een late datum van deze constructie.
- de westelijke tribune zou toegewijd geweest zijn aan de heilige Michaël, volgens J. Clément die hiervoor geen enkele bron vermeldt.

Beschrijving.
De kerk van Châtel-Montagne stelt zich samen met een koor omringd met een kooromgang waarop zich 4 kranskapellen openen, met een weinig uitstekend transept met hierboven op de kruising, een vieringtoren; met een schip van 4 traveeën aanpalend met 2 zijbeuken en voorafgegaan van een portaal met hierboven een tribune.  De kerk is volledig overwelfd.
De chronologie opgesteld door E. Lefèvre-Pontalis en gevolgd door alle auteurs gaan de laagste gedeelten van het schip, de zijbeuken en het transept terug tot begin 12de eeuw.  De hoogste gedeelten van het schip vanaf de valse tribune, de gewelven van de zijbeuken en het westelijk massief plaatsen zich rond 1150; en de gewelven van het transept en het ganse koor behoren tot het einde van de 12de eeuw.
De klokkentoren dateert niet van voor de 1ste jaren van de 13de eeuw.
Bruno Craplet heeft deze chronologie in twijfel getrokken in naam van de eenheid van het schip.  Volgens hem dateert het transept van het einde van de 11de eeuw in zijn laagste gedeelten, het schip van begin 12de eeuw, het portaal van de jaren 1130, het koor van midden 12de eeuw, en de hoogste gedeelten van het transept en de toren van einde 12de eeuw.

Binnenzijde.
De oorspronkelijke kerk had geen portiek, het huidige is tegen de oude gevel aangezet waarbij 2 zijvensters zijn weggestoken; het koor sloot zich af volgens een veel voorkomend plan in de regio zelfs bij grote kerken zoals te Franchesse, Huriel, Néris in de Allier, zoals te Mauriac in de Cantal, door een apsis tussen 2 absidiolen waarvan de openigsbogen op het transept nog bestaan.  In haar ontwerp had zij een lengte van ongeveer 31 meter.
Het gebouw is opgericht in graniet met een zware korrel en met grote blokken in de oudste gedeelten, en met een fijnere korrel in de andere.  Het schip is overdekt met een tongewelf versterkt door de gordelbogen en de zijbeuken met een kwartrond gewelf met aan iedere travee onderbroken met een rondboog, uitgewerkt met een laag scheidingsmuurtje zoals te Ebreuil en in de kerken van de Auvergne zowel in de Puy-de-Dôme als in de Cantal.




De vierkante pijlers zijn voorzien van 4 half ingewerkte zuilen die de gordelbogen van het hoofdgewelf, de grote gewelven en de bogen gezet op de zijbeuken dragen.  Allen zijn in rondboog en de bogen op de zijbeuken zijn opgericht in op elkaar afgestelde blokken tussen de aanzetten volgens een veel voorkomend procédé van de 11de eeuw in de regio's en men nog steeds terugvindt in het begin van de 12de eeuw.



De basissen zijn voorzien van op elkaar liggende voetringen en gescheiden door een hollijst of banden zoals te Néris en te Saint-Désiré.  De kapitelen die uitgehakt zijn in het graniet zijn versierd met plat gebladerte, zware palmetten, met tegenover elkaar gestelde dieren, met een ezel beladen met een lange zak, met een sterk uitkomende reliëf, met personages die de armen en benen omhoog houden, en met acrobaten en narren zoals men er eveneens ziet te Bourbon en te Souvigny, in verschillende kerken in de regio tot in Gannat en de Cantal.  De muur van de laatste travee van de noordelijke zijbeuk was aanvankelijk met een kapel doorbroken maar deze werd in de 19de eeuw afgebroken en de muur gereconstrueerd.  De stijl van het beeldhouwwerk zoals de constructiekenmerken verwijzen naar de 1ste jaren van de 12de eeuw.








In de 1ste kerk waren de gewelven van de zijbeuken waarschijnlijk graatgewelven zoals te Néris.  Deze waren lager dan nu en het gewelf van de hoofdbeuk dat waarschijnlijk een tongewelf was, nam ongeveer 4 meter lager een aanvang waarvan nu nog aan afgebroken deel in de zuidelijke kruisbeuk zichtbaar is.  Deze moest een volle muur bezitten boven de grote boogreeksen en ontving aldus geen directe verlichting.  Het schip en de zijbeuken waren beschut onder een groot dak met 2 hellingen.  Rond 1150 besliste men om de hoofdbeuk te verhogen en het schip te verlichten.  Men behield de grote boogreeksen en men brak de muur af tot op het niveau van de gewelfboog en men plaatste bovenaan een boogreeks met 3 bogen per travee die terugvielen op de rechthoekige pijlers.  Het gewelf van de zijbeuken werd verhoogd en vervangen door een kwartrond gewelf.  De bogen van de boogreeks boven de grote bogen openen zich direct op de zijbeuken zoals te Vignory.  Een rij van staafvormige kanteelversiering loopt boven deze boogreeksen met hierboven een venster, doorbroken op iedere travee tussen 2 blinde boogreeksen en onmiddellijk onder het tongewelf zoals bij een aantal kerken in de Bourgogne het geval is.  Het bewijs van deze werken bovenaan de gewelfboog ziet men in de onregelmatigheid van de afbraak op het niveau van het triforium, in de verschillende metselverbanden en de materialen, in een zekere vermindering van de zuilen die naar boven lopen tot onder de gordelbogen waarvan verschillende kapitelen afkomstig zijn van de constructie begin 12de eeuw.








Enig tijd na het beëindigen van deze werken voegde men in het westen van de gevel en op een verschillende as dan deze van het schip, een portiek toe welk doet denken aan Ebreuil, Huriel of Paray-le-Monial.  Deze is overwelfd met een graatgewelf met vulstenen en geflankeerd van zijbeuken met overlangse tongewelven met vulstenen.  Bovenaan de tribune, welke men bereikt via een moderne trap, is deze overdekt met een tongewelf zoals bij het schip en gestut door de kwartronde gewelven van de nabije zalen.  Het gedeelte van de gewelven is hier hetzelfde zoals bij de narthex of tribune van de kerk te Tournus.


Restanten van beschilderingen die de kerk vroeger versierden zijn nog zichtbaar in de tribune welke waarschijnlijk het koor vormde van de 4 monniken en de prior die te Châtel-Montagne verbleven van de 12de tot de 14de eeuw.  Hiertoe hadden zij een directe toegang vanuit de priorij.  De kleuren zoals okergeel, rood, kalkwit, zwart zijn direct op de kalkbepleistering aangebracht die de granietmuren bedekte.  Men bemerkt nog geplooide lintvormige versieringen, met kalfstanden versierd, gestileerd gebladerte, bloemen met 4 kroonblaadjes.  Deze moeten van het einde van de 12de eeuw of begin 13de eeuw dateren.  Het beschilderde decor had gedeeltelijk de Revolutie overleefd en in 1854 signaleerde men dat de zuilen nog versierd waren met een gele ruitversiering met een roze bloem ingekaderd op een dofbruine achtergrond terwijl de kapitelen afwisselend versierd waren met rode en gele achtergrond en de astragalen geel of rood waren.  Deze decoraties verdwenen in de 19de eeuw met de restauraties.
Het is pas op het einde van de 12de eeuw dat de gewelven van het transept verhoogd werden en het koor vergroot.  Tegen de pijlers van het vierkant van het transept werden zuilen geplaatst en bij de pilasters die de gebroken bogen dragen, werden trompen met 8 zijden gezet.  De gebroken, transversale tongewelven werden boven het niveau van de oorspronkelijke tongewelven met ongeveer 4 meter geplaatst.  De oculus werd in de eindmuur doorbroken boven het kleine venster in de 19de eeuw.  Het traptorentje ten noorden van het transept werd in dezelfde periode opgericht.




Het koor waarvan de as is verbogen naar het zuiden, is overdekt met een gebroken tongewelf gescheiden van een halfkoepel door een brede gebroken gordelboog die gedragen wordt door een toegevoegde zuil en op het dekstuk van een brede, cirkelvormige pijler.  Deze samenstelling treft men aan bij verschillende kerken in de Auvergne.  Smalle colonnetten met kapitelen, versierd met palmetten en knoppen, dragen de grote rondbogen.  Bovenaan zijn 3 rondboogvensters doorbroken die omkaderd worden door 3 blinde boognissen waarbij enkele in het kalk uitgehouwen kapitelen bijna niet verschillen van de andere in graniet.  Gans het decor is hier nog zwaar en onhandig dat het moeilijk schijnt om de constructie van het nieuwe koor te laten teruggaan tot het laatste kwart van de 12de eeuw.











De boogreeksen van de oorspronkelijke kapellen die zich op het transept openden, zijn bewaard gebleven en vormen de ingang van de kooromgang waarvan de traveeën zijn overdekt met kwartronde gewelven terwijl op het omtrekkende gedeelte een gelijksoortig tongewelf is geplaatst waarop de kapellen met halfkoepel en de vensters die deze scheiden, uitkomen.  De colonnetten geplaatst op een ondermuur tegen de buitenste muur, zoals te Conques en in verschillende kerken van de Auvergne, dragen de terugval van het gewelf.  De kapel ten noorden van het koor is gereconstrueerd geweest in de 19de eeuw op de plaats van een grote, vierkante kapel die de oorspronkelijke, kleine kapel had vervangen.






Buitenzijde.
Aan de buitenzijde is het gebouw in de 19de eeuw heel erg hernomen geweest met de transeptgevel, de laatste travee van het schip en de 1ste koorkapel in het noorden.  Deze moeten allemaal volledig gereconstrueerd geweest zijn op hetzelfde moment dat men aan de noordelijke zijde van het transept een traptoren toevoegde.  De sacristie werd verplaatst naar de zuidelijke gevel van het transept en een portiek werd aangebracht aan de zuidelijke zijde voor het portaal aan de 2de koortravee.  Het lijstwerk en de kordonlijst van staafvormige kanteelversiering zijn herdaan geweest.  Het merendeel van de kraagstenen onder de hoge en lage daken zijn nieuw, net zoals de gevelversiering met kruisen.
De westelijke gevel is mooi samengesteld met een machtig effect en een soberheid van lijnen welke overeenkomt met het ruwe van de materialen.  Twee series van 3 boogreeksen in uitstek op de muur vervoegen de steunberen en houden 3 ingangen in die zich openen op een portaal en bovenaan verlichten de vensters de tribune en de aanpalende ruimten.  De breedte van de steunen en de muren met het belang van de steunberen veronderstellen dat de architect in het midden van de 12de eeuw, het portiek aan de gevel toevoegde met het idee zoals te Conques, Mauriac, Tournus en Paray-le-Monial, 2 geveltorens aan te brengen maar het rechthoekige plan verlengd van oost naar west met traveeën waarop deze torens zouden rusten, blijft een raadselachtige veronderstelling.







Op het vierkant van het transept verheft zich een vierkante klokkentoren die herinnert aan de kerken zoals te Veauce en te Franchesse.  Twee boven elkaar geplaatste verdiepingen waarbij de 1ste naakt is en de andere opengewerkt, zijn aan iedere zijde versiert met 2 series van rondbogen die op een colonnet terugvallen.  De half ingewerkte colonnetten versieren de hoeken en het midden van iedere zijde.  De westelijke muur is dicht om de klokkentoren te beschermen tegen regen en sneeuw.  Vroeger stond op deze toren een spits.  Men heeft nog de aanwezigheid ontdekt van kleine trompen die zich nog steeds  bevinden aan de hoeken van de toren en de spits was oorspronkelijk van steen en het vierkante plan.  De 4 of 5 aanzetten aan de basis die nog bestaan, biedt nog de mogelijkheid om een hoogte van 13,65 m te berekenen.  Met de revolutie werd deze afgebroken en de materialen werden ten voordele van de gemeente verkocht.






Bouwoverzicht en invloeden.
Als we al deze verschillende elementen samenbrengen, kan men de laagste gedeelten van het schip, de zijbeuken en het transept dateren van het begin van de 12de eeuw en dit tot en met de aanzetten aan de buitenzijde die de kordonlijst omkaderend de kleine bogen, decoreren.
In het midden van de 12de eeuw heeft men het gewelf van de hoofdbeuk heeft men het gewelf van de hoofdbeuk verhoogd.  Deze steunen op de grote bogen van het valse triforium en de hoge vensters.  De zijbeuken werden overwelfd met kwartronde gewelven wat de herwerking van de hoogste gedeelten van de zijmuren en de overdekking met zich meebracht.  Iets later voegde men het portiek met de tribune voor de westelijke gevel toe.
Op het einde van de 12de eeuw bracht men opnieuw de koepel van de kruising aan op de gebroken bogen, men verhoogde de gewelven van de kruisbeuken en vergrootte het koor omringd met een kooromgang en 4 kranskapellen.  De klokkentoren werd bij het begin van de 13de eeuw aangebracht.
Zoals in tal van andere kerken in de Bourbonnais en de Forez, aan de grenzen van de Auvergne en de Bourgogne laat de invloed van deze 2 befaamde scholen zich voelen.  De constructie is eerder Bourgondisch door de algemene samenstelling en verhoudingen, het bewerken van de materialen, de afwezigheid van de polychromie en de mijterbogen.  De directe verlichting van het schip is eveneens Bourgondisch net zoals het systeem van de gordelbogen bij de hoofdbeuk en de afwezigheid van tribunes die hun plaats zouden innemen in de verheffing van het gebouw.  De kwartronde gewelven van de zijbeuken zijn eerder een invloed vanuit de Auvergne.  Het portiek en zijn tribune herinneren aan samenstellingen in de Auvergne en de Bourgogne, in het plan zoals in het systeem van overwelvingen.  Als het oorspronkelijke koor eerder Bourgondisch was, is deze nu duidelijk onder invloed van de Auvergne door haar plan, verheffing, het systeem van overwelving, de zuilen van de kooromgang en de techniek van de grote bogen die het hoofdgewelf vormen van het cirkelvormige tongewelf dat de kooromgang overwelfd.  De klokkentoren is eerder verwant met een groep klokkentorens uit de Bourgogne.

Bronnen.

- Jean-Pierre Ravaux in Congrès Archéologique de France, Bourbonnais, 146ième session 1988; Société Française d'Archéologie, Paris 1991.
- Marcel Aubert in Congrès Archéologique de France, Allier, 51ième session 1938; Société Française d'Archéologie, Paris 1939.
- Bernard Craplet in Auvergne romane; Editions de Zodiaque "la Nuit des Temps 2"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1952.

Bijlagen.
-https://atlas-roman.blogspot.be/2014/12/03-allier-roman.html
-https://www.google.com/maps/d/viewer?ll=46.49513014089353%2C3.3316037695312843&spn=1.510893%2C2.469177&msa=0&mid=1vPgF-y91cPVjoZ1bKJBE5nIqLcs&z=9
-http://www.monumentum.fr/eglise-notre-dame-pa00093052.html
-http://www.culture.gouv.fr/public/mistral/merimee_fr?ACTION=CHERCHER&FIELD_1=REF&VALUE_1=PA00093052
-https://fr.wikipedia.org/wiki/%C3%89glise_Notre-Dame_de_Ch%C3%A2tel-Montagne
-https://commons.wikimedia.org/wiki/Category:%C3%89glise_Notre-Dame_de_Ch%C3%A2tel-Montagne?uselang=fr
-http://lieuxsacres.canalblog.com/archives/chatel_montagne__03_allier_/index.html
-http://www.petit-patrimoine.com/fiche-petit-patrimoine.php?id_pp=03066_1
-http://paroissenotredamedelalliance.paroisse.net/rubriques/gauche/les-paroisses/le-mayet-de-montagne/chatel-montagne
-http://www.caue03.com/userfiles/files/Notre-Dame%20de%20Chatel-Montagne%20-%20format%20r%C3%A9duit.pdf
-http://www.art-roman.net/chatelmontagne/chatelmontagne.htm
-http://www.philippe-gavet.com/07/04/11/
-https://photos.google.com/album/AF1QipN_5RWyUiM8jiNVWXazIwnXfO57l78JZR7K7nAm
-https://www.geoportail.gouv.fr/carte

Geen opmerkingen: