Zoeken in deze blog

woensdag 5 september 2018

Saint-Mary's Church te Patrixbourne (Kent)

Saint-Mary's Church 
te Patrixbourne


Geschiedenis.
Deze plaats en haar kerk zijn reeds in 1086 geciteerd in het Domesday Book.  Zij behoorden enige tijd tot de familie Patric, een lijn van Keltisch-Scandinavische origine, vastgelegd in Normandië en die zich sterk verrijkte tijdens de verovering in 1066. 
Rond 1200 schenkt een andere Normandische edelman, Jean de Préaux, deze aan de Augustijnenpriorij van Beaulieu, in de omgeving van Rouen maar het gebouw was toen reeds voor het grootste gedeelte afgewerkt.  Later ging het patronaatschap over aan de Augustijnen van Merton in Surrey, die het behielden tot en met de Reformatie.

Beschrijving.
De Romaanse kerk had een heel eenvoudig plan met een niet overwelfd, lang en breed schip van 9,50 op 4,50 meter, in het oosten gevolgd van een rechthoekig koor dat iets kleiner is met 7,50 op 4,30 meter en beëindigd door een vlak kooreinde doorbroken met een drielicht met daarboven een roostervenster.  Enkel in het zuiden was het schip geflankeerd met een brede zijbeuk van 2,50 meter.  Het vierkante klokkentorenportaal bevond zich vreemd genoeg in het midden van deze zijbeuk.


Het herwerken achteraf hebben het aanbrengen van brede vensters teweeggebracht in de 14de eeuw met nadien een herwerking in de 15de eeuw van het oostelijke uiteinde van de zijbeuk en vooral de oprichting in 1827 van een tweede zijbeuk in het noorden waarin men de ingang van de 12de eeuw en een boog van de 14de eeuw hergebruikt heeft.  Belangrijke restauraties, gefinancierd door de markies Conyngham, hebben het koor in 1849 en de toren in 1855 herwerkt.  Andere meer bescheiden restauraties hadden plaats in 1939 en 1954.




Het originele metselwerk bestaat zoals geregeld op het platteland van Kent en Sussex uit zeer zware blokjes van silexsteen in een dikke mortellaag.  Op dit hard metselwerk komen vooral elementen met lijstwerk beter uit, uitgevoerd in steen van Caen met voetmuren, gootklossen en in het koor de schuin afgewerkte band die de steungedeelten van de vensters verlengen.  Gans het metselwerk is eveneens in steen van Caen.  De massieve klokkentoren verheft zich bovenaan de daken en wordt bekroond met een hoge spits van 8 zijden.



De grootste interesse van deze kerk gaat uit naar de hoofdingang in het zuiden.  Vooreerst bemerkt men in de zuidelijke muur van het koor, aan de eerste travee, een nauwe deur met een mooi geometrisch decor van staafvormige kanteelversiering, gebroken staven van 2 verschillende types, zaagtanding aan de booglijsten, lofwerk aan de dekstukken en eierlijsten aan de kapitelen met daarboven een gebroken borstbeeld, waarschijnlijk van een vrouw.








De basis van het klokkentorenportaal versiert zich met het meest weelderige portaal.  Onder een heel puntig driehoekig fronton dat weinig uitsteekt op de muur en met een kordonlijst van staafvormige kanteelversiering, opent zich bovenaan een kleine nis in rondboog begiftigd met een voetring dat heel erg verminkt een Agnus Dei inhoudt.  Onderaan valt een ingang met 5 booglijsten afwisselend terug op de vierkante pijlers en op de colonnetten.  Zij omkaderen een timpaan dat volledig is gebeeldhouwd.



Als het deel van het portaal met zijn driehoekig fronton afgelijnd met een kordonlijst van staafvormige kanteelversiering overeenkomsten bezit met het oorspronkelijke gebied van Patric, te Foulognes-en-Bessin en met de oude gevel van Sainte-Croix van Saint-Lô, dan heeft het decoratieve niets gemeen met Normandië maar waarschijnlijk met de regio's tussen Loire en de Gironde.
Het timpaan dat ernstig verweerd is door de tand des tijds, hield als centraal motief een zittende Christus in met het hoofd omringd van een kruisvormige stralenkrans en ingeschreven in een mandorla dat door 2 rechtstaande engelen wordt ondersteund net zoals bij de ingang van de kathedraal van Rochester.  Andere kleinere engelen lijken zich aan weerszijden te verzamelen.  Het linteel dat het timpaan ondersteunt en nog meer verweerd is, hield paren in van 2 tov elkaar gestelde griffoenen zowel links als rechts en in het centrum rankenversiering dat een zittende figuur omkaderde dat niet meer te herkennen is.  De samenstelling is relatief onhandig, heel wat minder dan te Rochester.  De kleinere Christus heeft er geen plaats die hem toekomt.  Maar het plezier van de beeldhouwer bestond erin te experimenteren met een veelvoud van kleine figuren.  Met een heel groot reliëf heeft hij praktisch op 2 plannen gewerkt.






De booglijsten zijn geanimeerd door een veelvoud van figuren.  Onder een archivolt uitgewerkt met minuscule zaagtanden vormt de rankversiering aan de buitenste booglijst, 21 kleine medaillons met de meeste gegroepeerd in paren.  Hun serie verlengt zich naar onder door de griffoenen met vrouwenhoofd en puntige mutsen.  Het merendeel van de medaillons herbergt kleine mensenhoofden met haar en geregeld met baard of met scharrelende vogels volgens het klassieke model van de rankversiering met opvulling.  Sommigen zijn leeg gebleven.  Als het algemene aspect nabootst van wat men terugvindt te Barfrestone in dezelfde samenstelling, laat geen enkel thema dit vermoeden zelfs niet de passie van het decor.






De volgende 3 booglijsten dragen bij het eerste een kabelmotief en motieven in een 8-vorm.  De tweede heeft monsters in een min of meer acrobatische houding afwisselend met bloemen en gebladerte en de derde met tegengewerkte gebroken staven.  De laatste die het timpaan tooit, stelt een origineel motief voor met een stilering van platte hoofden bijtend in een voetring wat heel ongewoon is op deze plaats.  Dekstukken en kapitelen van de colonnetten dragen heel gevarieerde vegetarische motieven.










Aan het kooreinde ziet men bovenaan de vrijgemaakte drielichten in 1849, een roostervenster met 8 spaken waarvan er 4 worden ingeslikt door monsterachtige hoofden.  Dit is een identiek gedeelte zoals men ziet te Barfrestone waarschijnlijk van hetzelfde atelier.





Het geheel is heel origineel zodat men het met zekerheid kan dateren en dit bij afwezigheid van geschreven documenten.  Men is heel zeker dat dit geheel dateert van het einde van de 12de eeuw, van rond 1170 of 1180.  Het onderzoek van het beeldhouwwerk van Barfrestone dat van hetzelfde atelier uitging, bevestigt deze indruk.

Bronnen.

- Lucien Musset in Angleterre romane I; Editions de Zodiaque; la Nuit des Temps 59; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1983.
- Mary Berg in A visitors Guide to St. Mary's Church, Patrixbourne Kent; Patrixbourne with Bridge PCC 2003.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: