Zoeken in deze blog

dinsdag 20 juli 2021

Sankt Felizitas Stiftskirche te Vreden (Nordrhein-Westfalen)

 Sankt Felizitas Stiftskirche 

te Vreden




Geschiedenis.
De annalen van Quedlingburg vermelden dat keizer Koenraad II zijn ronde in zijn rijksdelen begon te Vreden, weinig na zijn kroning, wat de kroniekschrijver vermeldde als Frethenna praeclara.  Adelheid, de dochter van keizer Otto II, was er abdis zoals ook te Quelingburg en te Gernrode.  Zij werd bijgestaan door haar zuster Sofie, abdis te Gandersheim en te Essen.  Volgens de kroniek bereidden zij een prachtige ontvangst voor, voor de nieuwe koning en zijn gemalin.
Over de stichtingsdatum van het klooster heeft men enkel vermoedens.  De enige bron waarover men beschikt zijn de Annalen van Xanten welke vermeld dat in 839 de relieken van de heiligen Agapit, Felicitat en Felicimme werden overgebracht naar Vreden.  Men is wel zeker over het patronaatschap van de heilige Felicitat.  Eveneens werden zijn 7 zonden er vereerd.  De verering van de heilige en paus Sixtus werd enkel in de late middeleeuwen bevestigd.  Men vermoedt dat de heilige Sixtus de oude patroonheilige was van Vreden.
De naam van de stichter is wel gekend.  Hij figureert  op een romaanse herdenkingssteen; Walbert.  Het is dezelfde naam als de stichter van het klooster van kanunniken te Wildeshausen en is een nakomeling van Windukind.  Men streeft ernaar om de oorsprong terug te leiden tot een familie van de hoge aristocratie, hetzij deze van Widukind, hetzij deze van Billung die hertogen waren van Saxen in de 10de eeuw.  In 1016 werd graaf Wichmann von Hamaland, na een dodelijke aanslag, te Vreden begraven temidden van zijn voorgangers.
In 1085 schonk keizer Hendrik IV het klooster aan Liemar, aartsbisschop van Bremen, voor zijn keizerlijke trouw. 
Aan de rand van de stad vindt men 2 kerken terug met een modern gebouw uit baksteen, Sankt-Georg, uit 1952 en een romaanse collegiale, Sankt-Felizitas in breuksteen en zandsteen terug.  De plaats van de 1ste kerk was tot en met de oorlog bezet door een hallenkerk met een zware romaanse toren als parochiekerk van de stad.  De heerschappij van de abdis van deze laatste was de bron van een voortdurend conflict met de stad.  Het oudste gedeelte van de collegiale is de crypte die teruggaat tot de 11de eeuw. 
De opgravingen ondernomen tussen 1949 en 1951 hebben een opeenvolging van gebouwen tot en met de Karolingische periode aan het licht gebracht.  Men heeft aldus ontdekt dat het 1ste gebouw een grote basiliek met transept, een massief westwerk en een crypte inhield welke dateerde van de 1ste helft van de 9de eeuw. In de 10de eeuw was er een brand waardoor men een gebouw oprichtte met een hallencrypte van 3 beuken op 4 traveeën.  Deze werd waarschijnlijk beëindigd in 1024 als gevolg dat de dochter van Koenraad II de keizer kon ontvangen.  Deze werd op haar beurt vernield door een brand en op het einde van de 11de eeuw heropgericht.  De volgende eeuw na het beëindigen van de collegiale Sankt-Felizitas, kwam een romaanse basiliek tot stand op de plaats waar zich nu Sankt-Georg bevindt.  Deze werd op in de 1ste helft van de 13de eeuw vervangen door een hallenkerk in laatromaanse stijl.  De daaropvolgende gebouwen waren eenvoudige parochiekerken waartoe het kapittel behoorde.
Men bezit geen kronieken over de oprichting van Sankt-Felizitas.  Enkel het onderzoek van de steunberen en het gewelf laten toe om de bouw van het schip rond 1180 te dateren.  Op de basis van een inscriptie op een koorpaneel, in het westen van het schip teruggevonden, wordt de aartsbisschop Liemar vermeld, waarschijnlijk van het einde van de 11de eeuw.
Ondanks de zeldzame en beperkte opgravingen kan men de opeenvolging van de werken situeren.  
Men heeft een gebouw opgericht waarvan de breedte ongeveer overeenkomt met het hedendaagse.  Hieraan was een kerkhof verbonden waarvan men kisten heeft teruggevonden uit boomstammen gesneden, onder de huidige noordelijke transeptarm.  De datering van deze ontdekkingen staat niet vast.  Zij zouden wel ouder kunnen zijn dan de stichting van de collegiale en behoren tot een ouder gebouw.
Rond het midden van de 11de eeuw heeft men het oudste gedeelte opgericht namelijk de huidige crypte.  Zijn plan is deze van de Ottoonse hallencrypte die men terugvindt bij Sankt-Georg.  Het is tijdens deze periode dat de overdracht van de kannunikessen.  Tijdens de werken heeft men waarschijnlijk de andere kerk gebruikt daar het pas op het einde van de 11de eeuw was dat de renovatie van Sankt-Felizitas werd ondernomen met een nieuw koor met apsis, een ondergrondse crypte, enkele delen van het transept, en in het westen een koorafsluiting met een travee meer dan het huidige gebouw.  Een brand vertraagde de werken die pas beëindigd werden in de 1ste helft van de 12de eeuw.  Dit gebouw maakte deel uit van de eerste overwelfde kerken met als een bijzonderheid een éénbeukig schip.
Enkele wijzigingen vonden plaats in de 15de eeuw met het polygonale koor, de nieuw koor- en schipoverwelvingen, de vergroting van de vensters in het schip en een toevoeging in de hoek tussen de zuidelijke kruisbeuk en het schip, een toevoeging die inmiddels verdwenen is.

Beschrijving.
Aan de buitenzijde vertoont het gebouw met een éénbeukig schip en kruisvormige plan, een streng uitzicht.  De noordelijke transeptarm en het gotische koor zijn na de oorlog hersteld.  De beperkt uitstekende steunberen van het schip zijn nog het enige element van de romaanse periode.  Aan de westelijke gevel staan zij in verbinding met aan weerszijden de 2 hoeken wat heel ongewoon is in deze streek.  Aan de noordelijke gevel van het transept bemerkt men een laatromaans portaal met een rijke versiering welk men kan dateren van het 2de kwart van de 13de eeuw dat geplaatst is met de restauraties na de oorlog.  Het is een overblijfsel van de vroegere romaanse hallenkerk en is hergebruikt na de gotische wijziging van de kerk Sankt-Georg.




























De binnenzijde is eveneens streng van opvatting.  Geen enkel gewelf is authentiek.  Deze van het schip en het koor werd reeds gewijzigd tijdens de gotische periode en deze van het transept zijn vernield tijdens de oorlog.  Maar het volume is in ere hersteld.  Het rust op de prachtige verhoudingen van de eenvoudige en verheven gewelven.  Het gebouw is verdeeld in regelmatige, vierkante traveeën.  Alhoewel verdeeld in 4 traveeën lijkt het schip niet zo lang.  De gordelbogen rusten op de half ingebrachte zuilen waarvan de schacht die ongeveer 3/4 uitsteekt, verbazend mooie plastiek verleent.  Hierop staan de kapitelen, hetzij kubisch met masker en rankenversiering, hetzij met palmetten volgens de antieke traditie.  Na de oorlog heeft men ontdekt dat de oprichters bij het begin van de romaanse periode het evenwicht van de druk van de gewelven verzekerden met een systeem van ankerbalken in hout.  Aan de binnenzijde van de muren, onder de romaanse vensters waren er muurplaten ter hoogte van de imposten terwijl de banden tussen de imposten gezet, transversaal het volume ritmeerden. 











Het koor is verhoogd door de crypte.  Een nieuwe lage muur op de vloer van het koor onthult het halfrond van de oude romaanse apsis.  De huidige toegang tot de crypte dateert uit de 18de eeuw.  Op de hergebruikte stenen van de bogen bemerkt men enkele letters van een romaanse inscriptie welk nog niet ontcijfert is.  Vroeger had men toegang tot de crypte langs een ingangsboog doorbroken in het midden van de westelijke muur.  De oorspronkelijke ingang bevond zich in de zuidelijke muur en men ging binnen langs een toevoeging dat zich op de plaats van de sacristie bevond.  Merkwaardig genoeg en in tegenstelling tot alle gebruiken, is er geen noordelijke doorgang.


Het voornaamste gedeelte van de crypte zijn de 4 traveeën en de crypte is gescheiden van de 2 oostelijke traveeën door de gedrongen pijlers.  De oorlog heeft ook hier heel wat schade aangericht.  Men moest de gewelven restaureren, de zuilen, pijlers en kapitelen herstellen waarbij men geregeld gebruik moest maken van de kleine brokstukken.  Een heel verzorgde herstelling heeft ervoor gezorgd dat het karakter van deze ruimte bewaart is gebleven. 




Dit gedeelte dat het oudste is, werd oorspronkelijk beëindigd door 3 halfronde nissen.  Tijdens de constructie van het romaanse koor, heeft men zware pijlers toegevoegd. De oorspronkelijke toegang gesitueerd in de 2de zuidelijke travee, is tijdens de romaanse reconstructie dichtgestopt, en de muur werd doorbroken van een oculus en de toegang is gewijzigd naar het midden van de westelijke muur.  Platte pilasters met Lombardische banden ondersteunen de gewelven en de gordelbogen.  De 6 geïsoleerde steunen wisselen af met de pijlers en een paar centrale zuilen en zijn dus allen verschillende van elkaar.  Eén van de gegroefde pijlers  is bijna klassiek, de andere is versierd met reliëfs van lisenen en boogreeksen.  De zijden van de pijlers vertonen eveneens van elkaar te onderscheiden groeven.  De colonnetten aan de hoeken zijn bijzonder ruw bewerkt zoals de kapitelen.
De pijlers te Vreden zijn erg verwant met deze van de crypte van de collegiale van Essen, op een klassieke manier bewerkt, die blijkbaar als voorbeeld hebben gediend.  Spijtig genoeg zijn de verminkte kapitelen, versierd met rankenversiering en maskers, voor een groot deel gerestaureerd.














Het oostelijke gedeelte is overdekt met iets hoger gewelven die hoger zijn, die uitsteken bij het niveau van de apsisvloer.  Men moet de crypte onderbrengen in de categorie van half ondergrondse crypten.  Gedurende de werken bij de verlenging van het gotische koor werden de 3 absidiolen doorsneden door de muren van het polygonale koor.  Naar de vorm van de kapitelen die na de oorlog werden gerestaureerd, dateert deze constructie van rond 1080.








In de noordelijke muur van het schip vindt men een plaat terug die graaf Walbert voorstelt als stichter van de collegiale.  Te zien aan de rankenversiering die deze omkadert, is deze te dateren van de 2de helft van de 11de of begin 12de eeuw.  De inscriptie leest zich als volgt; Hic Walberte comes servatus protegis edes / Custos ipse loci sacra per ossa tui.  Vertaald; graaf Walbert overziet deze plaats daar zijn gewijde overblijfselen over deze plaats waken. 
Een reliëf dat zich vroeger aan de buitenzijde bevond en men nu aantreft in de crypte toont een half natuurlijke man van dezelfde periode.  Deze zou ook de stichter kunnen voorstellen.



Aan de westelijke travee bevond zich een constructie die men enkel nog kent van uit de documenten.  Een tribune bezette volledig deze ruimte maar op het gelijkvloers een kapel toegewijd aan de heilige Michiel en de zetel van de abdis, en op de 1ste verdieping het koor van de kanunnikessen en een bijkomend altaar.  De inscriptie betreffende de aartsbisschop  Lienar bevond zich op de tussenwand tussen de kapel en het schip.  
De kanunnikessen beschikten eveneens over een andere tribune, namelijk in de zuidelijke kruisbeuk waarvan men nog de toegang kan bemerken.  Deze stond in verbinding met de kloostergebouwen, waarschijnlijk met de slaapzaal.  In Westfalie vindt men verschillende voorbeelden van tribunes in het transept sedert de Karolingische periode.






Bijlagen.

Geen opmerkingen: