Zoeken in deze blog

dinsdag 10 november 2020

Église de l'Assomption-de-Notre-Dame te Champ-le-Duc (Vosges 88)

Église de l'Assomption-de-Notre-Dame 
te Champ-le-Duc

Geschiedenis.
De kerk Notre-Dame van Champ-le-Duc was ondanks zijn relatief bescheiden afmetingen, de zetel van een heel uitgestrekte baronie die niet minder dan 22 actuele gemeenten telde.  Vergelijkbaar met Vomécourt-sur-Madon door zijn verzorgde versiering en de sierlijkheid van zijn kooreinde, verdient de kerk om uitzonderlijk te zijn temidden van de plattelandskerken in de Vogezen.  Alhoewel zij ongeveer volledig trouw is gebleven aan de Romaanse formules, weet men bijna niets van voor het midden van de 12de eeuw.  Er is wel de legende aan verbonden welke de constructie toewijdt aan Karel de Grote.  Deze legende had als oorsprong dat de keizer op deze plaats zou verbleven hebben in 809, op zijn terugweg van zijn veldtocht tegen de Esclaven in Hongarije.
Men weet in werkelijkheid niets van de geschiedenis van het gebouw tot en met de 18de eeuw wanneer in een proces-verbaal het bezoek wordt vermeld van de architect van Bruyères, Hidulphe Jacquel.  Deze wou er belangrijke herstellingen laten doen zoals het hernemen van de gootmuren op hun oude funderingen, de daken van de zijbeuken en de puntgevel opnieuw te laten aanleggen.  Dit was ongetwijfeld nog toen de gevel dateerde van de oorspronkelijke periode.

Beschrijving.
De kerk stelt zich samen uit een schip, met een breedte van 7,50 meter, vergezeld van zijbeuken, een transept waarvan de kruisbeuken de aanvang geven voor de absidiolen, vervangen door een muur toen de oorspronkelijke halfronde absidiolen werden afgebroken, en met een apsis in halfrond voorafgegaan door de koortravee.  Rechts en links van het koor leidt een kleine trap, genomen in de dikte van de muur, naar de kapconstructie.

Binnenzijde.
Het is schip is gescheiden van de zijbeuken door de rechthoekige pijlers bekroond met een impost uitgesneden in ojief, afgewisseld met de ronde zuilen of polygonale vooral in de omgeving van het transept.  De kapitelen zijn kubisch bovenaan de eerste zuilen en beëindigd door een soort van driehoekige profiel vergezeld met kleine krullen aan de laatste.  De grote boogreeksen in rondboog, zoals al de bogen in deze kerk, zijn naakt en met één enkele cilinder.  Bovenaan is een ontlastingsboog verbonden tussen de zware pijlers.  Niets verbreekt de gelijkvormigheid van de bovenste muur van dit donkere schip dat overdekt is met een eenvoudig plafond in pleister.  Een vergelijkbaar plafond staat bovenaan de zijbeuken die verlicht worden langs de herdane vensters zoals ook trouwens de muur.





Men betreedt het transept onder een boog gevormd met 2 rijen van tegen elkaar gezette sluitstenen.  Dit is een archaïsch procedé dat men eveneens bemerkt te Saint-Savinien van Sens en te Saint-Gaudens.  Zij rusten op imposten versierd met rozen of ingekerfde sterren met zes punten, op de zware onregelmatige en kruisvormige pijlers.  Het vierkant moest oorspronkelijk ook breder zijn dan het schip en waarschijnlijk wou men dit gedeelte overdekken met een plankenvloer.  Het is nu overwelfd met een puntgewelf.  Met dit effect moest men minstens de gordelbogen vernauwen die aan de binnenzijde aan de zijdelings omkaderingsbogen zijn geplaatst die een aanvang nemen op de uitstek van de kruisvormige pijlers terwijl de nieuwe gordelbogen worden ontvangen op de half ingemetselde zuilen in de pijlers.  Hun kapitelen zijn kubisch met uitzondering van één enkele waar 2 ridders zich samenvoegen tegen een monster en waar men de aankomst van Karel de Grote te Champ-le-Duc mee voorstellen.  De dekstukken zijn opgehoogd met sterren of met palmetten en de basissen zijn omringd met 3 boven elkaar gezette voetringen.  Het is als gevolg van deze kunstgreep dat het mogelijk was om het vierkant van het transept te overwelven met vier puntbogen, met zware voetringen zonder bijhorende sleutel en gezet op de onderzijden versierd met maskers en andere fantasieversieringen.  Deze verandering is weinig later gevolgd op de oorspronkelijke constructie, als zij al niet uitgevoerd geweest is in de loop van de werken.






De kruisbeuken zijn overwelfd met verdachte puntbogen.  De triomfboog is verbonden op de imposten versierd met platte palmetten die een vergelijkbare rij veroorzaken die rond het koor lopen en zijn vergelijkbaar met deze van de kruisbeuken.  Bovenaan de vensters die herdaan zijn, ontwaart men het restant van de oorspronkelijke openingen.  De halfkoepel van de apsis is opengewerkt met 3 bogen vergezeld van colonnetten met kubische kapitelen en torische basissen.




Buitenzijde.
Aan de buitenzijde houdt de westelijke gevel onder een hoofdgestel en zijn portaal een afdak in, rustend op een muur opengewerkt met zijdelingse bogen die van de 18de eeuw dateren.


Aan het eind van de zuidelijke kruisbeuk waarvan het venster modern is, wordt deze gestut door polygonale steunberen waarvan de kapitelen enkel in een ruwe vorm zijn gehakt en de apsis door steunberen samengesteld van twee op elkaar geplaatste zuilen.  De ene met een effen cilinder de andere met kabelmotief.  Hun kapitelen zijn kubisch of versierd met lofwerk en hun basissen omringd met voetringen die versterkt zijn met kleine klauwen.  De zuil met kabelmotief gaat tot en met een tablet van de gootklos die op modillons is geplaatst.  Tussen de steunberen omzoomt een doorlopende cilinder de vensters en de uitstekende puntgevel van het koor heeft een hellend vlak verhoogd met staafvormige kanteelversiering.  De steunbeerzuilen van de noordelijke kruisbeuk zijn verbonden door een reeks van staafvormige kanteelversiering die de oorspronkelijke venster omringt.




De centrale klokkentoren is een zware vierkante, opengewerkte toren, in het noorden en in het zuiden door een boog en in het oosten met 2 bogen.  Zij zijn op hun beurt verdeeld in 3 bijkomende bogen door de cilindervormige of achtvormige zuilen met ruwe kapitelen en aan de basissen met een talud.



Het enige andere vermeldenswaardige object, is een wijwatervat in steen waarvan de kuip op een voet is gezet en versierd is met medaillons waarin een piëta en verschillende scenes zijn gebeeldhouwd.  Deze zou dateren van de 15de of de 16de eeuw.


Bronnen.
- M. Deshoulières in Congrès archéologique de France; Nancy et Verdun 1933; Editions Picard; Paris 1934.
- Hans-Gunther Marschall in Lorraine romane; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 61; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1984.
- Suzanne Braun in Art roman en Lorraine; Editions Serpenoise; Nancy 2005.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: