Église Saint-Étienne, Saint-Gervais
et Saint-Protais
te Lubersac
Vermeld in een charter van 1093 dat toebehoorde aan het cartelarium van Cluny, heeft men lange tijd de kerk van Lubersac beschouwd als een priorij van deze abdij. Het komt toe aan Jean-Pierre Boucher die recentelijk heeft ontdekt dat deze acte niet Lubersac betreft maar Lurcy-le-Bourg in de Nivernais.
Daarentegen is vastgesteld dat Lubersac banden heeft onderhouden met deze grote abdij in de Bourgogne gedurende het eerste kwart van de 12de eeuw. Gedurende deze periode heeft de gemeenschap het bezoek gekregen van 2 vooraanstaande abten van Cluny ttz van Pons de Melgueil, abt van 1109 tot 1122 en vervolgens enkele jaren later van zijn opvolger Pierre le Vénérable. Dit laatste bezoek betreft waarschijnlijk de belangrijke vergadering over de bezittingen van Cluny in de Auvergne, dat te Lubersac doorging rond 1121-1124.
Deze afhankelijkheid van de kerk van Lubersac betreft eveneens de vraag over het oorspronkelijke patronaatschap van Saint-Gervais en Saint-Protais dat haar was toegedragen in de charter van 1093. Men moet wachten tot 1171 om een vermelding terug te vinden over het patronaatschap van de kerk. Dit was in een charter van het cartelarium van Uzerche, gedateerd in 1171, wanneer de kerk vernoemd wordt als Saint-Etienne. Moet men zich hierbij dan ook de vraag stellen zoals Jean-Pierre Boucher dat de kerk Saint-Gervais-Saint-Protais van Lubersac nooit heeft bestaan ? Nochtans bevestigt Bernard Gui dat de martelaren Saint-Gervais en Saint-Protais te Lubersac werden vereerd.
Deze afhankelijkheid van de kerk van Lubersac betreft eveneens de vraag over het oorspronkelijke patronaatschap van Saint-Gervais en Saint-Protais dat haar was toegedragen in de charter van 1093. Men moet wachten tot 1171 om een vermelding terug te vinden over het patronaatschap van de kerk. Dit was in een charter van het cartelarium van Uzerche, gedateerd in 1171, wanneer de kerk vernoemd wordt als Saint-Etienne. Moet men zich hierbij dan ook de vraag stellen zoals Jean-Pierre Boucher dat de kerk Saint-Gervais-Saint-Protais van Lubersac nooit heeft bestaan ? Nochtans bevestigt Bernard Gui dat de martelaren Saint-Gervais en Saint-Protais te Lubersac werden vereerd.
In 1779 bevond de kerk zich in een zodanige slechte staat dat de bisschop tijdens een bezoek ermee dreigde de kerk te laten sluiten. Dringende en belangrijke herstellingen werden vervolgens uitgevoerd. Zij omvatten hoofdzakelijk de absidiolen waarvan de oostelijke muren werden herbouwd. Enkele andere werken werden uitgevoerd in het midden van de 19de eeuw.
Bij het begin van de 20ste eeuw verkeerde de kerk opnieuw in een heel slechte staat. Na veelvuldige aanvragen werd de kerk tenslotte geklasseerd op 22 januari 1910. Het is vanaf dat moment dat een restauratiecampagne van de overdekking en de daken werd ondernomen welke pas in 1929 werd voltooid. In 1983 werd de sacristie afgebroken die zich aan het kooreinde situeerde. Van 1999 tot 2002 onderging de kerk een algemene restauratie van de binnenste bekleding. Bij deze gelegenheid werden merkwaardige fragmenten van muurbeschilderingen ontdekt die gaan over een periode van de 13de tot de 20ste eeuw. Bij deze ontdekking betrof het oa. een beeld in groot formaat van Saint-Léonard die een gevangene bevrijdt. Deze beschildering wordt toegeschreven aan de 13de eeuw. Gedurende deze werken werden de kapitelen gereinigd zonder dat men de ontbrekende gedeelten van het beeldhouwwerk vervolledigd heeft om zo de authenticiteit van het ontwerp te bewaren.
Beschrijving.
De kerk van Lubersac stelt een apsis en 2 absidiolen voor toegevoegd aan een transept dat heel wat breder uitkomt op een schip van 3 beuken. Dit geheel verschijnt als 2 verschillende delen ttz van het westen naar het oosten met 2 lange traveeën en vervolgens 2 andere die heel wat korter zijn waarbij de eerste travee gedomineerd wordt door de klokkentoren.
De kerk van Lubersac stelt een apsis en 2 absidiolen voor toegevoegd aan een transept dat heel wat breder uitkomt op een schip van 3 beuken. Dit geheel verschijnt als 2 verschillende delen ttz van het westen naar het oosten met 2 lange traveeën en vervolgens 2 andere die heel wat korter zijn waarbij de eerste travee gedomineerd wordt door de klokkentoren.
De constructieverschillen die men niet enkel vaststelt tussen het oostelijk deel van het schip maar eveneens aan de binnenzijde van deze, hebben op het einde van vorige eeuw, de interesse van de onderzoekers sterk beziggehouden en hebben heel wat interpretaties teweeggebracht. Allen zijn het erover eens dat de 2 laatste traveeën van het schip de oudste zijn en verschillende elementen zoals de kruisvormige pijlers met rechthoekige uitsprongen en schuin afgewerkte imposten, bogen met nauwe sluitstenen, hebben Claude Andrault-Schmitt en Jean-Marie Berland laten besluiten om deze te dateren van het einde van de 11de eeuw. Verschillende veronderstellingen bestaan daarentegen voor de andere gedeelten. Zij gaan vooral over de eerste 2 traveeën van het schip. Ludovic de Valon heeft zonder enige bewijzen geuit dat deze toebehoren tot de 14de eeuw terwijl Claude Andrault-Schmitt deze op het eerste zicht beoordeelt als Romaans.
Voor het transept en het koor is de constructie in de loop van de 12de eeuw gesitueerd door alle auteurs.
Men moet de hypothese overwegen van een eerste gebouw dat een transept van 6 meter breedte en 26 meter lengte, een schip van 10 meter breedte en oostelijke delen waarvan men vandaag niet meer weet hoe deze waren samengesteld, inhield. Dit eerste gebouw heeft heel wat veranderingen ondergaan, in 2 fazen. Gedurende de 2de helft van de 11de eeuw werd er beslist om het schip te overwelven en een klokkentoren op te richten. Deze klokkentoren wou men niet oprichten op de travee die grenst aan het transept maar men plaatste deze meer naar het westen boven op de grote pijlers van de laatste 2 traveeën. Enige tijd later herdeed men volledig het koor alsook de oostelijke muren en de zuidelijke gevel van het transept. Deze 2de fase is goed gedateerd dankzij het beeldhouwwerk, in de 1ste helft van de 12de eeuw.
De verschillen die men kan bemerken in de ontworpen elementen staan toe om de verschillende constructiefazen met heel wat nauwkeurigheid vast te stellen. Het is de travee onder de klokkentoren die heelzeker de oudste is. Met een merkwaardige gelijksoortigheid is hij omkaderd door 4 zware kruisvormige pijlers die allen hetzelfde metselverband, plan en opvattingen inhouden. Daar bevinden zich 4 licht gebroken bogen met dubbele cilinder getrokken en een tongewelf. De steunmuren waarop de bogen in het westen en het oosten terugvallen, houden een uitsprong in met een dubbele impost die op het hoogste deel loopt als een soort van gootklos. Voor de 2 andere valt de buitenste cilinder terug op de imposten die steunt op een uitstekende kraagsteen. In de zijbeuken overwelfd met een half tongewelf, verbindt een nauwe boog, iedere pijler met een pilaster ingewerkt in de gootmuur. De imposten me een patroon (cartouche) houden op de hoek een kleine rand in.
Van de klokkentoren die op dat moment opgericht is, bestaat nog een vierkante verdieping waarbij de enige, oorspronkelijke openingen, de 2 paarsgewijze rondbogen zijn met nauwe sluitstenen. Deze zijn zichtbaar aan de noordelijke zijde.
De travee die grenst aan het transept is minder homogeen. Van de 2 zijden houdt de zijde die overeenkomt met de gording van het schip, een half ingewerkte zuil in de steunpijler, in. Bovenaan deze elementen stellen 2 brugpijlers een verandering in plan voor. De pilasters en zuilen zijn niet met elkaar verwerkt in de steunpijlers maar in een vierkante pijler waarbij de hoeken een uitsprong vormen op het binnenste gedeelte en de zuil heeft een dunnere diameter. Bij deze steunen zijn het de niet van lijstwerk voorziene imposten die terugvallen op de noordelijke en zuidelijke gebroken bogen terwijl de boog aan de ingang van het schip op de kapitelen rust.
De aldus gebouwde pijlers zijn ondersteund door een transversale muur die ze verbindt met de gootmuur waar men een doorgang heeft uitgewerkt tussen de zuidelijke zijbeuk en het transept.
Men vermoedt dat het oostelijke deel van het schip nog niet gewijzigd was en dat dit nog niet overwelfd was tijdens de aangebrachte vernielingen door de ronddolende huurlingenlegers op het einde van de 12de eeuw. Opvolgend op deze vernielingen heeft men het uiterste westen van het schip gewijzigd en bouwde men kruisvormige pijlers met imposten die de sterk gebroken bogen ontvangen en men kan deze dateren van het einde van de Romaanse periode of het begin van de Gotische.
Tijdens de reconstructie van de oostelijke delen, als fase 2, heeft men eveneens de oostelijke muren en zuidelijke muur van het transept in middelmatig metselverband herdaan. De overeenkomst bij de aanzetten van deze muren met deze van de absidiolen duidt op een opeenvolging van de werken. De 2 armen van de kruising hebben op dit moment nog een overwelving gekregen daar deze die de noordelijke arm overkluist van de 16de eeuw dateert. Deze van de zuidelijke arm is vervangen geweest door een overwelving in hout maar er bestaan nog sluitstenen die de ribben ontvingen.
De absidiolen die voor een groot deel herbouwd zijn op het einde van de 18de eeuw waren oorspronkelijk polygonaal zoals de apsis. Aan de binnenzijde bemerkt men de aanzet van een aangebrachte boog die terugviel op de steunmuur van de ingangsboog door de tussenliggende impost, en vervolgens op 4 kapitelen.
De centrale apsis heeft 5 zijden en wordt doorbroken van een bredere voortravee. Aan de buitenzijde rusten 4 half ingewerkte zuilen aan de hoeken op een halfhoge muur en dragen een boogreeks die langs de 3 vensters loopt. De verbinding met de voortravee is gekenmerkt door een steunbeer. Aan de binnenzijde houden de ingang van de voortravee en zijn verbinding met de apsis, elk 2 zuilen in die de ingangsboog dragen. De muren van de apsis zijn versterkt door boogreeksen die terugvallen op de steunmuur van de ingangsboog en op 4 kapitelen. Men vindt analoge overeenkomsten terug in de voortravee waarbij de gootmuren 2 bogen voorstellen die in het midden rusten op een gemeenschappelijk kapiteel en aan de 2 uiteinden op de imposten van de steunmuren. In alle gedeelten zijn de basissen gevormd met 2 voetringen die een hollijst omkaderen.
Toen men de zuidelijke muur van het transept hernam, heeft men een portaal met 4 booglijsten aangebracht waarbij de voetringen moesten terugvallen op de vandaag verdwenen colonnetten. De binnenste boog is versneden in 7 lobben gevormd met sluitstenen in kalksteen. Deze overeenkomsten met het tandvormig versiersel, gemaakt in de vorm van een zwaluwstaart en waarbij het uiteinde zich splitst in 2 cilinders, hebben een gebeeldhouwd binnenwelfvlak.
Beschrijving beeldhouwwerk.
Met 23 kapitelen en 2 andere in de noordelijke absidiool waarbij men het tandvormig versiersel aan het zuidelijke portaal moet toevoegen, beschikt de kerk van Lubersac over één van de meest belangrijke gebeeldhouwde decors in de Bas-Limousin.
Gesitueerd op de top van de half ingewerkte zuil in de noordwestelijke pijler van de kruising van het transept, behoort dit kapiteel tot een gedeelte dat toebehoorde aan de overwelvingsfase van het 1ste gebouw. Het onderscheidt zich van de andere kapitelen van de kerk. Het is het enige in graniet en zijn profilering met een tablet dat op een piramidale tronk staat alsook het decor met een cartouche van zijn dekstuk, zijn de bewijzen van zijn ouderdom.
Zijn decor in zwak reliëf is gevormd door 3 van elkaar te onderscheiden scenes die de zijden respecteren en maken geen inbreuk op het naakt gelaten tablet. Op zijn centrale zijde, in een perfecte symmetrie staan 2 opgerichte leeuwen met hun gezichten tov elkaar. Links ondersteunt een naakte atlant die gefigureerd staat in een neergehurkte positie, met zijn 2 handen de bovenste tablet. Zijn buik is opgezwollen en zijn genitialen zijn met precisie weergegeven. Een andere atlant die eveneens naakt is en neergehurkt, onderscheidt zich eveneens op de andere zijde. Met zijn rechterhand houdt hij boven zijn hooft, een stok vast en zijn andere hand rust op de heup.
Het is op 22 blokken dat de ingangsboog van het koor en de apsissen rust alsook de boogreeksen die het voornaamste decor vormen van deze kapellen zowel aan de binnen- als buitenzijde. Hun heel homogene stijl staat niet toe om verschillende groepen te onderscheiden. Tijdens een recente restauratiecampagne werden op deze kapitelen de restanten van de middeleeuwse polychromie teruggevonden met kleuren als oker, geel, rood en groen.
Vier onder hen stellen enkele een decoratief decor voor. Hierbij vertonen de kapiteellichamen eenzelfde type van rankenversiering met dunne twijgen en talrijke nerven die talrijke krullen vormen. Zij ontluiken in bladeren met verschillende kelkblaadjes die schuin uitgesneden zijn en in hun midden uitgehold. Een ander kenmerk van dit decor is zijn relatieve symmetrie in overeenkomst met de as van het kapiteel. Op een ander kapiteel zijn 2 kleine dierengezichten onder de hoeken geplaatst met links een arend en rechts vermoedelijk een slang.
Twee kapitelen, het ene buitenaan de koorapsis, het andere binnenin aan de boogreeks rechts van het altaar, zijn er vergelijkbaar met elkaar. Hier verschijnt de rankenversiering op een haastig gemaakt ontwerp en niet symmetrisch op het kapiteellichaam. Zijn bladeren zijn gevormd in lobben samengesteld in waaiervorm en uitgehold in een inzinking. Al de bladeren zijn aan de voorzijde voorgesteld.
Nog aan de binnenzijde van de koorapsis, aan de boogreeks rechts van het altaar, bezet de het gebladerte het grootste gedeelte van het kapiteellichaam. Het vegetarische decor is enkel het kader van een voorstelling waarbij figuren hun intrede doen. Onder de rechterhoek pikkel 3 vogels aan een denappel of een druivelaar terwijl zich een vergelijkbare scene zich voordoet onder de linkerhoek maar met 2 vogels en waarbij de denappel verdwenen schijnt te zijn. Op het onderste gedeelte, rechts van het kapiteellichaam houdt een figuur de 3 vogels in het oog met de hulp van een kruisboog. Onder de rechterhoek bevindt zich het hoofd van een klein dier. Het betreft hier een moraal waarbij de vogels de zielen zijn die zich nuttigen aan de denappel als symbool van de eeuwigheid terwijl de zielen hier belaagd worden door het kwade gesymboliseerd door de jager.
De samenstelling van de 2 kapitelen, het ene in de noordelijke absidiool, het andere in de hoofdapsis zijn identiek. Onder iedere uitstekende hoek van het dekstuk is een mandorla gesymboliseerd met boorden die een personage omsluiten.
Op het eerste zijn de Petrus en Paulus in een half zittende voorstelling weergegeven, met blote voeten steunend op de astragaal en het hoofd omringd met een aureool. Rechts is Petrus herkenbaar aan de grote sleutel die hij vasthoudt met beide handen. Hij draagt een baard en een snor en een lichtstaal in het midden verdeelt zijn haren. Links is Paulus gekenmerkt door zijn kaalheid en door de gebedsriem die hij voor zich uit ontrolt.
Op het andere kapiteel is ieder personage weergegeven met naakte voeten en een palm en een boek op een symmetrische wijze vasthoudt. Deze 2 gekroonde figuren worden weergegeven met een rijkheid van hun klederdracht waarvan de halsuitsnijding en de mouwen onderaan versierd zijn met goudbandborduursel. Het geheel wordt vervolledigd in de hoek tussen de 2 mandorla's met een engeltje. Aan de vrijgebleven zijden zijn opengebloeide bloemen boven elkaar gezet. Het is onmogelijk om in de huidige staat deze martelaren te herkennen die geen bijzondere attributen bezitten. Waarschijnlijk was er oorspronkelijk een inscriptie gegraveerd of eenvoudigweg beschilderd op de boeken om deze martelaren te herkennen.
De kindertijd van Christus is bijzonder goed voorgesteld door de voorstelling op 7 kapiteellichamen, allen gesitueerd aan de binnenzijde van het gebouw.
In de scene van de Blijde Boodschap nadert de engel die een herdersstaf vasthoudt en met de vinger naar de hemel verwijst, de Maagd langs rechts. Maria die getooid is met een hoge sluier, is op een houten stoel gezeten. In een overdreven houding welke nog versterkt wordt door de overdreven verhouding van haar handen, is zij voorgesteld met uitgespreide handpalmen als welkomgroet. Het veelbewogen ontwerp van de golvende plooien van haar kleed is waarschijnlijk gedaan om het langere effect van verrassing dat zich op haar gezicht afleest, te benadrukken. Achter de Maagd staat een andere vrouw, waarschijnlijk een dienares, recht die een spil vasthoudt in haar linkerhand en een spinstok in haar rechterhand. Op haar hoofd draagt zij dezelfde soort van sluier.
De voorstelling van de Verkondiging aan de herders is geschonden. In het midden aan de voorzijde houdt een engel een gebedsriem vast met daarop de inscriptie ANGELUS. Aan weerszijden, aan de hoeken staat 2 herders, overdekt met een korte mantel met kap en geschoeid met laarzen, verbergen zij elk een stok onder hun mantel. Een hond in buitengewoon groot formaat die een halsriem draagt en op zijn achterste zit, bezet de ganse linkerzijde. Twee naast elkaar gezette dieren die op de wand schijnen te klimmen, zijn voorgesteld aan de andere zijde.
De reis van de 3 Wijzen verschijnt als 3 ridders die zich van rechts naar links verplaatsen. De eerste en de laatste verheffen hun rechterhand naar de hemel. Elk van hen draagt een korte tuniek en een mantel. De slip van de laatste Wijze die opwaait, bezet een vrije ruimte op de rechterzijde. De 3 koningen hebben allen hetzelfde gezicht met baarden gekruld aan hun uiteinde. Dit kapiteel vertoont een interessante bewerking aan de voorzijde met insnijdingen in zigzag om de vacht van het rijdier, om de beitelgaten op de kronen, om de uiteinden van hun klederdracht of het tuigage en het ijzerwerk aan de paarden, beter tot uiting te laten brengen.
De Geboorte en de Aanbidding van de Wijzen bezetten hetzelfde kapiteellichaam met aan de voorzijde de scene van de stal voorgesteld. Marie die gelegen is met haar hoofd op een hoofdkussen, is op een lager gedeelte voorgesteld. Bovenaan haar kind bevindt zich een driehoekig fronton waaronder de os en de ezel zijn geplaatst. Aan de linkerzijde zijn de 3 Wijzen geplaatst. Elk van hen biedt aan Jezus een afgerond voorwerp aan. Achter Maria houdt Jozef het hoofdkussen vast met zijn handen en hijzelf is gezeten op een houten stoel.
Bij de Voorstelling van Jezus in de Tempel wordt het Kind vastgehouden door Maria en de ouderling Simeon boven een altaar gevormd door een tafel ondersteund met 4 colonnetten. De Tempel zelf wordt op het achterplan voorgesteld achter het hoofd van Jezus als een soort van verlengde galerij overdekt met dakpannen. Achter Simeon en Maria stellen zich achtereenvolgens een gesluierde vrouw en Jozef met 2 vogels zittend op zijn linkerhand, op.
Met de Vlucht naar Egypte draagt op de hoofdzijde Maria, in amazonezit en gezeten op de rug van de wandelende ezel, Jezus op haar knieën. Jozef die voor het dier is geplaatst, trekt het verder langs de beugel met zijn linkerhand terwijl hij rechts een deur opent waarvan de hengsels zijn gefigureerd. Aan de rechterzijde van het kapiteellichaam, achter Maria, is een ander personage gebeeldhouwd die zijn linkerhand op het achterdeel van de ezel legt. Op het achterplan tekent zich op het bovenste gedeelte van het kapiteellichaam, een boogreeks af gedragen door kapitelen. Bovenaan deze boogreeks is een stad voorgesteld door de voorstelling van 5 verschillende gebouwen waarbij elk is gevormd met een galerij met dakpannen.
De laatste scene van het leven van het Kind is heel uitzonderlijk in de Romaanse beeldhouwkunst. Het gaat om Jezus temidden van de Schriftgeleerden. In het midden van de hoofdzijde is de jonge Jezus, zonder baard en gekroond, gezeten met de handen rustend op de knieën. Hij is omringd door 2 Schriftgeleerden op een symmetrische manier weergegeven en herkenbaar door de gegraveerde inscripties : Gamaliel, links en Nicodemus, rechts. Elk van deze 2 personages getooid met een hoofddeksel, in de vorm van een driekantige hoed, houdt met zijn ene hand de vingers van de andere vast. Achter hen staat op de rechterzijde Jozef met baard en de haren verdeeld door een lichtstraal in het midden en links Marie met een sluier en samengevouwen handen.
Enkel 2 kapiteellichamen gaan over de Passie van Christus. Gesitueerd in een veelbetekenende positie, aan de triomfboog, behoren zij tot de meest merkwaardige kapitelen van het gebouw.
Bij de Kruisiging van Christus waarbij de benen van Christus ontbreken, is Jezus aan het kruis geslagen dat gans de voorzijde bezet en dat de beeldhouwer aan weerszijden heeft verzorgd met een versierde fries in verzonken reliëf en boorgaten die de edelsmeedkunst willen nabootsen en op een andere manier aan de zijdelingse uiteinden met de zon en de maan. Aan iedere zijde en op een symmetrische manier zijn beide doorgezakte benen, links de lans en rechts de sponsstok, weergegeven. Op de linkerzijde van het kapiteel steunt de Maagd, blootsvoets met haar rechterarm de linker waarop haar hoofd rust als teken van droefheid. Symmetrisch aan de rechterzijde drukt Johannes de Evangelist in eenzelfde bedroefde houding, een boek tegen zich aan.
Bij de Afname van het Kruis is het lichaam van Christus ondersteund door Jozef Arimatheus terwijl aan de rechterhoek Nicodemus is gefigureerd. Deze 2 personages dragen een korte tuniek aan de zijden gespleten en versierd gordels met een zware knoop. De Maagd geplaatst onder de linkerhoek kust de rechterhand van Jezus. Twee personages in tegenovergesteld positie bezetten de zijkanten met rechts Johannes en links een engel met bovenmatig grote handen en ontplooide vleugels. groet met zijn geopende rechter handpalm.
Op 3 andere kapiteellichamen zijn scenes getrokken aan de Bijbel met de ene verwijzend naar het Openbare Leven van Christus en beide andere naar de Apocalyps.
Een weinig voorkomende scene, Jezus die de handelaars uit de Tempel verjaagt, is in een matige staat weergegeven. Een kapelletje met fronton gevormd door een boog en ondersteund door 2 zuilen met kapitelen, is in het midden weergegeven. Op de linkerzijde grijpt Jezus één van de zuilen vast en houdt in zijn rechterhand een zweepje vast in de vorm van twijgen. Een vergelijkbaar personage is onder de andere hoek voorgesteld. Zijn bovenmatig groot linkerhandpalm toont aan de buitenzijde de zon; het andere wijst een geknield personage naast hem aan. Deze waarvan het gezicht verdwenen is, zwaait met een kleine bank in zijn verheven rechter hand.
Bij een kapiteellichaam zijn 2 scenes voorgesteld met rechts een engel waarvan het gezicht eveneens ontbreekt, in zijn linkerhand een weegschaal en toont de hemel met zijn verheven rechterduim. Het is hier de heilige Michaël die de zielen weegt. Onder de linkerhoek verplaatst een duivel een klein personage op zijn linkerschouder. Hij went zich tot een duivelsmonster met dunne lippen en zijn haar gedaan met zware lokken en naar achteren gekamd.
De scene links bij de ingangstravee van het koor stelt een probleem met de betekenis ervan waarop Jezus zich ophoudt onder de rechter hoek. Hij is herkenbaar aan een gegraveerde inscriptie IESU XPS op een boek gelegen op zijn knieën. Gezeten op een bank heeft hij geen stralenkrans en baard. Op de rechterzijde went een neergehurkt personage zich naar hem en schijnt hem te smeken aan zijn samengevoegde benen. Rechts van Christus bemerkt men 2 vrouwen op de knieën, zwaaiend met een open boek in de richting van Jezus. Deze die zich het dichtste bij Jezus bevindt raakt zijn arm aan.
Drie kapitelen die de buitenzijde van de koorapsis versieren, verwijzen naar het Leven van de heilige Etienne.
In de scene van de steniging, is de heilige op de voorzijde in profiel weergegeven in een bijna volledige knielende houding. In zijn linkerhand houdt hij een lange stok vast die beëindigd wordt door een ronde appel. Hij verheft zijn hoofd naar de hemel. Achter hem zwaait één van zijn beulen in zijn linkerhand met een zware steen en in de andere hand houdt een soort van knots vast. Een personage rechts vergelijkbaar met Etienne, is rechtstaand voorgesteld met doorgebogen benen die eveneens een stok vasthoudt in de linkerhand. Deze laatste figuur die zijn rechterhand legt op achterdeel van zijn lichaam, stelt problemen met de identificatie hiervan. Zijn gelijkenis met Etienne veronderstelt een dubbele voorstelling van Etienne. De positie van zijn hand laat veronderstellen dat het zou gaan om een voorstelling van één van de beulen van Etienne in vergelijking met de talrijke voorstellingen van de steniging waar een beul een reserve aan stenen in zijn schort houdt. Men kan ook veronderstellen dat het zou gaan om Saül, de latere heilige Paulus die klaar stond om de personages bij de steniging te helpen en hun mantels bijhoudt.
De 2 andere kapitelen vormen een kleine cyclus van de relieken van Etienne. De bron is het verhaal van de priester Lucien. Gamaliel zou aan hem verschenen zijn in een droom en had hem aangegeven waar hij zou moeten graven waardoor Lucien het graf ontdekte van Etienne. De priester verhaalde zijn ontdekking aan de bisschop, Jean de Jeruzalem die de sarcofaag liet openen en het lichaam liet overbrengen naar de kerk van Sion waar hij aartsdiaken was.
De ontdekking van de relieken van Etienne is voorgesteld in het midden van het kapiteel. Twee personages die geplaatst zijn aan de hoeken van het dekstuk heffen het deksel van de sarcofaag op waarin men het lichaam waarneemt. Een klein personage geplaatst achter de sarcofaag verheft een kruis. Naast hem is een boom gefigureerd. Onder de sarcofaag zijn verschillende vegetarische elementen voorgesteld. Twee andere personages bezetten de rechterzijde en schijnen diegene die de sarcofaag opent, te helpen. De ene houdt een kaars vast voor zijn gezicht, de andere rechts de slip van zijn mantel bij. Achter de andere protagonist die de sarcofaag opent is links een laatste figuur geplaatst die de handen voor hem uit strekt.
De overbrenging van de relieken van de heilige is op de voorzijde van een ander kapiteellichaam voorgesteld. Een reliekschrijn wordt vastgehouden door 4 dragers met de hulp van een brancard. Alle vier zijn het bedienden met tonsuur die gekleed zijn in een lange tuniek dat een kortere mantel bedekt. De voeten van de 2 dragers van het eerste plan rusten op de astragaal. De positie van de 2 anderen is merkwaardiger die in de ruimte schijnen te zweven en met hun rechterhand de hemel aanwijzen. Voor deze stoet gaat een personage die gekleed lijkt als de dragers, vooraf die met beide handen een processiekruis draagt. Het zou hier misschien gaan om Lucien. Achter de dragers is een figuur met grotere afmetingen die in zijn linkerhand een groot kruis vasthoudt en de index rechts. Hij ook wijst naar de hemel. Het zou hier waarschijnlijk gaan om de bisschop Jean.
Het zuidelijke portaal.
Al de sluitstukken van de boog van deze ingang die 7 lobben vormen, zijn in kalksteen. Ieder tandvormig versiersel, gevormd als een zwaluwstaart, beëindigt zich door 2 cilinders die aan hun uiteinde een beeldhouwwerk dragen. Deze samenstelling is vergelijkbaar met deze die men kan bemerken te Vigeois waar men slechts 5 lobben aantreft.
Te Lubersac zijn de 6 gebeeldhouwde motieven allen verschillend. Men bemerkt van links naar rechts; 2 tov elkaar gestelde vogels met de bek naar achter gedraaid, 2 personages met een arm naar boven en naar beneden, een leeuwenmasker opslokkend het gezicht van een personage voorgesteld met het achterlichaam, 2 vogels in kopstand, 4 leeuwengezichten die schijnbaar 2 per 2 iedere cilinder bijten en tenslotte een neergehurkt personage met gespreide benen en de handen geplaatst op de knieën.
Bronnen.
- Marie-Madeleine Macary in Sculpture romane en Bas-Limousin; Editions Pierre Fanlac; Périgueux 1966.
- Evelyne Proust in la Sculpture romane en Bas-Limousin; Editions Picard 2004.
- Jean Maury in Limousin Roman; La Nuit des Temps 11, Editions Zodiaque; Abbaye Sainte-Marie de la Pierre-qui-Vire 1974.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten