Zoeken in deze blog

woensdag 3 oktober 2018

Eglise Saint-Martin te Tohogne (Luxembourg)

Eglise Saint-Martin 
te Tohogne

Geschiedenis.
De kerk van Tohogne is onbetwistbaar opgericht op een Gallo-Romeinse en Frankische site in het midden van een agglomeratie, waarschijnlijk in het centrum van een vroegere villa.
Volgens een getuigenis in een oude kroniek zou Tohogne zijn 1ste christelijke oratorium in de 7de eeuw gehad hebben, op hetzelfde moment als Ocquier dankzij de heilige Sigolin, de onmiddellijke opvolger van de heilige Remacle van Stavelot.
Ocquier, Tohogne en Xhignesse blijven tot het einde van het Oud Regime als directe patroon van Stavalot.  Wat betreft de voordracht van een priester, verliest de abdij spoedig Tohogne in het voordeel van de bisschop.  Reeds in 814 is de parochie niet meer opgenomen in de lijst van parochies, voor de abdij voorzien.  De regio Durbuy-Tohogne maakte als fiscaal bezit van de Karolingers deel uit van een vrij leen dat in de 9de eeuw in handen was van het huis Ardenne-Verdun met vervolgens de overgang naar het huis van Namen.
Pelgrims kwamen van verafgelegen streken er in massa naar toe om naar de preken te luisteren, vooral aangetrokken door de enorme gekendheid van de wonderbaarlijke heiligen als de heilige Maarten als patroon van de parochie van Tohogne.
De oudste stichting vanuit Tohogne is Wéris.  Deze merkwaardige romaanse kerk is een werkelijke getuige van het verleden en het belang van deze parochie.  De scheiding met Wéris gaat waarschijnlijk terug tot de 7de eeuw daar op het einde van deze eeuw de organisatie van de concilies begon.  Men kan stellen dat Tohogne en Wéris gedurende een ganse periode de kern uitmaakte van het toekomstige graafschap van Durbuy.
Wéris stichtte op zijn beurt nieuwe kapellen en parochies.  Zo is het waarschijnlijk dat Heyd, als vroegere kerk van voor 1497, afgesplitst werd.  Fisenne schijnt aanvankelijk eveneens een afhankelijkheid van Wéris te zijn.
Vanaf de 13de eeuw trachtte men naar nieuwe stichtingen ten oosten van Wéris aan de zijde van Erezée.  Deze had een kapel in de 15de eeuw en werd als parochiale kerk in 1588 verheven.  Mormont had te Laforge een kapel.  De rector werd er door Wéris benoemd door de priester van Wéris die het recht van voordracht bezat.  Tohogne beschikte als moederkerk over verschillende andere kerken.  Zo beschikte Tohogne over de priesters van Wéris, Grand-Mesnil, Erezée, Durbuy en Barvaux.  In de omgeving van Tohogne bezat Borlon een kapel in 1497 en was in 1568 nog steeds afhankelijk van Tohogne.
Een eenvoudige lezing van geschillen en de lijst van kerken van Luik laat opmerken dat van al de kerken van het oude grondgebied van Durbuy, Tohogne de enige was die een volledige belasting aan de bisschop, aartsdiaken en deken betaalde.
In de 9de eeuw maakte zij deel van het leen van Durbuy als volledige eigendom van Regelinde, ingebracht door haar man Albert I, graaf van Namen.  Het is waarschijnlijk dat Regelinde als sterk vermogende hielp bij de oprichting van de kerk van Tohogne.  Het leen van Durbuy kwam als exclusief bezit toe aan haar 2de zoon, Albert II.  
Hendrik I van Durbuy die reeds in 1036-64 graaf werd, was de stichter van de tak Namur-Durbuy.  Durbuy bezat zijn eigen kasteel in de 10de eeuw.  Het is toen dat het zwaartepunt in de regio overging naar Durbuy maar spiritueel hing het af van Tohogne van het diocees van Luik.  De 2de graaf Godefroid de Durbuy stierf rond 1124 en werd in de kerk van Tohogne bijgezet.  Oude teksten bevestigen dat de kerk van Tohogne gedurende meer dan 4 eeuwen een grafelijk grafkelder bezat.
Met de slag bij Tohogne op 03 april 1490 tussen de troepen van de Luikse Prinsbischop, Jean de Horne, tegen deze van de la Marck, werd er ernstige schade toegebracht aan het koor en de noordelijke zijde.
In 1568 onder Margaretha van Parma en tijdens de terugtocht van de Spaanse troepen, hielden de calvinisten plunderingen in de regio.  Het is ten gevolge van hun doortocht dat het koor als het schip belangrijke herstellingen moesten ondergaan.  Er was een tussenkomst van de Raad van Luxemburg nodig om de tiendenontvangers te verplichten deze herstellingen te betalen.  In 1611 begonnen werden deze werken in 1617 beëindigd.
In november 1643 met de oorlog tussen Spanje en Frankrijk, plunderden de Hollanders het dorp.  Hierbij werden ernstige vernielingen aangebracht aan de toren, de beuken en het koor.  In 1680 werd de toren gereconstrueerd op kosten van de parochianen.  Het koor werd  gereconstrueerd door de tiendenontvangers.  In 1682 werden deze werken beëindigd.
Met de Franse Revolutie werden al de bezittingen van de kerk aangeslagen als nationaal bezit.  Nadien werd een nieuwe pastorie opgericht.  In 1828 werd onder het schip een gang ontdekt.  In 1829 werd de westelijke zijde van de toren opnieuw herdaan en het voorplein werd in 1832 gerestaureerd.
Vanaf 1898 werd een ernstige restauratie ondernomen om de goede staat van het gebouw te bewaren.  
De toren onderging een nieuwe werkcampagne vanaf 1961.  Gedeelten van de buitenzijde werden volledig herdaan en aan de binnenzijde werden de plankenvloeren van de verschillende verdiepingen herdaan.  Het dak van de klokkentoren werd volledig opnieuw aangebracht.


In 1975 begon een nieuwe fase met de volledige restauratie van de kerk.  Dit nam verschillende jaren in beslag en ondertussen gingen de liturgische diensten in het jongerenlokaal van het dorp door.  Met Pasen 1985 werd de kerk opnieuw in gebruik genomen voor de erediensten.
Tijdens de restauratiewerken ontdekte men ook muurschilderingen die dateren van de 14de en de 17de eeuw die in de hoofdbeuk verborgen zaten onder verschillende pleisterlagen.







Beschrijving.
De kerk vertoont een basicaal plan van 5 traveeën.  Het lagere koor en de westertoren werden aldus in de 17de eeuw herbouwd.  De middenbeuk en de zijbeuken zijn opgevat in Maasromaanse stijl in zijn grootste eenvoud.

  
Opgetrokken in kalksteen uit de streek zijn de buitengevels in breuksteen uitsluitend geritmeerd door de rondboogvensters.  De nog oorspronkelijke bovenvensters zijn gevat in onhandig gemetselde boognissen die de enige versieringsvormen zijn.  Bij het vernieuwen van de dakkap in 1611-17 verhoogde men eveneens de muren van het schip, waar de bulstergaten nog op wijzen.





  
De binnenzijde is door de witte bepleistering heel helder.  De pijlers hebben aan de binnenkant zwakke imposten en zijn iets meer benadrukt dan bij andere kerken zoals te Chérain.  De heel scherpe afzaten van de bovenvensters zorgen voor een goede lichtinval.
De diepe absdiolen zijn opgenomen in de dikte van muur zodat deze ronding niet zichtbaar is aan de buitenzijde.












Bijlagen.

Geen opmerkingen: