Eglise Saint-Sauveur
te Jambville
Geschiedenis.
Volgens Jean-Vital Gautier gaat de stichting van de parochie terug tot het jaar 1023. Tijdens het Ancien Regime hing Jambville af van de aartsbisdom van Rouen, van de aartsdekenij van de Franse Vexin met zetel te Pontoise en de dekenij van Magny-en-Vexin. De begever van de prebenden van de priester was de abt van de abdij Saint-Gemer-de-Fly. Zij bezat eveneens een kleine priorij te Jambville. De grote tienden werden verdeeld onder de abt en de priester.
De kerk is toegewijd aan de heilige Maagd Maria. Het oudste element van de kerk is het Romaanse timpaan van het vroegere zijportaal ten noorden van het schip, aan het begin van de 1ste travee. Dit dateert van begin 12de eeuw, met het linkergedeelte van de westelijke gevel, zijn middelste steunbeer en een deel van de noordelijke muur van het schip. De basis van de klokkentoren dat aanvankelijk de kruising van het transept was, dateert van het 2de kwart of het midden van de 12de eeuw. De klokkentoren is op hetzelfde moment gebouwd maar de spits dateert van later. Het kleine vierkante koor dateert van het einde van de 12de eeuw. De constructie vond plaats in verschillende fasen met een tussenperiode van verschillende decennia. Ieder opgericht gedeelte verving een travee van de oorspronkelijke kerk van de 11de eeuw. Deze moest enkel een schip inhouden dat van het koor gescheiden werd door de basis van de klokkentoren zoals te Gédancourt. Rond 1220/1230 is de zuidelijke kruisbeuk van de voorgaande campagne vervangen door een Gotische constructie die zich naar het oosten verlengde dmv een kapel ten zuiden van het koor. Het is niet uitgesloten dat deze dienst deed voor de vieringen van de priorij. In de 14de eeuw is de stenen spits van de klokkentoren aangebracht waarvan het Gotische karakter benadrukt wordt door de waterspuwers en de uitgestrekte dakvensters. Vervolgens blijft de kerk onveranderd tot 1510/1540 wanneer zij een zijbeuk in het zuiden bijkrijgt en op hetzelfde moment een ribgewelf ontvangt in de flamboyante Gotische stijl. Een minder verheven zijbeuk is eveneens ten noorden van het schip aangebracht aan de laatste 2 traveeën van het schip maar werd later afgebroken waarschijnlijk op hetzelfde moment van de noordelijke kruisbeuk.
Met de Franse Revolutie zijn de parochies van het departement Seine-et-Oise gehergroepeerd in het nieuwe diocees van Versailles waarvan Jambville nog steeds deel uitmaakt. De kerk wordt op 04 juni 1926 ingeschreven als historisch monument. De klokkentoren en het timpaan zijn op 17 oktober 1938 geklasseerd. In de jaren '80 werd de klokkentoren gerestaureerd en zijn bogen die waren dichtgestopt sedert de constructie van het gemeenschappelijk dak van het schip en de zijbeuk, werden opnieuw vrijgemaakt. Andere restauratiewerken zijn in 1989 ondernomen. Het niveau van de grondmassa rond de kerk is verlaagd op zijn oorspronkelijk niveau en de oude architecturale polychromie zijn in het schip, de basis van de klokkentoren en de zuidelijke kruisbeuk hersteld.
Beschrijving.
De kerk stelt zich samen met een modern portiek voor het westelijke portaal van het schip; met een schip van 3 traveeën met 1 zijbeuk ten zuiden van het schip, met vierkante traveeën; met de basis van de klokkentoren en een rechthoekig koor van 1 travee, met een kruisbeuk en een zuidelijke zijkapel toegewijd aan de heilige Maagd Maria in de as van de zuidelijke zijbeuk; en met een sacristie ten noorden van het koor.
Het geheel van de kerk is op 1 enkel niveau en op ongeveer dezelfde hoogte overwelfd met ribben. Aan de binnenzijde ziet men nog de dichtgestopte boogreeksen van de oude noordelijke zijbeuk aan de 2de en de 3de travee van het schip en zowel aan de binnen- als buitenzijde de dichtgestopte boog van de oude noordelijke kruisbeuk. Het geheel van de kerk is voorzien van een gemeenschappelijk dak met 2 hellingen, met een puntgevel aan de gevel en een andere aan het kooreinde. De klokkentoren wijzigt naar een 8-hoekig plan ter hoogte van zijn basis en is getooid met een stenen spits van hetzelfde plan.
Buitenzijde.
De enige elementen die aan de buitenzijde de aandacht trekken zijn het Romaanse timpaan in het noorden aan de 1ste travee van het schip en de klokkentoren.
Timpaan.
Het Romaanse timpaan is één van de twee vertegenwoordigers van timpanen opgevuld met een metselverband van ruitvormige stenen in de Franse Vexin of de Pincerais, samen met Epône. Men kan hierbij nog Brignancourt toevoegen waar iedere steen gebeeldhouwd is met een vierkant gevormd door een voetring en in het midden met een bezant. In de Oise bestaan timpanen onder deze vorm te Cambronne-lès-Clermont, Nointel en Trumilly. Het timpaan rust op een monoliet linteel met hierboven een archivolt met een eenvoudige rij van niet gemoluurde sluitstenen. Dit heeft een voorkomen als archaïsch maar de gebeeldhouwde band met violetbloemen die de archivolt omringt, verwijst naar een eerdere datering. Van de steunmuren bestaat nog enkel de laatste steen aan beide zijden en is voorzien van een impost aan het binnenwelfvlak. Dit is voor een groot gedeelte in de muur gezet die de ingang afsluit. Zijn breedte is 1,38 meter.
Klokkentoren.
Deze maakt deel uit van de vier, 8-hoekige Romaanse klokkentorens in de Franse Vexin. Andere vindt men terug te Bouconvillers, Breuil-le-Vert, Condécourt en Lierville. Er bestaan eveneens die overgaan naar een 8-hoekig plan net onder de spits zoals te Frémécourt en Tessancourt-sur-Aubette. De overgang naar het 8-hoekig plan gebeurt aan de basis van de klokkenverdieping met vier 3-hoekige ingesneden gedeelten. Deze zijn goed zichtbaar in het noorden maar zijn in het dak aan de zuidelijke zijde verborgen. Aan de binnenzijde rusten deze ingesneden delen op trompen. Een aanzet bovenaan de waterlijst als een niet gemoluurde band kenmerkt het begin van de klokkenverdieping en dient als steun aan de rondbogen waarvan er 1 per zijde is. Deze waren dichtgemetseld tot de restauratie in de jaren '80. De breedte van de bogen komt overeen met een kwart van de breedte van de muurwanden. Deze schijnen groter te zijn dan in werkelijkheid het geval is, om reden van de verlenging van de torische archivolt en de 2 colonnetten met kapitelen die de steunmuren flankeren. De kapitelen hebben hun beeldhouwwerk verloren. Het merendeel is vervangen door de in ruwe vorm gehakte kapiteellichamen, tijdens de restauratie. De dekstukken ontvangen een bandlijst, een smalle lijst of een hollijst, en vormen een doorlopende tablet tussen 2 aanpalende bogen. Gans de verdieping van de klokken is opgetrokken in maatstenen. Deze beëindigt zich door een gootklos van modillons met 5 per zijde, deze die de hoek vormen erbij inbegrepen. Zij zijn gebeeldhouwd met horizontaal staafwerk, kanteelversiering, met een bol of grijnzende gezichten.
De spits vormt geen herwerkte Romaanse spits maar dateert volledig van de 13de of de 14de eeuw. Onderaan steekt op ieder van de hoeken een buste met 2 armen uit wat echter geen waterspuwer voorstelt. Deze gezichten zijn niet zonder overeenkomst met deze die de archivolten van de vensters van de zijkapellen en het kooreinde van Gaillon-sur-Montcient bezitten die van 1225/1230 dateren. De hoeken zijn verzacht door de voetringen. De zijden zijn glad zoals te Bouconvilliers, Breuil, Epône en Tessancourt. Iedere zijde is voorzien van een dakvenstertje van een meer ruwere vorm, met steunmuurtjes en een klein fronton dat rust op 2 tabletten. Gans bovenaan is iedere zijde eveneens opengewerkt door een kleine rechthoekige vorm, en met bemerkt talrijke maar onregelmatig verspreide bulstergaten.
Bronnen.
- Pierre Coquelle in Les Clochers romans du Vexin Français et du Pincerais; Pontoise 1903 te lezen in http://worldcat.org.
- Pierre Coquelle in Les portails romans du Vexin Français et du Pincerais; Pontoise 1906 te lezen in http://worldcat.org.
- Bernard Duhamel in Guide des églises du Vexin Français : Jambville; Editions du Valhermeil; Paris 1988.
- Louis Régnier in Excursions archéologiques dans le Vexin Français : Jambville; Imprimerie Benard-Badel et fils; Gisors 1927.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten