Eglise Saint-Ferréol
te Curgy
Geschiedenis.
Het dorp van Curgy is gesitueerd op een 10-tal km ten noordoosten van Autun in een dal die de vallei van de Arroux begrensd. Reeds op het einde van de 9de eeuw bestond er een kapel toegewijd aan Saint-Ferréol die toehoorde aan de abdij van Saint-Martin van Autun. In de 14de eeuw wordt de kerk van deze plaats geplaatst onder het patronage van de abdis van Saint-Jean van Autun. Het is deze kerk die men nog steeds aantreft te Curgy.
Beschrijving.
De kerk stelt zich samen met een schip van 4 traveeën begrensd met zijbeuken en in het oosten verlengd met 3 halfronde apsissen. De kerk bezit geen transept.
Het schip is overdekt met een tongewelf op eenvoudige gordelbogen die rusten op half ingebrachte pijlers in de gootmuren. Schuin afgewerkte imposten bekronen de pijlers. De grote boogreeksen zijn eveneens in rondboog en stijgen tot de aanvang van de hoge gewelven. Schuin afgewerkte imposten benadrukken de aanvang van de bogen. De pijlers zijn dunnen kruisvormige massieven waarvan de basissen zich direct steunen op de vloer maar zonder lijstwerk noch sokkel.
De zijbeuken zijn overwelfd met halve tongewelven die heel hoog geplaatst zijn en het centrale gewelf ondersteunen. Het is mogelijk dat het schip oorspronkelijk overwelfd was. De constructie van de halve tongewelven is nogal onhandig. Zij zijn opgedeeld volgens het plan van de traveeën van het schip door de ronde diafragmabogen die steun nemen op de half ingewerkte steunpijlers in de gootmuren van de zijbeuken maar zonder imposten. De lichtinval gebeurt langs de inspringende rondboogvensters maar deze zijn waarschijnlijk niet origineel.
De centrale apsis die iets nauwer is dan zijn voorgaande travee is overwelfd met een halfkoepel die minder hoog is dan het tongewelf. Twee diepliggende rondboogvensters ten gevolge van de dikte van de muren, verlichten de apsis. Blijkbaar zijn deze vergroot geweest. De halfkoepel is versierd met fresco's waarbij vermoedelijk een atelier van Gourdon er in de loop van de jaren 1110-1120 beschilderingen in de apsis en eveneens in de zuidelijke absidiool heeft aangebracht. Hierbij is trondende Christus in majesteit omringd met de symbolen van de Evangelisten.
De absidiolen zijn eveneens nauwer dan de zijbeuken en zijn eveneens zoals bij de apsis overwelfd met een halfkoepel. De vensters uitgewerkt in de muren zijn in de zuidelijke absidiool dichtgemaakt.
Men merkt aan de buitenzijde dat de 3 apsissen in het rechthoekige massief zijn ingewerkt zoals de apsis van Mesures en de kranskapellen van de kooromgang te Tournus.
Wat betreft de zijmuren zijn de vensters vergroot geweest uitgezonderd één aan de noordelijke zijbeuk. Het betreft een nauwe spleet met een uitgesneden linteel waarvan het aanzicht identiek is als deze van de dichtgestopt venster aan de zuidelijke absidiool en de zijdelingse vensters aan de gevel. Platte steunberen met een talud stutten de muren van de zijbeuken. Deze zijn eveneens van een latere periode en hun constructie was noodzakelijk door de nog ongebruikelijke, algemene overwelving. Eénzelfde dak overdekt het schip en de zijbeuken en een ander iets lager de 3 apsissen.
Op de eerste travee verheft zich de klokkentoren waarvan de westelijke zijde de gevelmuur verlengd. Zijn heel regelmatig metselverband met rechthoekige breukstenen staat in contrast met het schip waar de slecht op maat gemaakte stenen in een dunne mortellaag zijn geplaatst. Waarschijnlijk is dit een aanwijzing van een meer recentere constructie dan de rest van de kerk. Om de klokkentoren stevig op de eerste travee van het schip aan te brengen, heeft men 4 steunberen aan de hoeken aangebracht. Deze aan de westelijke zijde zijn op het niveau van de hellende daken van de zijbeuken versterkt door een nieuw uitsteeksel met ongeveer vierkante doorsnede. Bovenaan de toren wordt iedere zijde doorbroken van 2 paar paarsgewijze bogen. Deze zijn in rondboog en de imposten ontvangen de zijdelingse terugval. In het midden gebeurt de terugval op 2 paar colonnetten bekroond met ruwe kapitelen met sterk uitstekende basissen en ondersteund door éénzelfde dekstuk. Een zadeldak overdekt de klokkentoren en oorspronkelijk gebeurde dit door een piramide op 4 zijden wat bevestigd wordt door de gootklos met lijstwerk en door de naakte modillons gedragen die rond de 4 zijden lopen.
Vier steunberen verdelen de gevel onder de klokkentoren in 3 delen. Deze die de noordelijke zijbeuk afsluit is doorbroken van een nauwe vensterspleet met een uitgesneden linteel. Het centrale gedeelte is opengewerkt door een rondboogvenster en een ingangsboog zonder timpaan begrensd door 2 archivolten. De buitenste archivolt rust op 2 uitgespaarde zuilen in de uitsprong van de muren. De basissen van de zuilen zijn gevormd door een serie van 3 boven elkaar liggende voetringen waarvan er één is gegroefd. Wat betreft de kapitelen dragen zij heel ruwe beeldhouwwerk dat het enige decor van deze robuste constructie vormt. Rechts bemerkt men 3 kleine, misvormde personages met opgeheven armen die lijkten te dansen. De zandsteen waarin deze groep is uitgewerkt, is heel erg verbrokkeld.
Bronnen.
- Guy Lobrichon in "Bourgogne romane"; Editions Stéphane Bachès; Lyon 2013.
- Raymond Oursel in "Bourgogne romane"; Editions Zodiaque, 'La Nuit des Temps 1'; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vîre 1986.
- Raymond Oursel et A-M. Oursel in "Les églises romanes de l'Autunois et du Brionnais"; Imprimerie Protat Frères; Macon 1956.
- Sapin C., Arnaud C., et Berry W. in "Bourgogne romane" Dijon 2006.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten