Eglise Saint-Germain et Saint-Benoît
te Saint-Germain-en-Brionnais
Geschiedenis.
"Sanctus Germanus Briennensis" van het aartspriesterschap van Semur-en-Brionnais, was de zetel van een priorij van reguliere kanunniken van Saint-Augustin, in 1095 gesticht door de landsheren van Dyo. De naam Saint-Germain verschijnt niet in voorgaande teksten, en men kan aldus vermoeden dat de stichting van de priorij aan de oorsprong ligt van het huidige dorp. Er bestaan trouwens geen sporen van de kloostergebouwen, in de 16de eeuw vernield door de Hugenoten. De kerk zelf heeft een mooi gegeven van de tradionele architectuur in de Brionnais bewaard.
Beschrijving.
De kerk bewaart een schip van 4 traveeën begrensd met zijbeuken en een apsis geflankeerd van 2 absidiolen, zonder transept noch koortravee.
Het schip dat overwelfd is met een tongewelf op gordelbogen ontvangt geen directe verlichting. Het betreft hier een samenstelling zoals te Iguerande en te Varenne-l'Arconce. De grote boogreeksen, die zo hoog zijn dat hun sleutels dezelfde hoogte bereiken als de aanvang van het tongewelf, zijn eveneens in rondboog en in uitsprong. De kruisvormige pijlers die op 3 van hun zijden aangezette halfzuilen dragen, ondersteunen de eerste gording van de bogen en de gordelbogen. De basissen van deze zuilen bezitten geen univormigheid. Een heel verspreid type is gevormd door een zware cilinder versierd met een kabelmotief tussen 2 kleine voetringen. Een bandlijst, een hollijst en een schuine afwerking vormen het sobere lijstwerk van de dekstukken. De kapitelen in zandsteen zoals het geheel van de kerk zijn kubisch of versierd met ruwe kapiteellichamen waarop steeds mensenhoofden uitkomen. Op één van deze ziet men het kenmerkend type van 4 tov elkaar gestelde dieren met 2 per 2 boven een kapiteellichaam met gebladerte. Zijn manier verschilt niet van de analoge kapitelen in de regio. De zijbeuken dragen graatgewelven op gordelbogen met 1 enkele cilinder met imposten van lijstwerk zoals de dekstukken van de kapitelen in het schip. De aangezette steunpijlers in de gootmuren ontvangen deze zijdelings. De lichte ontlastingsbogen op de gootmuren zijn uitgewerkt in de 2 oostelijke traveeën van de noordelijke zijbeuk. De brede, inspringende vensters met 1 per travee verzorgen de verlichting van het schip. De hoofdbeuk is anderzijds verlicht door een oculus met dubbele booglijst en zachte booglijsten doorbroken in de gevelmuur.
De centrale apsis overwelfd met een halfkoepel, is iets nauwer dan het schip. In verheffing bewaart zij een bijzonder decor en combineert het systeem van Lombardische banden en boogreeksen, en deze van de grote boogreeksen op colonnetten. Een lijn van kleine Lombardische bogen is van plaats tot plaats ondersteund door de gebruikelijke banden ipv tot beneden te dalen, rusten op de dekstukken van de colonnetten. Deze colonnetten dragen eveneens de terugval van de rondbogen, onder de Lombardische banden. De 2 uiteinden zijn onversierd. In de 3 andere zijn de inspringende boogvensters uitgewerkt. De basissen en dekstukken zijn identiek aan deze van het schip. De brede, zware palmen versieren de kapitelen. Het geheel rust op een doorlopende band met lijstwerk aan zijn bovenste gedeelte.
De absidiolen zijn eveneens nauwer dan de zijbeuken die deze verlengen en zijn overdekt met een halfkoepel waarvan de bogen verhoogd zijn. De boogreeksen die de halfronden versieren verschilt lichtjes van de ene absdiool tot de andere. In het noorden houdt de boogreeks 3 bogen in terwijl deze in het zuiden er 5 telt. Maar de algemene samenstellingen zijn hetzelfde. De paarsgewijze zuilen ontvangen de terugval van de archivolten uitgezonderd aan de uiteinden waar men er slechts één telt. De basissen en dekstukken zijn identiek aan de voorgaande. De kapitelen zijn versierd met gebladerte en fruit met steeds hoofden aan de hoeken. In de zuidelijke absidiool bemerkt men naast elkaar staande vogels met ontvouwen vleugels. De stylobaten waarop de boogreeksen zich steunen, zijn voorzien van lijstwerk.
Het metselverband is heel onregelmatig, uitgezonderd op sommige plaatsen zoals bij de steunberen, hoeken, de gevel waar men breuksteen met rechthoekig, middelmatig metselverband heeft gebruikt. De buitenste verheffing verschilt weinig van deze te Iguerand en Varenne-l'Arconce. In overeenkomst met de eerste is zij gekenmerkt door een proces dankzij de lichte verheffing van de hoofdbeuk op de zijbeuken. Maar als de puntgevel rekening houdt met deze verheffing, maakt zij geen gebruik van de verlagingen dat de geest van Cluny toedraagt aan deze van Varenne-L'Arconce. Zijn symmetrie is trouwens onderbroken door de toevoeging in de gotische periode van een vierkante klokkentoren in de verlenging van de zuidelijke zijbeuk. De rest van de constructie heeft zijn oorspronkelijke verhoudingen bewaard. Het is een heel wat wijdere puntgevel en 1 enkele steunbeer met talud die de scheiding van het schip en de noordelijke zijbeuk kenmerkt. In de gevelmuur van deze zijbeuk ziet men een dichtgestopte oculus. Wat betreft het centrale gedeelte is deze doorbroken, uitgezonderd van de oculus aan de top, door een ingang met dubbele gebroken booglijst, daar de archivolt die deze insluit, in rondboog is. Dit detail verraadt de ongeschiktheid van de constructeurs van deze gebroken formule die gans nieuw was voor hen daar men deze nergens anders aan het gebouw terugvindt. Iedere booglijst rust op 2 colonnetten uitgewerkt in de uitbouw van de steunmuren. De vierkante dekstukken waarvan een kleine lijst het onderste gedeelte onderlijnt. De kapitelen zijn gedaan met ruw gebladerte en de basissen zijn gevormd met een zware voetring versierd met kabelmotief tussen 2 nauwe voetringen. Het timpaan is enkel gebeeldhouwd met een krachtig kruis.
De steunberen met talud begrenzen de zijbeuken. Aan de tweede travee van de zuidelijke zijbeuk opent zich een portaal waarbij onder de boog het timpaan versierd is zoals het andere aan de puntgevel met een kruis. De gootklossen zijn blijkbaar herdaan geweest met een sporadisch hergebruik van enkele gebeeldhouwde modillons. Het zijn eveneens gebeeldhouwde modillons die de gootklossen van de apsissen versieren. Twee steunbeer-zuilen begrenzen de centrale apsis maar zij zouden zuiver decoratief zijn. Deze zuilen bezitten geen enkele bekroning en stijgen tot ongeveer 2 kwart van de apsishoogte. Samen met Paray-le-Monial en Bois-Sainte-Marie zijn het de enige voorbeelden hiervan in de regio.
Om de kerk te dateren bezit men de vermelding van 1095. De constructie zou van een iets latere datum zijn daar de traditionele kenmerken van de architectuur, de constante aanwezigheid van de boog en tongewelf het moeilijk maken om zijn constructie in de loop van de 12de eeuw aan te vatten. Zij verraadt zoals bij de naburige kerk van Bois-Sainte-Marie waarmee zij in verschillende kenmerken overeenkomst, de invloed van de cluniaanse traditie in deze regio die intenser wordt in de eerste jaren van de 12de eeuw met de waarschijnlijke afwerking van de kerk. Dit is eveneens op een moment van de gelijktijdige constructie van de abdijkerk van Cluny en de priorijkerk van Paray dat de intense uitwisselingen tussen werklieden en architecten intenser wordt.
Bronnen.
- Raymond Oursel et A-M. Oursel in "Les églises romanes de l'Autunois et du Brionnais"; Imprimerie Protat Frères; Macon 1956.
- Guy Lobrichon in "Bourgogne romane"; Editions Stéphane Bachès; Lyon 2013.
- Sapin C., Arnaud C., et Berry W. in "Bourgogne romane" Dijon 2006.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten