Zoeken in deze blog

zondag 6 mei 2018

Eglise Saint-Ephrem te Jâlons (Marne 51)

Eglise Saint-Ephrem 
te Jâlons

Geschiedenis.
Sedert de Karolingische periode behoorde een "villa" gesitueerd te Jalons aan het kapittel van de kathedraal van Châlons-en-Champagne toe maar het is pas op het einde van de 11de eeuw dat er een kerk werd gesignaleerd.  In 1107 somt een bull van paus Pascalus II, verwijzend naar een charter van bisschop Roger III, de bezittingen van het kapittel op.  Temidden van deze bevinden zich de kerk van Jalons en haar afhankelijkheden.  Het is vooral over deze dat het merendeel van de andere teksten gaan, in het bijzonder over de vijvers als belangrijke bron van inkomsten, en de weiden.  De geschiedenis verschaft geen enkele andere inlichting over de constructie van de 12de eeuw.
Over het einde van de middeleeuwen is men beter geïnformeerd.  Een akte van 1425 vermeldt dat 4 jaar eerder de Engelsen de kerk in brand staken.  Dit verklaart de nog zichtbare brandsporen in het schip en vooral de belangrijke herneming in flamboyante stijl van de gewelven van het schip, de zuidelijke zijbeuk in zijn geheel en een gedeelte van het transept.
In de 18de eeuw defigureren de verfraaiingswerken de kruising van het transept en het koor.  Het is eveneens in deze periode dat het baldakijn en het altaar dateren, ingewijd in 1748.  In 1747 verschaft een bisschoppelijk bezoek ons enkele inlichtingen wat betreft de staat van het gebouw.  De gewelven verkeerden in een goede staat en de klokkentoren diende hersteld te worden.  Enige tijd hiervoor waren er reeds werken ondernomen daar in 1735 de kerk in een bouwvallige staat verkeerde.
De restauraties van de 19de eeuw waren radicaler.  In 1847 had men aan de gelovigen de toegang verboden tot de 2 westelijke traveeën van de noordelijke zijbeuk van het schip.  Aan dezelfde zijde werden de steunberen hernomen zoals eveneens de vensters terwijl de noordelijke transeptarm en de gewelven van de zuidelijke arm werden afgebroken en gereconstrueerd.  De architect hergebruikt een deel van de sluitstenen van de oude ribben maar beklagenswaardige vensters met geometrische boogvullingen gingen de flamboyante bogen vervangen.
In 1861 is de crypte het voorwerp van een herstel.  De priester van Jalons, Chapusot heeft verschillende getuigenissen over deze werken nagelaten die in 1862 beëindigd werden.  De oorspronkelijke vloer werd hersteld die 40 cm opgehoogd was, de vensters werden opnieuw geopend en de toegangstrap in het zuiden werd opnieuw gereconstrueerd.  Dit was niet het geval aan de noordelijke zijde daar deze symmetrische trap in 1795 dichtgemetseld was na een instorting en er in 1849 op deze plaats een sacristie werd opgericht.
Tijdens WO I werd de kerk nagenoeg in haar totaliteit gespaard.  Enkel de noordwestelijke hoek van de gevel werd door een obus geraakt en het koor werd door de inslag getroffen.  De herstellingen werden reeds in 1920 uitgevoerd en in 1930 werden de buitenste muren van het koor methodisch hernomen.

Beschrijving.
De parochiekerk van Jalons is één van de zeldzaamste monumenten op het platteland in de Champagne dat in zijn totaliteit tot de 1ste Gotische periode behoort.  De crypte met haar vlak kooreinde met een kruisgewelf, het transept zonder kapellen en het schip waar de spitsboog verschijnt, de klokkentoren op de kruising en het westelijke portaal werden in dezelfde periode opgericht, rond het midden van de 12de eeuw.  Het koor waarbij het kooreinde het plan van de crypte herneemt, werd nadien toegevoegd.
Sterk uit haar as in overeenkomst met de rest van de kerk stelt deze kerk zich voor als een verlichte zaal met 4 grote rondboogvensters, diepliggend met 2 traveeën en een breedte van 5 traveeën.  De oorspronkelijke ingang was langs het zuiden en het noorden.  Zij kwamen overeen met de uiterste traveeën overdekt met een tongewelf, de anderen overwelfd met ribben.  De crypte van Jalons behoort tot een wijd verspreid type van wat men noemt een "hallencrypte".  Het vlakke kooreinde hangt samen met een meer lokale traditie, alhoewel verwant met de architectuurvormen van het Keizerrijk.
De 4 alleenstaande steunen stellen zich samen met 2 rechthoekige pijlers aan de uitersten en 2 monoliete zuilen in het midden.  In de lengte van de oostelijke en westelijke muren ontvangen 4 pijlers zonder steunpilaster de gordelbogen met een eenvoudige cilinder.  Van de 2 geïsoleerde zuilen bezit enkel deze in het zuiden een basis zonder klauwen en wordt gevormd met 2 voetringen geplaatst aan de traptrede, en uitgewerkt in hetzelfde blok als de vierkante sokkel.  Er bestaat een soort van tegenstelling tussen deze basissen geassocieerd met de monoliete zuilen die schijnen toe te behoren tot de 11de eeuw en het lijstwerkpatroon van de andere, steunen allen zoals het type van de kapitelen.  Deze van de zuilen die op een beknopte manier in een ruwe vorm gehakt zijn, worden versierd met 4 grote, gladde bladeren waarbij de uiteinden uitkomen op een knop.  De hollijst die de boog uitholt aan de pijlers en zich in een punt onderaan beëindigd, is op het niveau van de kapitelen verlengd door de hoeken.  Deze kenmerken die geassocieerd zijn aan het profiel van de gemoluurde sokkels, verraden een latere datum dan deze van de zuilbasissen.  De crypte van de kathedraal van Châlons-en-Champagne die van voor 1147 dateert, geeft dezelfde pijlers weer en kapitelen aan de afgeknotte hoeken terwijl de hollijst de bogen van de pijlers of de steunpijlers uitholt.  Dit komt men geregeld tegen vanaf het midden van de 12de eeuw bij een aantal monumenten van de 1ste Gotische kunst.
Schijnbaar was er reeds een vroegere crypte waarvan de architect enkele elementen zou bewaard hebben.  Het is goed mogelijk dat hetzelfde plan hernomen werd.  Men kan hieruit ook de afwisseling van de vierkante pijlers met zuilen afleiden, om de stabiliteit van het koor te verzekeren dat met het centrale gedeelte van de crypte overeenkomt.  De vensters behoren eveneens tot de 1ste crypte.  Hun asymmetrische insprong en hun boog in 1 enkel steenblok komen niet overeen met een campagne van het midden van de 12de eeuw.  Aldus hebben we hier enkele bewaarde elementen in de crypte, de restanten van de kerk van het einde van de 11de eeuw als bezittingen van het kapittel van de kathedraal van Châlons-en-Champagne.




Twee torische boogringen van het westelijk portaal omringen een naakt timpaan dat rust op de kapitelen en verlengd in een fries zoals bij het schip en de kruising van het transept.  Men bemerkt aan de noordelijke insprong de gladde bladeren die een bol omsluiten.  Het portaal bezit de enige bewaarde basis van de 12de eeuw, verlengd met een sokkel.  Zij is samengesteld met 2 voetringen gescheiden door een hollijst.  De onderste voetring die meer ontwikkeld is, de relatief hoge hollijst en de krulvormige klauw bewijzen zoals het decor van de kapitelen, ontwerpen van de jaren 1150-1160.






Bij deze werken van de 12de eeuw behoren eveneens het westelijke portiek en de klokkentoren.



Het westelijke portiek behoort tot het type "porche champenois".  Het is laag overdekt door een afdak en vormt een galerij die de ganse breedte van de gevel bezet.  Het dak van het portiek steunt zich op de muur onder het venster in gebroken boog die de hoofdbeuk verlicht.  In het midden van de galerij maakt een doorgang waarvan het linteel rust op 2 kraagstenen en met aan iedere zijde 2 openingen in rondboog, de toegang voor de gelovigen mogelijk.  De verlichting is verzekerd door 4 paarsgewijze rondbogen aan weerszijden van de hoofdingang samengesteld.








Dit type van portiek is niet uniek voor de Champagne, ook in andere streken treft men deze aan maar deze zijn wel meer verspreid in de Champagne als elders.  In zijn vorm is het weinig verschillend van de antieke narthex en waarschijnlijk overgenomen van het Karolingische Vestibulum.  Het had als functie om de armen, de boetelingen, de geëxcommuniceerden, de doopleerlingen te herbergen.  Waarschijnlijk was het grootste gedeelte opgericht in hout maar geen enkel exemplaar in de Champagne dateert van voor het begin van de 12de eeuw.
De klokkentoren op de kruising van het transept opgericht, wordt versterkt door mooie steunberen met opeenvolgende waterlijsten.  Hij houdt 1 enkele verdieping in met hoge paarsgewijze vensters en beëindigt zich door een zadeldak.  Boven- en onderaan deze vensters loopt een band met zware staafvormige kanteelversiering.  De colonnet geplaatst op iedere hoek en de openingen in rondboog, waarvan de boogringen zoals bij deze van het portaal zijn, worden benadrukt door een voetring en zijn verwant met de klokkentorens op het transept van Notre-Dame-en-Vaux te Châlons-en-Champagne of met de hoogste verdieping van de toren op de noordelijke transeptarm van de kathedraal van Châlons.






Bronnen.
- Anne Prache in Champagne romane; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 55; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1981.
- Eliane Vergnolle in Congrès archéologique de France 135 ième session 1977 Champagne; église de Jâlons p 436 tot 456; Paris 1980.

- Braun Suzanne et Jacques Hampe in Champagne et Ardennes, Architecture et sculpture romane; Editions Créer; Saint-Just-près-Brioude 2008. ISBN : 9782848190860


Bijlagen.

Geen opmerkingen: