Zoeken in deze blog

woensdag 25 april 2018

Église Saint-Georges te Courmelles (Aisne 02)

Église Saint-Georges
te Courmelles

Geschiedenis.
Het bestaan van het dorp van Courmelles is voor de eerste keer bevestigd door een diploma van Karel de Kale, koning van Frankrijk, in 858 die de bezittingen te Courmelles aan de abdij Notre-Dame te Soissons overdraagt.  Twee eeuwen later, in 105è, bevestigt bisschop Heddon, aan de abdis van Notre-Dame, en in aanwezigheid van Hendrik I, koning van Frankrijk, het recht van verkiezing en benoeming van verschillende priesters oa deze te Courmelles.  Deze acte duidt het bestaan aan van een kerk, voorafgaand aan deze welke we nu te Courmelles aantreffen.  Hij bevestigt de voogdij dat de abdij Notre-Dame reeds sedert lange tijd uitoefent op de parochie van Courmelles.

De huidige kerk die toegewijd is aan Saint-Georges (Sint-Joris) gaat voor het grootste gedeelte terug tot de 2de helft van de 12de eeuw en de eerste jaren van de 13de eeuw.  Verschillende veranderingen, vernielingen en restauraties hebben bijgedragen tot zijn huidig aspect.  In het begin van de 16de eeuw zijn de transeptarmen overdekt met kruisribben en hulpribben die het oorspronkelijke gewelf vervingen.  De steunberen zijn gebouwd op 45° op de buitenste hoeken van de transeptarmen.  Tijdens een niet gekende periode, waarschijnlijk tijdens de installatie van de zijaltaren in de 17de eeuw zijn de nissen die de transeptarmen verlengden naar het oosten, afgebroken en hebben plaats gemaakt voor een afsluitmuur.  Dit is nog steeds zichtbaar aan de noordelijke zijde.  De zijbeuken zijn verlengd op een datum welke de veranderingen in de 19de eeuw het moeilijk hebben gemaakt, deze te preciseren, toen een ingang van de 13de eeuw werd dichtgemaakt wat nog zichtbaar is aan de westelijke muur van de noordelijke zijbeuk.
De eerste grote restauratie is geleid onder de leiding van E. Lefèvre-Pontalis in 1885 en 1886.  Deze eerste campagne betreft voornamelijk het schip alsook het geheel van het binnenste parament dat volledig naakt is gemaakt.  De kerk is in 1907 geklasseerd en de werken zijn hervat door E. Brunet in 1910.  De noordwestelijke pijler van de kruising is hernomen in het metselwerk in 1912.
De oorlog van 1914-1918 was heel tragisch voor het gebouw.  Het zuidelijke transept werd verwoest door een obusinslag, alsook de neoromaanse sacristie die enkele jaren voordien was toegevoegd.  De klokkentoren die in 1918 nog recht stond, stortte in april 1919 in terwijl de opruimingswerken in een eindfase waren en de stuttingswerken gingen beginnen.  E. Brunet leidde de restauratiewerken tot en met 1934.  Het schip van de kerk werd in 1940 lichtjes geraakt tijdens een bombardement.  J. Kaehrling verzekerde er de restauratiewerken vanaf 1941.

Beschrijving.
De kerk stelt een regelmatig plan voor.  Zijn lengte bedraagt 27,10 meter.  Het schip heeft een lengte van 13,40 meter en voor de breedte 5,65 meter.  Het transept is 13,80 meter breed en ondersteunt een centrale klokkentoren van het vierkante plan.  De apsis in halfrond houdt 2 overwelfde traveeën in.  De transeptarmen en de kruising zijn eveneens overwelfd terwijl de 3 traveeën van het schip en de zijbeuken zijn overwelfd met een eenvoudig plafond.
Bij uitzondering van het schip dat werd verlengd, heeft de kerk haar origineel plan behouden maar wel ontdaan van haar altaarnissen van het transept.
Het koor. 
Het koor van de kerk van Courmelles vormt er onweerlegbaar de voornaamste interesse zowel door haar originaliteit en haar overwelving als door de kwaliteit  van zijn binnenste en buitenste, gebeeldhouwd decor die er één van de pareltjes vormt van de Romaanse kunst in de regio.  Zijn originaliteit heeft er al verschillende meningen op nagehouden in de werken toegewijd aan deze periode alsook aan een gans aantal artikelen.
E. Lefèvre-Pontalis is de eerste geweest om de originaliteit te vermelden dat in een gans aantal kerken in de streek van Soissons en Laon, de aanwezigheid vormt van oostelijke nissen voorbestemd om de altaren te vormen en die reeds bij aanvang van de constructie van koren en transepten waren geïntegreerd.  De precieze studie die hij heeft geleid over de kerken in het zuiden van de Aisne en de Oise, heeft hem toegestaan om te bevestigen dat zulke verhoudingen bestonden in meer dan 50 kerken in de regio.  In 1912 kon hij er alleen al 24 bevestigen in de streek van Soissons.
Over het algemeen rechthoekig, hebben deze nissen een gelijke afmeting van 2 meter, in de breedte op 1 meter diepte, een hoogte van 5,50 meter op 7 meter waarbij de naburige kerken van Berzy-le-Sec, Chelles en Vauxrezis als voorbeeld dienen.  De transeptarmen van Courmelles hielden oorspronkelijk zulke nissen in.  E. Lefèvre-Pontalis verklaarde dat te Courmelles de transeptarmen zulke nissen inhielden zeker is zoals hij het bewijs hiervan aangetroffen heeft bij opgravingen maar dat ze in de 16de eeuw werden afgebroken toen men dit gedeelte van de kerk wijzigde.
Een ander punt van interesse van het koor van Courmelles huist in zijn overwelving.  De overwelving stelt zich samen met een gewelf in rondboog bovenaan de rechte travee geplaatst en welk de halfkoepel van de apsis verlengd.  De originaliteit van deze overwelving is dat op een boogvulling, 6 torische ribben rusten, stralend op eenzelfde sleutel.  De verwantschap van het koor van Courmelles met dit van Berzy-le-Sec is heel duidelijk.  Maar het verschil van Berzy-le-Sec waar de rechte travee zijn eigen kruisgewelf bezit, heeft de architect te Courmelles de voorkeur gegeven om al de ribben op een centraal punt te laten stralen.
De overwelving van het koor van Courmelles schijnt niet het grootste belang te zijn in de evolutie van de architectuur van deze regio.  De structuur van deze overwelving blijft een afdruk van de Romaanse tradities daar de nerven hier slechts een decoratieve rol spelen of misschien nog beter een versterking.  Dit voorbeeld heeft heelzeker de interesse om de gewoonte aan te tonen die de architecten van de regio hadden aangenomen in de 2de helft van de 12de eeuw in de opvatting van ingewikkelde overwelvingssystemen.
Volledig opgericht in zorgvuldig geplaatste stenen, bezit het koor een gebeeldhouwd decor van een grote uitzonderlijke kwaliteit.  De 5 rondbogen zijn gescheiden door colonnetten met gehistoriseerde kapitelen rustend op basissen versierd met 2 voetringen gescheiden door een holle lijst en een sokkel aan de hoeken versierd met klauwen.  De kapitelen stellen van links naar rechts een personage voor, waarschijnlijk Samson, die een leeuw vloert; Dalida die de haren van Samson knipt; een boogschutter die een pijl naar een gevleugelde draak afschiet.  De kapitelen rechts hebben meer klassieke motieven van palmetten, lofwerk en geparelde lintvormige versiering.  De dekstukken zijn versierd met een motief van acanthusgebladerte dat zich in een band verderzet die het koor rond loopt waar het, het rechthoekige bovenste deel van de nis van het altaar versiert.  Elk van de vensters is versierd met 2 colonnetten in uitsprong.  De nis van het altaar is omkaderd met 6 colonnetten die van het binnenste gedeelte vertrekken en samengesteld zijn in 3 opeenvolgende uitsprongen.
Het buitenste decor van het koor van Courmelles is uitzonderlijk door zijn rijkdom en kwaliteit.  Boven de grondmuur die de omtrek van de apsis in beslag neemt, vertrekken 4 uitstekende steunberen gevormd met een bundel van colonnetten.  De kapitelen stellen een decor van acanthusgebladerte, rankversiering en knoppen voor.  Het dekstuk ondersteunt een talud die zich beëindigd onder een dubbele gootklos waar palmetten en versierde modillons van grijzende maskers zich afwisselen.





Tussen deze steunberen stellen 5 rondboogvensters een analoog decor voor gevormd met 3 colonnetten in uitstek aan weerszijden van de boog.  Een rij van sterren dat zich situeert tussen de 2de en de 3de colonnet, verlengt zich tussen de sluitstenen.  Boven het niveau van de dekstukken vormt een 2de rij van sterren de archivolt. 




Boven iedere venster ontwikkelt zich een gebroken boog met een voetring en een versierde archivolt van palmetten.  Deze boog rust op de colonnetten ingewerkt in de hoek die gevormd wordt door de steunberen tegen de apsismuur.



De middelste boog opent zich in de vlakke muur die het einde vormt van de altaarnis en steekt uit op de cirkelvormige muur van de apsis.  Deze muur is begiftigd met een fronton dat zich in de gebroken boog inschrijft.  De kapitelen van de colonnetten zijn voornamelijk versierd met gebladerte en acanthus maar men bemerkt er eveneens gehistoriseerde motieven met sirenes, vogels, griffoenen, gezichten met een baard.







Het algemene gedeelte van het koor stelt onweerlegbaar overeenkomsten voor met gebouwen in de regio en voornamelijk met de naburige kerk van Berzy-le-Sec.
Het transept.
Zoals reeds vermeld is het transept van de kerk van Courmelles sterk gewijzigd in de vergelijking met zijn originele staat.  Er was de afbraak van de 2 oostelijke nissen in de 16de en 17de eeuw en de volledige reconstructie van de kruising en de zuidelijke kruisbeuk na 1918.  De afbraaksporen van de Romaanse nis ziet men nog aan de oostelijke muur van de noordelijke transeptarm waar nog een deel van het decor en de steunberen in bundel van de 12de eeuw bestaan.  Dit decor houdt op, op het niveau met een hergebruik van breukstenen waarvoor er nu houten retabel is geïnstalleerd die de Passie van Christus voorstelt.





De kruisbeuk opent zich op het schip en het koor door een grote gebroken boog gevormd met 2 voetringen die een reeks van lijstwerk omkadert.  De ribgewelven die de ruimte overwelfd, is op dezelfde wijze na 1919 gereconstrueerd.  Het profiel van de nerven is samengesteld met een amandel tussen 2 voetringen.  Lefèvre-Pontalis dateert deze met waarschijnlijkheid van de jaren 1160. 
De 2 transeptarmen zijn nu overwelfd met gewelven van ribben en hulpribben.  Deze in de noordelijke transeptarm dateert van de 16de eeuw en deze in de zuidelijke is in 1932 gereconstrueerd.  Lefèvre-Pontalis signaleert het bestaan van oudere gewelfsporen bovenaan de huidige overwelving.
De 4 pijlers van de kruising zijn gevormd met bundelzuilen.  Ondanks de talrijke veranderingen die in dit gedeelte van het gebouw zijn uitgevoerd, kan men de zichtbare verschillen in het decor van de kapitelen opmerken vooral voor de zuidwestelijke pijler die versierd zijn met onhandig uitgevoerde knoppen onder een dekstuk met een onregelmatig ontwerp. 
Het schip.
Het schip van de kerk te Courmelles heeft ook verschillende herwerkingen ondergaan.  Zijn heel eenvoudige structuur stelt zich samen met een geplafonneerd schip van 3 traveeën, geflankeerd met 2 eveneens geplafonneerde zijbeuken.  De boogreeksen in spitsboog rusten op de pijlers van het vierkante plan geflankeerd met platte pilasters.  Op dit niveau verschijnt een dissymmetrie.  De pijlers aan de noordelijke zijde stellen een kruisvormig plan voor.  De uitsprong gesitueerd aan de noordelijke zijde tov de muur van de zijbeuk geeft de aanvang van de aanloop van een boog.  Een zodanige boogreeks zou kunnen dienen om een vlak plafond te ondersteunen volgens een gekende verhouding in de kerken van de streek van Soissons in deze periode.  Deze steun bestaan niet aan de pijlers van de zuidelijke zijbeuk die enkel 3 uitsprongen bezitten.  Dit doet denken aan een verandering van dit deel in de loop van de werken.  De overlangse boogreeksen van de noordelijke zijbeuk werden nooit opgericht voor zover de afbraak van de oorspronkelijke muur van de zijbeuk dit rechtvaardigt.
De westelijke gevel.
De ordening van de oorspronkelijke gevel schijnt reeds gewijzigd geweest te zijn in de eerste jaren van de 13de eeuw.  Boven de ingangsdeur in puntboog staat een fronton in uitsprong op de gevel en maakt een inbreuk op de kroonlijst van de 2 rondbogen die het binnenste register bezetten.  Zes zuilen die in hun midden versierd zijn met een ring zijn symmetrisch  samengesteld aan beide zijden met 3 opeenvolgende uitsprongen aan de binnenzijde van de schuine verwijdingen.  De kapitelen zijn versierd met knoppen.  Drie torische boogringen en een fries van vierbladerige bloemen omkaderen het timpaan zonder decor.  Dit rust op een monoliet linteel.







Bovenaan de 2 tussenliggende vensters opent zich een roostervenster met 8 lobben waarbij de hoekverbindingen zijn doorbroken met cirkelvormige gaten.  Lefèvre-Pontalis vergelijkt dit roostervenster met dit van Saint-Martin te Laon en van de kathedraal van Langres.  C. Enlart vermeldt deze eveneens temidden van andere roostervensters van het einde van de 12de eeuw.





De klokkentoren.
De vierhoekige klokkentoren bezet de kruising van het transept.  Hij is bezet met een dak van 4 zijden die waarschijnlijk het oorspronkelijke zadeldak heeft vervangen.  Elk van zijn zijden stelt 2 rondbogen voor die geflankeerd worden met 2 colonnetten.  De kapitelen zijn versierd met waterplanten.  Een doorlopende band van lijstwerk kenmerkt de basis van de vensters op iedere zijde.  Identiek lijstwerk bevindt zich in de verlenging van de dekstukken van de kapitelen.  Twee platte steunberen staan op elk van de hoeken.






Bronnen.
Jean-Pierre Blin in Congrès archéologique de France 148 session 1990; Aisne méridionale Tome I  Paris 1994.
Anne Prache in Île-de-France Romane; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 60"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: