Église Saint-Georges
te Glennes
Geschiedenis.
Dit dorp dat 135 inwoners telde in 1982, maar meer dan 350 in de 17de eeuw, is voor de eerste maal vermeld in een brief van de bisschop van Laon, Pardule, aan de aartsbisschop van Reims, Hincmar, in 855. Hij raadt hem aan om naar Laon te komen via de oude Gallische weg, gekend onder de naam "Chemin de Barbarie" en om halte te houden te Glennes. Dit dorp schijnt aan het kapittel van zijn kathedraal te Reims geschonken te zijn door de bisschop van Laon, Raoul die in 948 stierf. In 1073 maakt graaf Elbes de Roucy zich meester over de bezittingen van het kapittel en laat een deel van de inwoners ombrengen, en onderwerpt de overlevenden aan een opvordering. Maar voor hij sterft, krijgt hij hiervan spijt en overhandigd het dorp van de kanunniken van Laon, een herstel dat bevestigd wordt door zijn zoon Hugues in 1131. De documenten die dit verhalen maken nog geen melding van een parochiekerk. De eerste vermelding volgt in 1178 toen Boudoin de Maisy aan het kapittel de bezittingen verkoopt, die hij te Glennes bezit. Geen enkele bestudeerde bron maakt melding van de oprichting van de kerk. Enkel de restauraties van de 19de en de 20ste eeuw zijn gedocumenteerd. In 1860 zijn de steunberen van de gevel en de gewelven van het transept hernomen. In 1911 zijn de puntgevels van het transept hernomen. Na WO I die de noordwestelijke hoek van het gebouw vernielde, gaat men over tot een belangrijke restauratie onder leiding van architect Brunet. Een groot deel van de stenen van het schip en de zijbeuken zijn bij deze gelegenheid vervangen geweest. De kerk werd als historisch monument geklasseerd op 22 januari 1910.
Beschrijving.
De kerk van Glennes is noordoost georiënteerd om een nog ongekend reden. Zijn plan verdeelt het gebouw in een westelijk massief dat lange tijd als narthex werd benoemd, vervolgens een lang schip van 5 traveeën dat begrensd wordt door 2 zijbeuken en tenslotte een koor beëindigd in een cirkelvormige apsis en geflankeerd met 2 transeptarmen.
Het voorste massief dat met zijn massa de rest van het gebouw domineert, vormt de grote architecturale bijzonderheid van de kerk van Glennes. Het vormt een raadsel vooreerst door zijn functie maar ook door zijn plan. Men heeft er een homogene verhevenheid met een groot technisch meesterschap met een plan op het gelijkvloers met op iedere travee de vorm van een trapezium. Enkel de archeologische onderzoeken zouden misschien deze rare inplanting van de muren en de pijlers kunnen uitleggen. Dit voorafgaand massief stelt zich op als een beuk met 3 traveeën, loodrecht georiënteerd op het schip waarmee het in verbinding staat door een grote gebroken boog. De 2 uiterste traveeën staan in verbinding met de zijbeuken langs een nauwe doorgang zoals de grote centrale boog maar om de doorgangen te verruimen, is het een eenvoudige onderzijde die aan de buitenste zijde de cilinder van de boog ontvangt en niet zoals elders een half in de muur ingewerkte zuil. De puntgevels zijn aan hun basis versierd met een rij van gebroken boogreeksen met daarboven in het midden een rondboog zonder lijstwerk. De gevelmuur was oorspronkelijk doorbroken met drie deuren maar deze van rechts is dichtgestopt tijdens de restauraties van de 20ste eeuw. Boven elk van de zijdeuren staat een rondboog van hetzelfde ontwerp zoals deze van de puntgevels terwijl boven de centrale deur zich drie oculi bevinden. De muur waarin dit portaal zich opent is niet verhoogd geweest op het zelfde moment als de pijlers die het omkaderen. Iedere travee is overwelfd met spitsbogen en voorzien van schildbogen ontvangen door de colonnetten. Dit is het enige gedeelte van de kerk waar men dit ontwerp kan vaststellen. De stilistische verwantschappen van dit voorschip met de kathedraal van Laon en in het bijzonder met zijn transept zijn heel groot. Het profiel van de dekstukken en de basissen met voetringen die de sokkel begrenzen, is er vergelijkbaar zoals het ontwerp van de boogreeksen die de zijmuren versieren. Notre-Dame van Laon heeft heelzeker de bouwers van het voorschip van Glennes geïnspireerd waarvan de kerk van het kapittel van de kathedraal afhing. Zoals het transept van de kathedraal van Laon gewoonlijk gedateerd is van de jaren 1180, kan men voor het voorschip van Glennes de jaren 1190 tot 1200 vooropstellen.
Het voorste massief dat met zijn massa de rest van het gebouw domineert, vormt de grote architecturale bijzonderheid van de kerk van Glennes. Het vormt een raadsel vooreerst door zijn functie maar ook door zijn plan. Men heeft er een homogene verhevenheid met een groot technisch meesterschap met een plan op het gelijkvloers met op iedere travee de vorm van een trapezium. Enkel de archeologische onderzoeken zouden misschien deze rare inplanting van de muren en de pijlers kunnen uitleggen. Dit voorafgaand massief stelt zich op als een beuk met 3 traveeën, loodrecht georiënteerd op het schip waarmee het in verbinding staat door een grote gebroken boog. De 2 uiterste traveeën staan in verbinding met de zijbeuken langs een nauwe doorgang zoals de grote centrale boog maar om de doorgangen te verruimen, is het een eenvoudige onderzijde die aan de buitenste zijde de cilinder van de boog ontvangt en niet zoals elders een half in de muur ingewerkte zuil. De puntgevels zijn aan hun basis versierd met een rij van gebroken boogreeksen met daarboven in het midden een rondboog zonder lijstwerk. De gevelmuur was oorspronkelijk doorbroken met drie deuren maar deze van rechts is dichtgestopt tijdens de restauraties van de 20ste eeuw. Boven elk van de zijdeuren staat een rondboog van hetzelfde ontwerp zoals deze van de puntgevels terwijl boven de centrale deur zich drie oculi bevinden. De muur waarin dit portaal zich opent is niet verhoogd geweest op het zelfde moment als de pijlers die het omkaderen. Iedere travee is overwelfd met spitsbogen en voorzien van schildbogen ontvangen door de colonnetten. Dit is het enige gedeelte van de kerk waar men dit ontwerp kan vaststellen. De stilistische verwantschappen van dit voorschip met de kathedraal van Laon en in het bijzonder met zijn transept zijn heel groot. Het profiel van de dekstukken en de basissen met voetringen die de sokkel begrenzen, is er vergelijkbaar zoals het ontwerp van de boogreeksen die de zijmuren versieren. Notre-Dame van Laon heeft heelzeker de bouwers van het voorschip van Glennes geïnspireerd waarvan de kerk van het kapittel van de kathedraal afhing. Zoals het transept van de kathedraal van Laon gewoonlijk gedateerd is van de jaren 1180, kan men voor het voorschip van Glennes de jaren 1190 tot 1200 vooropstellen.
Het is in deze afhankelijkheid van het kapittel van Laon dat men eveneens de functie van dit voorgaand massief, geregeld genoemd narthex of zoals de archeologen in de 19de eeuw het "voorschip' noemden, kan zoeken. Lefèvre-Pontalis ziet er de wil in om het gebouw te vergroten om een steeds uitdeinende bevolking er te ontvangen maar hij erkent ook dat in het merendeel van deze gevallen dit probleem omgelost wordt door een reconstructie van het koor. Anne-Veronique Dossin denkt dat het zou kunnen gaan om een soort van verdedigende vluchtplaats en de verdieping van de constructie zou kunnen uitgerust zijn met een rondgang maar deze veronderstelling moet verworpen worden daar de datum van oprichting voor de verdediging bij de kerken in de regio veel later voorkomen, en door de afwezigheid van sporen van deze uitrusting zoals schietgaten, bulstergaten in de muur om het geraamte van de rondgang te ontvangen.
Het schip schijnt op het eerste zicht het oudste deel te zijn van de kerk. Gevormd met 5 traveeën, is zij nu eenvoudig voorzien van een plafond. Een serie van kraagstenen waarbij er 4 van de 8 nog bestaan moesten in de oude staat van overdekking van het schip, dienen om de steunbalken van het geraamte te ontvangen. Het schip opent zich op de zijbeuken door de boogreeksen in rondboog met een dubbele cilinder waarvan de binnenste naar het schip is gericht die enkel voorzien is van een impost terwijl de andere 3 zijn voorzien van half in de muur aangebrachte zuilen. Zij ontvangen vooreerst de binnenste gording van de bogen, en aan de andere kant een diafragmaboog die een aanvang neemt op het binnenste niveau en lopen door naar de zijbeuk waar deze het plafond steunen. De rondbogen zijn regelmatig opgesteld boven elk van de 5 boogreeksen van het schip om deze te verlichten. Het geheel van de verheffing van de muren van het schip schijnt homogeen te zijn. Enkel de buitenste gootklos is verdwenen tijdens een verlaging van het dak terwijl de eerste 2 zuidelijke pijlers in een massief van metselwerk zijn opgenomen en dit waarschijnlijk om de stabiliteit van dit gedeelte van het gebouw te versterken. De boogreeksen in rondboog, het vlakke plafond zijn kenmerken van een architectuur met een Romaans accent. Maar de perfecte verbinding van de muren van het schip alsook deze van het koor alsook met het voorafgaand massief geeft de indruk dat er geen onderbreking bestaat in de constructie tussen deze verschillende gedeelten. Het is ook mogelijk dat het schip op het hetzelfde moment als het koor werd opgericht of misschien iets later, rond de jaren 1160-1170.
Belangrijke wijzigingen zijn reeds uitgevoerd in de Middeleeuwen in de zuidelijke zijbeuk. Zijn breedte werd uitgebreid van 3,50 meter naar 4,80 meter wat een wederopbouw van zijn dak met zich meebracht. Door de vereniging met het dak van het schip gaven de hoge vensters niet meer uit op het afdak van de zijbeuken. De plaats van de oorspronkelijke gootmuur is waar te nemen dankzij de afbraakresten die zichtbaar zijn aan de muren van de traptorens die de 2 uiteinden van de zijbeuk bezetten. Toen men de muur verplaatste werden de zuilen die er zich half ingewerkt bevonden om de diafragmabogen te ontvangen, heropgericht alsook hun kapitelen en de nieuwe bogen op hun plaats gezet. In de nieuwe muur werden de bogen met 2 spitsbogen doorbroken met daarboven een oculus die lusvensters moesten vormen. Maar deze zijn weggehaald op het niveau van de basis van het dak. Deze verbreding van de zuidelijke zijbeuk heeft reeds in de 13de eeuw plaatsgevonden, in alle geval na de oprichting van het westelijke massief. Op de muur van deze ziet men, als men aan zijn zijde van de zijbeuk kijkt, nog steeds de groef die de helling van het oorspronkelijke dak aanduidt. De plaats van de oorspronkelijke overdekking van de noordelijke zijbeuk is eveneens aangeduid en de restauratie van de jaren 1920 heeft het plafond weggehaald die het dakgeraamte verborg, een plafond wat wel op zijn plaats is gebleven in de zuidelijke zijbeuk. De huidige gootmuur van de noordelijke zijbeuk is niet van voor de 16de eeuw en het is onmogelijk te bevestigen dat deze zijbeuk reeds in de 13de eeuw deze verbreding heeft ondergaan. In alle geval zijn de diafragmabogen bij deze zijbeuk met de verbreding niet behouden geweest.
Het schip opent zich op het koor door een gebroken triomfboog met 2 cilinders en het decor is hier geconcentreerd op de kapitelen. Het gewelf van het koor heeft zoals bij de transeptarmen, de vorm van een koepel aangenomen. De sleutel van de kruising bevindt zich aan de top van de gordelboog die het koor van de apsis scheidt. De apsis is ondanks zijn halfronde vorm overwelfd met een kruisgewelf. De sleutel is hier lager geplaatst wat een onsierlijke verbinding met de gordelboog met zich meebrengt. Deze poging werd niet bij de rest herhaald. Andere kerken in de regio bezitten een vergelijkebare apsis zoals te Glennes die ofwel overdekt zijn met een halfkoepel voor de oudste, ofwel met 2 gewelfribben die zich vastzetten op de gordelboog op het niveau van de sleutel. De apsis is verlicht door 3 rondbogen die gescheiden worden met colonnetten waarbij de ene de gewelfribben ontvangt en de andere de cilinder die de bogen omkaderd. Ondanks de lichte verschillen in het decor en het ontwerp van de gewelfribben, schijnen de 2 transeptarmen op hetzelfde moment opgericht te zijn als het koor waarbij zij oorspronkelijk enkel gescheiden waren door 2 gordelbogen in rondboog in de vorm van een hoefijzer. Het is door de onsamenhangendheid in het metselwerk, door het gewicht van de klokkentoren, dat de vroegere vernauwing van de bogen verklaart door een versterking van de pijlers zoals het niet evenwijdig lopen van de steenaanzetten getuigt. Het transept bevindt zich in het verlengde van de muren van de zijbeuken sinds deze uitgebreid zijn naar buiten toe maar het transept onderscheidt zich wel door zijn overwelving, in een rechtstandige as met deze van het schip, als door een scheidingsmuur, welke enkel is doorbroken met een nauwe rondboog, om de verbinding tussen het transept en de zijbeuken te verzekeren. De verbindingsboog is gevormd met 2 cilinders die door de colonnetten wordt opgevangen. De kapitelen van deze laatste verlengen zich op de muur door een brede band met een vegetarisch decor, die de kapitelen van de grote boogreeksen vervoegen. Een vergelijkbaar decor ziet men in de kerk van Lhuys waarvan het transept vergelijkbaar is met deze van Glennes. Elke puntgevel is doorbroken met een rondboog die omkaderd is met colonnetten terwijl aan de oostelijke muur aan weerszijden van de apsis 2 altaarnissen zijn uitgewerkt, verlicht door een rondboog. De 2 nissen van Glennes stellen geen harmonie voor tussen hun aanzet en deze van de muur waarop ze zijn ingewerkt. Daar zij na de constructie van het transept zijn aangebracht, stellen zij grote verschillen voor tussen hen beide. Deze van de noordelijke arm is zwak uitstekend op het transept en is overdekt met een eenvoudig afdak en werd achteraf overwelfd in rondboog. De altaarnis aan de zuidelijke arm heeft buitenaan een puntgevel en een dak met een dubbele helling. Ondanks de beperkte ruimte is zij overwelfd met een ribgewelf. Bloemen met 6 blaadjes versieren de bogen die terugvallen in de hoeken van de nis op de gebeeldhouwde onderzijde met gezichten van monsters. De verschillen tussen de beide nissen als tussen de onderbrekingen tussen hun aanzetten en deze van de transeptmuur zijn moeilijk te verklaren daar zij stilistisch gezien van dezelfde periode schijnen te zijn als de rest van het kooreinde. Steunberen bezetten het transept enkel aan de hoeken van de puntgevels aan iedere arm. Voor de restauratie van begin 19de eeuw werden zij beëindigd door een muurkap met een dubbele helling en niet enkel voorzien van een talud zoals men zou verwachten bij een gebouw van deze periode.
De apsis die het centrum bezet van het kooreinde kan vergeleken worden met deze van Bruyères-et-Montbérault, Nouvion-le-Vineux et Berzy-le-Sec. Maar bij het geheel van de apsissen van het 3de kwart van de 12de eeuw die een talrijke groep vormt in de streek van Laon en Soissons, is deze van Glennes eenvoudiger met zijn buitenste decor. De steunberen in terugval dragen enkel een versiering dan een band van lijstwerk voorzien die rond de ganse apsis loopt, aan de basis van de talud van de vensters. Elk van de 3 bogen die de apsis verlichten, is omkaderd met colonnetten waarbij het dekstuk zich verlengd in een band op de naakte muur. De archivolt hierboven is uitgewerkt maar heeft enkel een decoratief effect door de afwisseling van de voetringen en de hollijsten die een geheel van lijstwerk vormen. Al het beeldhouwwerk bevindt zich geconcentreerd op de gootklos, gevormd met 2 aanzetten, met 2 schuin afgewerkte profielen en is uitsluitend versierd met dezelfde acanthusbladeren. Deze gootklos is nauw verwant met deze van de apsis van Berzy-le-Sec en nog meer met deze van de kleine kerk te Breny.
De klokkentoren die boven het koor staat, heeft indrukwekkende afmetingen. Bovenaan de sokkel die begrensd wordt met steunberen op de hoeken, loopt een band van lijstwerk gans rond de klokkentoren en kenmerkt de basis van het eerste niveau. Deze is op iedere zijde doorbroken met 2 paarsgewijze rondbogen met 2 cilinders die opgevangen worden door de colonnetten. De kapitelen met krullen hebben een dekstuk dat zich verlengd in een band tot en met de steunberen op de hoeken die op dit niveau de aanschijn aannemen van een bundel colonnetten. Deze steunberen worden aan de basis van het 2de niveau brutaal onderbroken door het afdak dat werd gerealiseerd nadat men de hoogste gedeelten van de klokkentoren had afgebroken. Op het 2de niveau zijn op de oostelijke zijde enkel de paarsgewijze bogen op hun plaats gebleven, in dezelfde geest als bij de onderste verdieping maar zij zijn in een gebroken boog aangebracht. Het is heel zeker om reden van de stabiliteit van de klokkentoren dat deze herbouwd werd op een ongekend tijdstip. Dit gebeurde waarschijnlijk op hetzelfde moment toen men de pijlers van het koor versterkte. Op vroegere foto's van voor WO I toont de oostelijke zijde van de klokkentoren brede scheuren. Het is niet mogelijk te zeggen of zij reeds bestonden voor of na de verlaging van het dak. Door zijn vorm behoort de klokkentoren van Glennes tot een familie die heel erg verspreid is in het zuiden van de Aisne en daarboven in de 2de helft van de 12de eeuw.
Het geheel gevormd door het koor, de apsis en het transept schijnen het oudste gedeelte te zijn van de kerk van Glennes en kan misschien gedateerd worden in de jaren 1050-1070. Het schip dat heel archaïsch is van opvatting, moet onmiddellijk gevolgd zijn terwijl het westelijke massief werd beëindigd rond 1190-1200.
Bronnen.
- Jacques Thiébaut in Nord Roman; Editions Zodiaque, "la Nuit des Temps 76"; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1988.
- Xavier de Massary in Congrès archéologique de France 148 session 1990; Paris 1994.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten