Zoeken in deze blog

dinsdag 8 mei 2018

Eglise Saint-Pierre-et-Saint-Paul te Crugny (Marne 51)

Eglise Saint-Pierre-et-Saint-Paul
te Crugny


Geschiedenis.
Men bezit weinig inlichtingen over de geschiedenis van de kerk van Crugny.  Het prebendenregister van Reims, bij het begin van de 14de eeuw uitgegeven door Auguste Lognon, bepaalt dat de parochiekerk, parrochia de Cruneyo, onder de bescherming van de heiligen Petrus en Paulus was geplaatst.  Zij hing af van de dekenij van Hermonville en de priester had als overste, de abt van Saint-Rémy van Reims.  Dom Marliot, historicus van het diocees, bericht dat de grote abdij van Reims reeds in de 10de eeuw in het bezit van Crugny was en dat in 1040 het altaar van de plaats verleend werd door de aartsbisschop, Guy de Châtillon, opvolger van de bekeerder van Clovis.  Deze schenking werd trouwens bevestigd door de aartsbisschop Samson en in de loop van de eeuwen bleef de traditie bewaard.  Op het einde van het Ancien Régime vermeldde het prebendenregister van Bauny nog als heer en ontvanger van de tienden, de abt van Saint-Rémi te Reims.
Men hoeft zich niet te verwonderen als de oude banden tussen Crugny en Reims zich vertaalden in de architectuur en dat de kerk een grote afdruk voorstelt van de Karolingische tradities.
Volgens een auteur, abt Valentin, zou de kerk in 1602 gedeeltelijk afgebrand zijn en volgens een andere, A. Chevalier zou op 23 maart 1676 opnieuw een brand de kerk geteisterd hebben.  Het voorval zou het koorgewelf en de torenkap vernield hebben.  Het is trouwens ingevolge de brand dat de toren zijn gootklos heeft verloren.
De departementale archieven van de Marne beschrijven dat de klokken in 1862 opnieuw in de klokkentoren werden aangebracht en er in 1865 belangrijke herstellingen werden uitgevoerd aan de puntgevel van het kooreinde, aan het gebinte van het koor en aan het merendeel van de overdekkingen.
De kerk van Crugny is op een hoogte aangebracht, dominerend de vallei van de Ardres.  De site bezet de top van een heuvel wat typisch is voor de Romaanse periode die aan verheven plaatsen de voorkeur gaf.

Beschrijving.

Men betreedt het schip langs een westelijk portaal dat opvallend is omwille van zijn portaal.  Twee concentrische rondbogen, omboord met gleuven, nemen hun steun op de colonnetten, in uitstek gerangschikt en voorzien van mooie kapitelen met een kapiteellichaam gebeeldhouwd met gebladerte afgeleid van Korintische acanthusbladeren.  Het is een versiering van oorsprong uit de streek van Reims.  De driehoekige steunmuren uitgerust met vergelijkbare kapitelen dragen een naakt, modern timpaan.  Tot voor kort geleden zoals bij tal van andere portalen van hetzelfde genre, was een houten tablet met een halfcirkelvormige omtrek, aan de steun aangebracht om het timpaan te verrijken.





Eenmaal het schip betreden, wordt men verrast door het basicale schip van een perfect bewaarde Karolingische traditie.  Zes traveeën met 6 grote rondbogen, gedragen door vierkante pijlers, verspreiden zich aan weerszijden.  De pijlers zijn ontdaan van kapitelen maar imposten in een lijstwerkband omringen deze.  Rechts van de muren, aan de zijde van het schip en de zijbeuken, bestaan er geen imposten.  Na onderzoek van het metselwerk kan men vaststellen dat deze afgesneden werden door een zaag.  Waarschijnlijk was dit om de ophanging van doeken bij ceremonies niet te verhinderen.  Boven de gordelboog van de boogreeksen kon men in het schip, horizontale houten delen bemerken die in het metselwerk zijn aangebracht.  Men vermoedt dat deze dienden om hieraan haken te bevestigen voor de ophanging van deze doeken.  Het afzagen van de imposten had tot doel om met hun uitstek geen plooien te veroorzaken in deze doeken.  Het wegnemen van de imposten in de zijbeuken kan verklaard worden om reden van symmetrie.


Bij de structuur van de hoge muren kan men bemerken dat dit gaat om gewoon metselwerk, een aanduiding dat deze muren overdekt moesten worden met een pleisterlaag.  Op verschillende plaatsen bemerkt men de aanwezigheid van breukstenen aangebracht in visgraadmotief, opus spicatum maar zonder een decoratieve bedoeling.  Deze structuur is een aanwijzing van ouderdom maar men moet er wel rekening mee houden dat dit procédé tot in de 12de eeuw werd gebruikt.


De hoge vensters zijn nauw, diepliggend en in rondboog.  Aan iedere zijde van het schip zijn ze met 5 in aantal en openen zich exact bovenaan de pijlers.  Dit is geen algemene trent daar zij te Rosnay en te Pouilly overeenkomen met de grote boogreeksen.  Hier huist de bijzonderheid erin dat de 3 laatste vensters geen insprong hebben.  Enkel hun onderste gedeelte is schuin afgesneden naar de binnenzijde van het schip.  Dit is niet origineel maar zijn het resultaat van een latere wijziging.  De andere 2 vensters van de westelijke traveeën zijn volledig inspringend.  Deze meer geëvolueerde vensters behoren samen met de overeenkomstige traveeën tot een minder oud gedeelte van het schip daar de kerk volgens de traditie van oost naar west werd gebouwd.  De structuur van de buitenste muren op het niveau van de hoge vensters bevestigt de echtheid van deze hypothese.



De zijbeuken verdienen hun naam daar zij enkel tot de hoogte van de gordels van de grote boogreeksen verheffen.  Drie rondboogvensters die naar de binnenzijde inspringen, verzorgen de lichtinval.  De hellende in pleister aangebrachte gewelven, in een half tongewelf, verzekeren de overdekking.
Het schip is voorzien van een vlakke overwelving volgens het basicale gebruik, een gemeenschappelijk kenmerk in de omgeving van Reims.  Te Crugny vindt men een overdekking in hout terug van enige ouderdom maar niet het originele.
Het schip opent zich op het transept langs een gebroken diafragmaboog door de rechthoekige steunpijlers gedragen, met imposten als lijstwerk.  Aan weerszijden van de boog, aan de zijde van het schip, bemerkt men in de hoeken, gevormd met de muren van het schip, 2 half ingewerkte zuilen.  Deze dienden vroeger om een driepost te ondersteunen.
De zijbeuken staan met het transept in verbinding langs de grote gebroken bogen en zijn voorzien van halfronde, schuin afgewerkte imposten.  De zuidelijke boog is de meest harmonieuze.  De noordelijke ligt het diepste daar de muren waarachter hij is uitgewerkt, één van de draagmuren van de klokkentoren is.  Deze klokkentoren verheft zich bovenop de noordelijke arm van het transept.
Het transept is weinig uitstekend.  In het noorden vormt het onderste deel van de toren een kleine uitsprong, overeenkomstig met de muur van de zijbeuk.  In het zuiden vormt de transeptarm een meer uitgesproken uitsprong.  De gewelven en de steunen van het transept dateren van de 16de eeuw.
Het onderste deel van de toren die de transeptarm vormt, neemt in het noorden een aanvang langs een hoge en nauwe Romaanse boog.  In het zuiden verzorgen 2 paarsgewijze vensters met daarboven een oculus, de overvloedige lichtinval.  De muur en haar doorbrekingen behoren tot de eerste Gotische architectuur.
Bij de boog die zich opent op het koor, is deze gebroken met 2 booggordels.  De eerste rij is gebeeldhouwd in de vorm van een zware voetring, de tweede is vierkant.  Interessante Romaanse kapitelen met gebladerte, afgeleid van de antieken, bekronen de samengestelde steunen.
Aan de buitenzijde kennen de zadeldaken die de 3 oostelijke puntgevels bedekken, aan het schip een karakteristiek silhouet toe.  De 3 vensters die het koor verlichten, hebben een heel verzorgde, gebeeldhouwde versiering gekregen.  Dubbele, torische bogen die door de colonnetten in uitsprong gedragen worden, omkaderen deze.  Hierbij bemerkt men het beeldhouwwerk van gebladerte aan de kapitelen en het lijstwerk van de archivolten die zich in een impost verlengen op de zijmuren.  Aan de basis van de vensters kenmerkt een band als lijstwerk een insprong van de muur.  De bovenste oculus is omringd met een rij van staafvormige kanteelversiering.  De hoekpunten werden elk voorzien van een inspringende hoek opgevuld met een colonnet.  Enkel deze in het zuiden bestaat nog.





De oostelijke muren van de kapellen zijn licht inspringend overeenkomstig met deze van het koor en hun structuur is ongelijk met in het noorden metselwerk van breukstenen en in het zuiden met stenen in onregelmatig metselverband.  De vierkante steunberen in uitstek begrenzen de hoeken.


De buitenste zijmuren schijnen heel wat restauraties te hebben ondergaan, vooral in het zuiden.  Toch kan men de structuur van de muren van het schip en de zijbeuken bemerken.  Men constateert het constructieverschil en de afwezigheid van de samenhang tussen de muren van de eerste 2 traveeën van het schip en muren van de 4 andere.



De opvallende plaats van de klokkentoren die zich verheft boven de zuidelijke arm van het transept biedt geen verklaring.  Het betreft een vierkante toren van 3 niveaus in terugval.  Iedere zijde stelt 2 paarsgewijze bogen voor op de tweede en derde verdieping.  De bogen zijn opgevuld met ingesneden timpanen die gedragen worden door een colonnet met mooie kapitelen.  Terwijl op het middelste niveau de bogen scherpe kanten hebben, zijn deze op het hoogste niveau geprofileerd met voetringen en worden door de half ingewerkte colonnetten gedragen.  De oude gootklos is echter verdwenen.






Bronnen.
- Anne Prache in Champagne romane; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 55"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1981.
- Hubert Collin in Congrès archéologique de France, église de Crugny; 138 ième session 1977 Champagne; Paris 1980.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: