Eglise Saint-Marcel
te Lagraulière
Geschiedenis.
De kerk van Lagraulière steunt zich op een heel oude stichting en is voor de eerste maal rond 1060-1064 vermeld in het cartelarium van Tulle.
Deze eenvoudige parochie maakte deel uit van een parochie waar de bisschop belangrijke bezittingen bezat. De departementale archieven van de Haute-Vienne bewaren een testament daterende van 1270 waarin Guillaume de Malemort zijn zoon Gilbert, bisschop van Limoges, het dorp van Lagraulière schenkt.
De Romaanse kerk van Lagraulière heeft verschillende veranderingen ondergaan waarvan men geen enkele inlichting over terugvindt.
Eigenlijk is zij pas het voorwerp geweest van enkele wijzigingen sedert een 2-tal eeuwen. In de 19de eeuw heeft men zich tevreden gesteld om het dak te hernemen en de klokkentoren te herstellen. Sedert de klassering als Monument Historique op 18 april 1932 zijn enkel het westelijke portaal, dakwerken alsook de herneming en de drainering van het metselwerk gerealiseerd.
In 2001 heeft men een volledige restauratie van het binnenste gedeelte van het gebouw in goede orde ondernomen. Gedurende deze werken geleid door architect Stefan Manciulescu, is een belangrijke muurschildering van de 17de 18de en 19de eeuw ontdekt.
Beschrijving.
Het betreft een kerk van bescheiden afmetingen, in de vorm van een Latijns kruis dat reeds verschillende herwerkingen heeft ondergaan.
Het schip van 2 traveeën als de transeptarmen zijn herdaan in klein metselverband samengesteld in heel regelmatige lagen stenen die men kan dateren van de 11de eeuw. Aan de buitenzijde werd het metselwerk versterkt door brede en platte steunberen in regelmatig metselverband. Deze zijn opgetrokken in het midden van de gootmuren of omkaderen de uiteinden van het transept. De noordelijke arm heeft zijn absidiool behouden terwijl deze aan de zuidelijke zijde vervangen werd door een rechthoekige kapel. Deze transformatie dateert van na 1768.
Aan de binnenzijde zijn de muren van het schip enkel afgewisseld door pilasters die rechts van de steunberen zijn opgetrokken. De uitgewerkte massieven van de kruising ondersteunen een koepel met aan zijn basis uitgeholde penditieven van 8 boogreeksen. Een massieve vierkante toren waarvan iedere zijde is doorbroken met een eenvoudig venster bevindt zich bovenop deze kruising.
Het geheel van het schip en het transept waren overwelfd met een tongewelf dat nog enkel in de noordelijke arm bestaat. De andere gedeelten worden nu overwelfd met een houten plafond.
De venster aan de noordelijke absidiool is van het type Limousin, inspringend aan de binnenzijde terwijl het relatief nauw is aan de buitenzijde en omsloten wordt door een monoliet linteel.
Het huidige koor is opgericht geweest in de 17de eeuw. Het is iets breder dan het schip en relatief diep. Dit koor werd oorspronkelijk geflankeerd met 2 zijkapellen die nu verdwenen zijn en waarvan de ingangsboog is dichtgemetseld.
In de 12de eeuw heeft men in het westen een diepliggend portaal in regelmatige metselverband toegevoegd. Het is gevormd met een overwelfde doorgang met een tongewelf en waarvan de zijmuren op dezelfde manier worden afgewisseld met een boogreeks die rust op een steunmuurtje van 2 aanzetten. Bovenop dit portaal staat een rechthoekige toren van 2 verdiepingen waar zich een woongedeelte bevindt.
Gebeeldhouwd decor.
De zijmuren van het portaal houden 2 boogreeksen in die rusten op 3 colonnetten met gebeeldhouwde kapitelen met bovenaan dekstukken van lijstwerk voorzien. De gebeeldhouwde platen in bas-reliëf zijn op de ondermuur aangebracht achter de boogreeksen onder een soort van ontlastingsboog.
De toegang tot de kerk laat zich langs een portaal met 3 booglijsten waarbij iedere uitstek versierd is met een voetring die op een colonnet van dezelfde diameter rust met daarboven een kapiteel zonder dekstuk.
De keuze om te variëren met de gebruikte materialen wat nodig was voor de veeleisendheid van het beeldhouwwerk, heeft een interessante polychromie tot gevolg. De colonnetten zijn uitgehakt uit graniet of zandsteen zoals het geheel van het metselwerk of zijn tegelijkertijd gebruikt terwijl de kapitelen en het merendeel van de basissen in kalksteen zijn. Het is eveneens in kalksteen dat de platen zijn gemaakt waarin de grote reliëfs zijn gebeiteld.
Het geheel van de kapitelen is bijzonder homogeen gevormd met aan de ene kant 6 kapiteellichamen die de voetlijsten ontvangen en het portaal omringen, en aan de andere kant 6 andere die de boogreeksen ondersteunen. Zij zijn allen in kalksteen uitgehouwen waarbij de korrel bijzonder goed uitkomt op het beeldhouwwerk. De fijnheid van deze reliëfs is echter bijzonder kwetsbaar gebleken en zijn nu erg verweerd.
Een van de kapitelen verschijnt echter als een indringer zodat men de mogelijkheid niet kan uitsluiten als een later beeldhouwwerk op een blok die naakt is gebleven. Aan de linkerzijde is een hoofd gebeeldhouwd, gedragen door een lange hals en getooid met zware lokken die verticaal vallen. De centrale hoek is bezet door een ander verlengd gezicht en met een kap bedekt.
Twee van de kapitelen zijn zodanig verweerd dat men nog enkel de silhouetten met enkele bladeren samengesteld in kronen, kan onderscheiden.
Een veel beter bewaard kapiteel toont een verfijnd Korintisch decor. De binnenste kroon is gevormd met 6 bladeren afgeleid van acanthusgebladerte en met een ruimte tussen elkaar. Elk van hen is omkaderd met 2 kleine, drieledige bosjes. Vijf andere bladeren van hetzelfde type maar in groter formaat vormen de bovenste kroon. De nerven van alle acanthusbladeren zijn onderlijnd met een rij van parels. Deze verfijning contrasteert met de soberheid van het opgerolde uiteinde aan de hoeken waar de stengels zijn versierd met eenvoudige groeven.
Op andere kapitelen zijn slechts enkele gedeelten goed bewaard wat toestaat om de 2 elementen te bemerken die het bovenste gedeelte van het vegetarische decor te karakteriseren. Het gaat vooral om een type stengel waarbij gelijksoortige, lintvormige versiering waar zich een centrale nerf met parallelle, dunne bladeren vermengt en beëindigd wordt door minuscule knoppen die op afstand de indruk van parels weergegeven. Het tweede element is een heel origineel blad. Van een groot formaat, geplooid in twee, heeft deze een getande boord en is versierd met een kraag. Aan haar voorzijde vormen rijen van parallelle parels de nerven van kelkblaadjes.
Op 3 kapiteellichamen is een koppel dieren weergegeven temidden van rankenversiering van het gebruikelijke type te Lagraulière.
Een kapiteellichaam vertoont 2 met de rug aan elkaar gezette viervoeters. Hun poten raken een stengel aan die boven de astragaal loopt. In een overvloedige beweging keert hun hoofd zich terug naar het achterste gedeelte terwijl zij nu verweerde rankenversiering uitbraken.
In het midden van een kapiteellichaam rijst vanop de astragaal vanop iedere zijde, een zware tak op waaraan een blad van het type Lagraulière met heel soepele lobben bengelt. Twee viervoeters die tegenover elkaar en opgericht staan op hun achterste poten, nemen de plaats temidden van de rankenversiering in en bezetten de zijden. Deze dieren waarvan de voorste poten rusten op een vegetarisch bosje, onderscheiden zich door hun geringe lichaam en de scherpte van hun ledematen.
Op dezelfde manier zoals op het voorgaande kapiteellichaam neemt een brede stengel een aanvang in de middelste zone van de astragaal. Hij vertakt zich onmiddellijk in twee stengels met parels bezet waarop 2 tov elkaar gestelde vogels staan. Deze stengels beëindigen zich door het type bladeren Lagraulière, achter de vogels geplaatst. De kwaliteit van het ontwerp van deze vogels, of de vederdracht en meer bepaald het dons van de krop zijn met veel verfijning weergegeven. Spijtig genoeg zijn hun koppen verdwenen. Tussen het gevogelte bemerkt men fragmenten van 2 rankenversiering die zich op het niveau van de hoek ontwikkelen.
De bijzonder veel beschadigde kapiteellichamen op 2 colonnetten in het midden van de zijmuren stellen elk een personage voor tussen 2 dieren die symmetrisch weergegeven worden.
Aan de voorzijde is een man omringd door 2 viervoeters met vernielde poten, deze aan de zijkanten geplaatst. Deze dieren waarvan de lange staart aan zijn uiteinde bollig is en gaat tot boven de rug, zijn in profiel en op hun achterste gezeten weergegeven. Het personage dat waarschijnlijk gekleed is met een lange tuniek die zijn arm zijdelings neerlegt, zou deze van een biddende figuur kunnen zijn. Deze weinige elementen, door de slechte staat van bewaring die dit ontwerp laten veronderstellen, voldoen niet om hier Daniël tussen de leeuwen te identificeren.
Op een ander kapiteellichaam ziet men 2 dezelfde draken met hun hoofd onder de hoek. Hun vleugels bezetten het bovenste gedeelte van de zijden. Zij zitten op hun achterlijf dat zich beëindigd in een lange slangenstaart die onder hun lichaam en tussen hun potten doorgaat en zich vervolgens verticaal verheft tot het achterste van de hoofdzijde. De tussenliggende ruimte toont een verlengd gestalte dat heel erg verweerd is. Misschien zou het hier gaan om de restanten van een menselijke figuur daar men een spoor van zijn voeten onderscheidt die rusten op de astragaal.
Een klein personage, getooid met dunne geribde lokken en waarvan men niet meer kan onderscheiden of deze naakt of gekleed is, is in het midden geplaatst van rankenversiering met parels bezet dat hij grijpt met zijn beiden handen. De stengels dragen kleine blaadjes aan de gegroefde voorzijde en een blad van het type Lagraulière valt op de astragaal en met kleine korrelige vruchtjes. Het is onmogelijk te weten of het zou kunnen gaan om de rest van het decor. Temidden van de kleine vegetarische elementen, bemerkt men de aanwezigheid van een naakte voet waarvan de tenen in het linker gedeelte rusten op de astragaal, en misschien het restant van een vleugel in het midden van de compositie.
De reliëfvormen van het portaal.
Deze platen, ingewerkt in de muur achter de boogreeksen, bezetten niet de volledige beschikbare ruimte. Alhoewel hun hoogte verschillend van elkaar zijn, heeft men er zorg voor gedragen om hun binnenste randen met een gladde band in reliëf vorm te geven. Zij bevinden zich beide op hetzelfde niveau op ongeveer 1 meter van de steunmuur.
Aan de noordelijke muur is het reliëf gevormd met een scene onder een dubbele boogreeks die ondersteund wordt door 3 kleine colonnetten met gladde kapitelen. Deze van rechts waarvan men de plaats bemerkt, is verdwenen en vervangen tijdens een restauratiecampagne. De boog hierboven van links is eenvoudig van lijstwerk voorzien en versierd met een oculus in de hoekverbindingen.
Men herkent gemakkelijk de parabel van Lazarus en de rijke maar hier weergegeven de dood van de rijke in zijn bed, en bezet hier een groot gedeelte van de scene. Achter hem, in de omgeving van zijn hoofd, houdt zich een menselijk gestalte op waarvan het gezicht rust in de hand als teken van verdriet. Hier kan men waarschijnlijk de vrouw van de overledene of een dienares in herkennen. In de omgeving ziet men nog een andere figuur waarvan de sporen van het gezicht en een voet nog zichtbaar zijn. Men veronderstelt dat het hier zou gaan om een duivelsfiguur.
Aan de voet van het bed staat de heilige Michael die in goede staat van bewaring verkeert, recht. Zijn 2 vleugels zijn achter hem opgeplooid en houdt in zijn linkerhand de hefboom van een weegschaal vast. De beide schalen en het touw waaraan zij hangen, zijn nog goed zichtbaar. Rechts is een kiezelsteen geplaatst terwijl deze links een klein hoofd als symbool van de ziel ondersteund. Het betreft waarschijnlijk deze van de overledene die zijn laatste adem uitblaast onder de vorm van een klein personage.
Een beter bewaard decor bevindt zich boven de linker boog in dit reliëf. Men bemerkt er 2 gebouwen in perspectief voorgesteld die een klokkentoren van het type Limousin omringen. Al deze gebouwen zijn op een heel gedetailleerde manier weergegeven. De 2 symmetrische gebouwen zijn waarschijnlijk kerken overdekt met dakpannen en houden een rij van hoge vensters in. Hun puntgevel is doorbroken met een grote poort met daarboven een langgerekt venstertje. De toren heeft 3 verdiepingen. De eerste, vierkante toren is doorbroken met 2 bogen per zijde; de tweede stelt aan iedere zijde een fronton voor waarin zich een venster opent en de derde is gevormd met een cirkelvormige galerij met daarboven een kegelvormig dak. Misschien zou het hier gaan om een voorstelling van het paradijs waar Michael vandaan komt. In dat geval zou het de duivel zijn die aan het gezicht van de rijke gefigureerd was.
Het reliëf van de linker boogreeks staat waarschijnlijk voor de straf van de gierigaard gefigureerd door een personage die op een troon zit. Deze draagt een beurs om de hals en wordt gekweld door een grijnzende duivel die bovenop zijn schouders zit. De gierigaard is hier een bejaard persoon met baard, het zicht in frontale positie en de armen en benen uit elkaar. De gevleugelde duivel is hier met het gezicht in profiel weergegeven met de mond geopend. Zijn haartooi is gedaan met gegolfde lokken die verticaal op zijn hoofd liggen.
Op het goed bewaarde reliëf daarnaast is een man in profiel weergegeven en met naakte voeten. De benen kreunen onder het gewicht van een bovenmatig grote vis die hij op zijn rechterschouder draagt en waarvan hij de kop vasthoudt met beide handen. Zijn gezicht is echter heel erg verweerd. Over de betekenis van dit reliëf is al menig debat gevoerd. Men dacht dat hij Tobie voorstelde of een visser die een riviervis terugbrengt ofschoon zijn hanger, bootste het een ondeugd na ! Het is waarschijnlijk dat dit beeld voor doel had om de ondeugden van de gulzigheid te vermijden die met de gierigaard de andere zonde was van de rijke in de parabel.
Bronnen.
- Marie-Madeleine Macary in Sculpture romane en Bas-Limousin; Editions Pierre Fanlac; Périgueux 1966.
- Evelyne Proust in la Sculpture romane en Bas-Limousin; Editions Picard 2004.
- Jean Maury in Limousin Roman; La Nuit des Temps 11, Editions Zodiaque; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1974.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten