Zoeken in deze blog

zondag 1 november 2020

Eglise Notre-Dame de l'Assomption te Château-Landon (Seine-et-Marne 77)

Eglise Notre-Dame de l'Assomption 
te Château-Landon

Geschiedenis.
De kerk Notre-Dame is één van de 5 vermelde kerken in de middeleeuwen te Château-Landon maar er is niets gekend ivm haar oorsprong.
De kerk gaat terug tot het einde van de 11de eeuw.  Midden 12de eeuw werd het transept hernomen alsook het kooreinde en de laagste gedeelten van de klokkentoren zijn aangebouwd geweest.  De bovenste verdiepingen van de klokkentoren zijn iets later opgetrokken.



In de 14de eeuw zijn de grote boogreeksen van het schip aan de zuidelijke zijde gereconstrueerd en de zuidelijke zijbeuk werd volledig hernomen.
In 1668 sloeg de bliksem in op de klokkentoren die in 1868 gerestaureerd werd.  Twintig jaar lager heeft de architect van de dienst Historische Monumenten, Sauvageot, een serie werken ondernomen op basis van oude documenten. om de noordelijke muren van het schip en zijbeuk in ere te herstellen evenals de houten overdekking van de hoofdbeuk.

Beschrijving.
Buitenzijde.
Het rechter gedeelte van de gevel is weggenomen geweest en gewijzigd tijdens de reconstructie van de zuidelijke zijbeuk van het schip in de 14de eeuw.  Oorspronkelijk moesten de 2 uiteinden van de zijbeuken vergelijkbaar geweest zijn en gestut met platte steunberen.  Het oude metselverband is gedaan met kleine breukstenen gezet in een mortellaag waaruit het centrale voorportaal van de kerk uitspringt in maatsteen.  De ingang en de venster openen zich in een vooruitspringend massief beëindigd door een horizontale gootklos die gedragen wordt door modillons gebeeldhouwd met gezichten en symmetrische motieven.  Een vergelijkbare gootklos benadrukt de steun van het venster en verdeelt de 2 verdiepingen.




De ingang is begrensd met 2 naar binnen gezette stijlen en bekroond door een linteel.  Het timpaan in rondboog is versierd met een motief van ruiten omringd door een rij van nauwe sluitstenen die licht uitstekend zijn.  In de dikte van het massief zijn 2 stijlen versneden met daarop kapitelen.  De overeenkomstige boogring is van lijstwerk voorzien met zware staven ingewerkt door een lijstwerk van brede hollijsten.  De dekstukken van de kapitelen zijn gegroefd met parallelle, horizontale groeven.  Deze verlengen zich naar de buitenste zijde van het massief.  De kapiteellichamen zijn heel kort en versierd met zware palmetten met gegroefde nerven.  De omtrek van de omkaderingsboog is versierd met 3 rijen van sterren.  Hetzelfde motief is hernomen in de verlenging van de dekstukken.  Een uitstekende band, ingegroefd met parallelle groeven, omringd het geheel.







Het venster schijnt minder ingevoegd daar op dit niveau de zijdelingse stijlen, twee te onderscheiden, rechthoekige steunberen vormen.  Zijn boog is van lijstwerk voorzien zoals de sluitsteen van de ingang en zijn stijlen zijn omringd met half ingewerkte zuilen, duidelijker uitkomend dan bij het portaal.  Een boogring die op de kraagstenen is gezet, omringt het venster.  Deze is eveneens van lijstwerk voorzien met hollijsten en lijstjes. Een gegroefde, uitstekende band loopt hierboven.  De kraagstenen van een ruwe vorm zijn versierd met palmetten en knoppen, meer uitgehold dan uitgesneden en zetten zich verder in een fries ter hoogte van de stijlen van het venster.  Gans dit geheel schijnt te dateren van de 11de eeuw zoals het venster van het Basse-Oeuvre van Beauvais dat eveneens omboord is met uitgeholde sterren.




De noordelijke zijde van het schip is enkel door één enkele steunbeer gescandeerd.  De bovenste muur is doorbroken met 4 rondboogvensters zonder versiering.  De muur van de zijbeuk bevat 3 vensters met een ingang waarbij het linteel is versierd met 3 kabelmotieven en waarbij het timpaan in rondboog is versierd met gerestaureerde ruiten.  De gootklos is modern.







De noordelijke transeptarm is opgebouwd in maatsteen en begrensd met platte steunberen.  Een ingang opent zich in de gevel, genomen in een uitstekend massief en beëindigd met een talud die begrensd wordt met een tablet en een voetring.  De ingang zonder timpaan, is geopend onder een rondboog en zijn stijlen zijn versierd met 2 paren van half ingewerkte zuilen met basissen en kapitelen.  Een ander paar van toegevoegde zuilen draagt een torische archivolt, ingewerkt met dunne hollijsten.  Een rij van uit elkaar geplaatste bloempjes omringen de steunmuren en de archivolt.  Twee half ingewerkte zuilen versieren de buitenste hoeken van het massief.  De kapitelen van de half ingewerkte zuilen van de ingang hebben zware torische astragalen en de dekstukken zijn geprofileerd met een hoge hollijst onder een tablet.  Deze zetten zich verder tot aan de rand van het massief.  De kapiteellichamen zijn gebeeldhouwd met tov elkaar of uit elkaar gezette palmetten.  De geribde twijgen verheffen zich aan de hoeken en krommen zich in getande bladeren aan het bovenste gedeelte.  De kapitelen van de paarsgewijze colonnetten zijn versierd met grote gezichten aan de uitstekende hoeken.  Hun haartooi vermengt zich met de palmetten.  Hun afgerond model en hun enorme ogen zijn niet analoog met de kapitelen van Cergy.  Gezichten van hetzelfde genre maar zonder omkadering met gebladerte, bekronen de rijen van bloempjes onder de dekstukken.  Dit beeldhouwwerk schijnt iets recenter te zijn dan dit van de westelijke gevel en moet dateren van begin 12de eeuw.  Het venster dat boven het massief van de ingang staat, is direct doorbroken in de muur en zonder versiering.








De klokkentoren is gebouwd op de rechte travee die de noordelijke absidiool voorafgaat.  Zijn hoge sokkel die gestut wordt met platte steunberen aan de hoeken, is van dezelfde periode als het transept en het koor.  Brede, paarsgewijze en gecentreerde bogen die van lijstwerk zijn voorzien met een voetring en begrensd met colonnetten, openen zich aan iedere zijde van de bovenste verdieping.  Bovenaan zijn de laatste 2 niveaus met vensters in gebroken boog toegevoegd geweest in de 13de eeuw.



De 3 apsissen van het kooreinde die parallel georiënteerd zijn, zijn homogeen.  De centrale apsis is de belangrijkste maar de 3 apsissen bezitten dezelfde sokkel met 2 uitsteeksels, ttz dezelfde rechthoekige steunberen beëindigd met eenzelfde talud en van dezelfde samenstelling met de vensters : Vensters in rondboog zonder decor, het venster in de as begrensd met colonnetten, dekstukken die verder doorlopen in een band tot de steunberen en een boog omboord met een hollijst.





De gevel van de zuidelijke transeptarm houdt zoals deze aan de noordelijke, een ingang in met daarboven een venster tussen de massieve, rechthoekige steunberen maar met een verschillende decor.  De ingang is niet uitgewerkt in een uitstekend massief, het venster is er groter en versierd, en de gevel is er versneden in 3 van lijstwerk voorziene, platte lijsten waarbij 1ste in de verlenging van de dekstukken van de ingang, een 2de onder de steun van het venster en een 3de op het niveau van de kapitelen van de bovenste boog.  De ingang zonder timpaan is omringd door 4 monoliete zuilen in terugval geplaatst en langs 2 archivolten.  De kapitelen zijn gebeeldhouwd met brede, opgerichte en omgebogen bladeren in een heel sterk reliëf wat erop wijst dat dit portaal later van datum is dan het noordelijke.  Visgraadversieringen tooien de booglijsten.  De buitenste zijde van de bovenste archivolt, geaccentueerd met een hollijst, is gewrongen door een uitstekende lijst gebeeldhouwd met palmetten en een kabelmotief.  Eenzelfde platte lijst versiert de omtrek van het bovenste venster.











De zuidelijke zijde van het schip is gewijzigd door veranderingen in de 14de eeuw.
Binnenzijde.
De achterzijde van het westelijke portaal is voorzien van een uitstekend massief die de ingang en het venster omsluit zoals aan de buitenzijde.  Dit massief wekt de indruk om hiervan een portaaltoren af te leiden maar tenietgedaan van zijn openingen op het niveau van het portaal en op het niveau van de tribune.  Het is een gedeelte zonder tegenhanger in het Île-de-France.  Het portaal is versierd met voetringen en hollijsten zoals aan de buitenzijde en is omringd met een reeks van kanteelversiering.  Men bemerkt eveneens achter het massief dat verschillende lagen van breukstenen aan de gevelmuur zijn aangebracht in opus spicatum.  Deze samenstelling bemerkt men eveneens aan de muur van de noordelijke zijbeuk.  Het ziet er dus naar uit dat het schip en de westelijke gevel van dezelfde periode moeten zijn en teruggaan tot de 11de eeuw.  Maar het schip bewaart zijn oorspronkelijk aspect nog enkel aan de noordelijke zijde.





Het schip is nooit overwelfd geweest.  Zij opent zich langs 6 boogreeksen naar de noordelijke zijbeuk toe.  Deze boogreeksen wijzen op een heel vroege datering met hun nauwe sluitstenen en zonder versiering, en in hun opgevulde structuur; dus omwille van het feit dat de sluitstenen enkel een dun buitenste parament vormen.  De rechthoekige pijlers houden enkel imposten in en geen dekstukken.  Deze imposten zijn geprofileerd met een aanloop onder een tablet, steeds versierd met een kabelmotief of met een cartouche van Karolingische traditie.  De hoge vensters zijn heel groot maar origineel die zich situeren in de as van de licht inspringende boogreeksen, zonder versiering.  Hun dunne sluitstenen zijn vergelijkbaar met deze van de boogreeksen.







De kruising van het transept is zichtbaar recenter van oprichting en moet dateren van tijdens het 2de kwart van de 11de eeuw.  Zijn grote bogen met dubbele cilinder zijn gebroken en van lijstwerk voorzien met voetringen of staven tussen de voetringen en dragen op de half ingewerkte zuilen.  Het erg gebogen gewelf rust op een kruising van ribben, met 3 zware voetringen geprofileerd.  De half ingewerkte zuilen in de hoekpijlers sluiten aan bij de ribben.  De kapitelen van de pijlers hebben doorlopende dekstukken en gebeeldhouwde kapiteellichamen met gebladerte in dezelfde stijl als deze aan het zuidelijke portaal.  De transeptarmen zijn overwelfd met een graatgewelf die hun steun nemen op de kraagsteen in de hoeken.









De rechter koortravee en de travee onder de klokkentoren in het noorden zijn overwelfd met heel primitieve ribgewelven.  De 3 apsissen die van dezelfde periode moeten dateren als het transept en het koor zijn overdekt met een gebroken halfkoepel, aan de basis onderlijnd door een gemoluurde band.  De vensters in de apsissen zijn omrand door dunne colonnetten en een voetring in rondboog.









Buiten de herwerkingen van de 14de eeuw, verschijnt Notre-Dame als een gebouw opgericht in 2 te onderscheiden fazen.  Namelijk van de 11de eeuw voor het schip en de gevel, en in de 1ste helft van de 12de eeuw voor het transept en het koor, met een grotere ouderdom voor de noordelijke transeptarm en de klokkentoren.

Bron.
- Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque; La Nuit des Temps 60; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: