Zoeken in deze blog

maandag 9 januari 2023

Eglise Notre-Dame te Gourdon (Saône-et-Loire 71)

 Eglise Notre-Dame 

te Gourdon


Geschiedenis.
Alhoewel 100 meter lager gesitueerd dan de nabij heuveltop van Mont-Saint-Martin biedt de heuvel van Gourdon naar het noorden en het westen een ongeveer even groot spectaculair panorama aan.  De kerk Notre-Dame bezet het hoogste punt van deze heuvel waarbij het terras van zijn klokkentoren zich boven de daken van dit kleine dorp in de Charolais verheft.
Getuige van een vroegtijdige christelijke bezetting zijn in 1845 ontdekt. Het gaat om het fameuze "Trésor de Gourdon" waarschijnlijk rond 532 verborgen met een hostieschaaltje in goud en een miniatuurkelk, een meesterwerk van de Cloisonné edelsmeedkunst.  Iets later in de loop van dezelfde eeuw beschrijft Grégoire de Tours zijn bezoek aan de priester-eremiet Didier "Disederatus" die er een kleine "cellulo" in het monasterium bezette. Van deze laatste bestaat er spijtig genoeg geen andere referenties en schijnt spoedig met de tijd verloren gegaan.  Er kan eveneens geen enkele band met de parochiekerk vermeld worden waarvan het bestaan wordt bevestigd door een document uit 1104.  Alhoewel gesitueerd in het diocees van Chalon-sur-Saône, hing zij af van het kapittel van de kathedraal van Puy-en-Velay sinds het midden van de 14de eeuw. 
De kerk heeft geen noemenswaardige wijzigingen ondergaan in de loop van de volgende eeuwen, met uitzondering van enkele ramen uit de 15de eeuw.
De romaanse klokkentoren werd tijdens de Revolutie ernstig beschadigd en stortte in 1880 in.  In 1889 werd hij gedeeltelijk heropgebouwd.  
In 1940 werden belangrijke fresco's ontdekt en in verschillende fazen gerestaureerd.  In 1971 werd de halfkoepel bijgewerkt en andere restauraties dateren uit 1987-1988 en 1991.  De daken met lavapannen van het kooreinde werden in 1996 gerestaureerd.  Recentelijk onderging het gebouw nog een restauratie aan de binnenzijde.

Beschrijving.
Nu wordt de kerk van Gourdon beschouwd als één van de mooiste voorbeelden van de romaanse kunst uit de 12de eeuw in het zuiden van Bourgondië, ook dankzij de recente studies van Jens Reiche ivm zijn architectuur, zijn beeldhouwkunst en om reden van een totale update van zijn restauratie en beschilderd decor.  Het gebouw omvat een schip van 4 traveeën geflankeerd van zijbeuken, een uitstekend transept met zijn absidiolen, alsook een koor verlengd met een apsis.  De zorgvuldig gehouwen lokale zandsteen in middelgroot metselverband is gebruikt voor de centrale travee van de gevel, voor de steunberen, voor de omkadering van vensters en deuren, en eveneens voor de steunen van de boogreeksen aan de binnenzijde.  De rest van het metselwerk gevormd door een klein metselverband van breuksteen in verschillende afmetingen en vorm, geregeld in verschillende kleuren, is geregeld onregelmatig en moest bedekt zijn met een laag plamuur. 


Drie fazen in de romaanse constructie zijn geïdentificeerd.  De werken zijn begonnen met de apsis en zijden van het koor, de noordelijke absidiool alsook de muren van de noordelijke transeptarm.  Hierop volgend hebben dezelfde bouwvakkers de onderste delen van de zuidelijke transeptarm en de kruising vervolledigd.  Hetzelfde voor de totaliteit van het schip en de zijbeuken, steeds volgens een licht verschillende as.  Tijdens de constructie van de westelijke gevel van de kerk zijn de buitenste muren verhoogd, vervolgens de binnenzijde van het schip met uitzondering van het bovenste gedeelte van de 4de travee.  Na een onderbreking heeft een 2de groep van bouwvakkers de oostelijke travee van het schip, de bovenste gedeelten van het transept, de kruising, het koor alsook de klokkentoren beëindigd.  Met uitzondering van deze laatste gereconstrueerd werd na zijn instorting na 1889, is het bouwwerk grotendeels intact en met weinig wijzigingen bewaard gebleven met als getuige hiervan zijn bijzonder goed bewaard geschilderd decor. 
De basicale vorm van de binnenzijde is reeds duidelijk door de opbouw van zijn sobere en indrukwekkende gevel.  De 2 zijdelingse traveeën zijn niet versierd met uitzondering van de kleine rondboogvensters met zijn stijlen in middelgroot metselverband met ongeveer driehoekige sluitstenen.  Deze traveeën zijn gestut door steunberen op hoge sokkels gezet waarvan de hoogte overeenkomt met de plint die loop over de ganse lengte van de muren.  In het midden bestaat het portaal uit een onversierd timpaan en linteel onder een archivolt samengesteld uit 2 booglijsten die steun nemen op de imposten die op hun beurt gedragen worden door 4 colonnetten.  Staande leeuwenparen versieren het kapiteel van de enige buitenste colonnet terwijl de kapitelen van de 2 paar binnenste steunen gebeeldhouwd zijn met atlanten in het midden en gehurkte vrouwen aan de hoeken.  Hun basissen verschillen van deze aan de binnenkant.  In het zuiden is de binnenste steun interessant omwille van zijn decoratie met een slang.  Rond het portaal is het metselwerk samengesteld uit een groot regelmatig metselverband.  Een band van lijstwerk scheidt deze van het onregelmatige parament onderaan.  Aan iedere zijde is de verbinding met de zijdelingse traveeën merkwaardig door de tussenkomst van toegevoegde kraagstenen om de overgang met de puntgevel te vergemakkelijken wat getuigt van een lichte wijziging van het plan tijdens de 2de constructiefase.  Het centrale venster is van een type welk men eveneens aantreft in het bovenste gedeelte van het schip ttz breed met dunne sluitstenen.








De muren van de zijbeuken bezitten hetzelfde metselwerk, eveneens de steunberen en aan de vensters van de buitenste traveeën van de gevel met uitzondering van het venster aan de 1ste travee, vergroot in de 15de eeuw en met het gebruik van monoliete, uitgesneden lintelen voor 2 intacte vensters.  In het zuiden is de plint afwezig op het niveau van de 4de travee.  Aan deze zijde lijkt het portaal origineel ondanks de verplaatste as van de ontlastingsboog hierboven.  Op het niveau van de gootmuren van het schip zijn de steunberen breder en de vensters groter dan bij de zijbeuken.  De gootklossen van de zijbeuken en het schip zijn gedragen door modillons met geometrische motieven en nauwkeurige mensen- en dierenhoofden.










De transeptarmen zijn uitstekend en bezitten verschillende hoogten.  De noordelijke situeert zich 2 meter lager dan het schip. De zuidelijke bezit hetzelfde niveau als het schip en zijn gootklos zet zich verder langs het bovenste zuidelijk deel.  De vreemde structuur in groot metselverband van de zuidwestelijke hoek van de zuidelijke arm resulteert zich door de aanwezigheid van een binnenste traptoren.  De 2 modillons met menselijke figuren kenmerken het einde tussen de 2de en 3de constructiefase.  Het bijzondere aspect van de oostelijke muren van het transept komt gedeeltelijk door de bijzondere samenstelling van de binnenzijde.





De absidiolen verschillen eveneens in vorm waarbij deze in het noorden breder en lager is.  Deze laatste is versterkt door een steunbeer in de muur van het transept aangebracht. De 2 absidiolen zijn versterkt door een paar steunberen met hierboven een eenvoudige gootklos zonder modillons.  Het is mogelijk dat de huidige, oostelijke rondboogvensters oorspronkelijk de enige verlichtingsbron waren.




De koortravee strekt zich uit naar het oosten tussen de absidiolen vanaf de kruising en de basis van de klokkentoren.  Ongeveer even hoog als de zuidelijke transeptarm is zij verlicht door 2 kleine zijvensters en door een bredere opening bovenaan de apsis.  De kraagstenen en gootklossen van de zijmuren alsook de basis van de puntgevel behoren tot de 3de constructiefase terwijl de rest behoort tot de 1ste.  De apsis is iets minder breed dan het koor en hoger dan de absidiolen.  Drie brede rondboogvensters geven uit op de binnenzijde.  Zij worden gescheiden door 2 steunberen die zich verheffen tot op de hoogte van de vensters.  Modillons versieren en ondersteunen de gootklos.  Het bovenste gedeelte van de klokkentoren met aan iedere zijde zijn paarsgewijze bogen, is gekend dankzij schetsen van voor zijn instorting, die moest dateren uit de 13de eeuw.  Het metselwerk dat nog bestaat onder het niveau van de huidige openingen gaan terug tot de 12de eeuw. 




Aan de binnenzijde bezit het schip een systeem van steunen en graatgewelven zoals bij de hoofdbeuk van Anzy-le-Duc waarbij men een blink triforium heeft toegevoegd om een verheffing van 3 niveaus te creëren vergelijkbaar met deze van Cluny III.  De pijlers van het schip zijn kruisvormig met half ingewerkte zuilen op de 3 zijden.  Deze steunen dragen de grote boogreeksen met dubbele cilinder alsook de gordelbogen met een dubbele cilinder die de gewelven van het schip scheiden.  Boven de boogreeksen verdeelt een schuin afgewerkte bandlijst de verheffing in 2 gelijke delen.  Hierop rustend is het triforium samengesteld met paren van rondbogen door de colonnetten gedragen.  Inspringend naar de binnenzijde toe bezetten de bovenste vensters de rest van de ruimte tussen het triforium en de aanvang van de gewelven.  Dit schema met triforium en openingen bovenaan en van colonnetten geflankeerd, treft men eveneens aan bij de achterzijde van de westelijke gevel wat aldus een mooie eenheid vormt met het schip.











De zijbeuken zijn van het rechthoekige plan met een afwijking in de 4de noordelijke travee in de verbinding met de oudere noordelijke transeptarm.  Deze zijn overwelfd met graatgewelven maar voor de helft minder hoog als deze in het schip.  De gordelbogen verheffen zich op de steunpilasters samengesteld op de buitenste zijden van de pijlers van het schip alsook op de gootmuren waar zij rusten op een soort van lage steunmuur.  De interne opbouw van de vensters van de eerste 3 traveeên is verglijkbaar met deze van de hoge rondboogvensters van het schip maar met geringere afmetingen. De opening van de 4de noordelijke travee is dichtgestopt.  In het zuidoosten heeft de aanwezigheid van een ingang de uitwerking van een kleiner venster teweeggebracht die boven de ontlastingsboog staat.




De pijlers van de kruising zijn overeenkomstig met deze van het schip met uitzondering van de zijden die uitgeven op de transeptarmen.  De noordelijke en zuidelijke dragen deze rondbogen met een dubbele cilinder die toebehoren tot de 2de constructiefase.  Zij bevinden zich ook lager daar zij zich op het niveau van het triforium bevinden.  De westelijke en oostelijke zijn hoger en gebroken.  Zij behoren tot de 3de constructiefase.  Bovenaan overdekt een koepel op trompen de kruising met een eenvoudige opening die uitgeeft naar het oosten toe boven de daken van het koor.





De transeptarmen zijn overdekt met graatgewelven die rusten op 3 zijden op de schildbogen en voor de 4de op de zijdelingse diafragmamuur van de kruising.  Het ging er voor de oprichters om, de graatgewelven met een breed transept af te stemmen terwijl deze laatste was overdekt met een tongewelf zoals te Anzy-le-Duc die zich inspireerde  op de zijdelingse gewelven van de zijbeuken van het schip te Saint-Philibert van Tournus.  Voor zijn afwerking echter bracht de 2de fase een wijziging van de as teweeggebracht tussen de noordelijke transeptarm, het schip en de kruising wat het plaatsen van complexe steunpilasters als gevolg had.  Hetzelfde schema werd herhaald in de zuidelijke transeptarm met wijzigingen zoals het aanbrengen van een traptoren in het zuidwesten alsook het plaatsen van een lager gewelf en minder gebogen, in de loop van de 3de fase. 



De absidiolen overdekt met halfkoepels waren aanvankelijk versierd met een blinde boogreeks van 5 gedragen door 6 colonnetten die op een steunmuurtje rustten. De zijvensters zijn in de 15de eeuw toegevoegd want het verlies van 2 colonnetten in de noordelijke absidiool teweegbracht.  De doorgangen die deze met het koor verbinden zijn tijdens dezelfde periode doorbroken.  De vergelijking tussen de opbouw en de behandeling van het metselwerk van de zuidelijke absidiool tov zijn noordelijke tegenhanger toont de vooruitgang tussen de 1ste en de 2de constructiefase.





De diepe koortravee en de apsis zijn als een eenheid in de loop van de 1ste constructiefase ontworpen.  Verlicht door 3 vensters herneemt de apsis in grote lijnen de samenstelling van het decor van de noordelijke absidiool met in het oosten de toevoeging van 2 paar colonnetten die minatuurbogen dragen.  De overgang met het koor is verzekerd door 2 paar blinde bogen in terugval samengesteld.  Een klein inspringend venster neemt hierboven plaats terwijl een 3 meer imposante opening zich terugvindt in het midden van de wand bovenaan de apsis. 






De 80 kapitelen die zich aan de binnenzijde bevinden, kunnen in verschillende groepen verdeeld worden als reden dat deze verbonden zijn aan de constructiefasen.  Met enkele uitzonderingen houden zij een zware, afgeronde astragaal in en brede eenvoudige dekstukken die een vrij deel van het geschilderde decor uitsparen zoals bij de dekstukken in het koor. De oudste groep van kapitelen houden zowel vegetarische als gefigureerde motieven in waarvan enkele met 2 rijen palmetten, voluten of brede bladeren aan de hoek, andere met atlanten, arenden, leeuwen en slangen.  Twee van de kapitelen van de apsis en het koor vormen paren zoals te Anzy-le-Duc.
Vier groepen kunnen toegeschreven worden aan de 2de constructiefase.  Twee onder hen komen gelijktijdig voor in het transept en de kruising.  De eerste kenmerkt zich door de vegetarische en Korinthische samenstellingen gelieerd aan deze van de apsis van het koor waaraan men de beeldhouwwerken van de kapitelen en kraagstenen aan de overgang van de zijbeuken en de transeptarmen kan toevoegen.  Een tweede te onderscheiden groep op het stilistisch plan houdt kapitelen in met tov elkaar gestelde dieren en met maskers of gefigureerde scenes.  Men verklaart deze verscheidenheid door de aanwezigheid van 2 groepen van beeldhouwers, de ene recentelijk aangekomen en werkend aan de zijde van de andere, vroegere groep.  Deze hypothese wordt versterkt door de observatie van een gelijksoortige paarsgewijze indeling in de kapitelen van de grote boogreeksen van het schip waar men zowel vereenvoudigde vegetarische samenstellingen als gefigureerde motieven aantreft.  Te midden van deze "Luxuria", een vrouwelijke figuur aangevallen door slangen die op de 3de pijler van de noordelijke zijde huist.  In het triforium noteert men een zekere vermenging van 2 typen met op hetzelfde kapiteel maskers en dieren die de transversale bogen van het schip en de westelijke boog van de kruising dragen, vormen een andere geheel.  Het gaat om paren van kapitelen van het Korinthische type met maskers en gezichten, alsook tov elkaar gestelde leeuwen zoals in het schip van Anzy-le-Duc.


Kapitelen koor, apsis en transept

Atlanten

Atlanten

Atlanten

Arenden

Arenden

Gebladerte

Gebladerte

Gebladerte

Gebladerte

Tov elkaar gestelde leeuwen

Tov elkaar gestelde leeuwen

Tov elkaar gestelde leeuwen

Tov elkaar gestelde leeuwen

Tov elkaar gestelde leeuwen

Tov elkaar gestelde leeuwen

Tov elkaar gestelde leeuwen

Tov elkaar gestelde leeuwen

Tov elkaar gestelde leeuwen

Vogels

Versierde impost

Kapitelen schip

Personages en masker

Tov elkaar staande leeuwen

Tov elkaar staande leeuwen

Tov elkaar staande leeuwen

Tov elkaar staande leeuwen

Personages en maskers

Personages en maskers

Gebladerte

Gebladerte en bloemen

Gebladerte en bloemen

Gebladerte en bloemen

Gebladerte en bloemen

Gebladerte en bloemen

Hoofden en maskers

Hoofden en maskers

Tov elkaar staande leeuwen

Tov elkaar staande leeuwen

Luxuria

Luxuria

Tot de laatste constructiefase behoren 2 kapitelen met een verschillende stijl.  De ene de Gierigaard met verwarde haren geassocieerd met de 2 ondeugden aan de noordzijde van zuidoostelijke pijler van de kruising, en de andere Daniël in de leeuwenkuil aan de zuidwestelijke hoek van de zuidelijke transeptarm.  Zij kunnen toegeschreven worden aan één of meerdere beeldhouwers van het atelier van Donjon tussen 1120 en 1130 actief in de Bourbonnais en ontwerpers van het zuidelijke portaal van de priorij te Anzy-le-Duc.

Gierigaard

Gierigaard

Daniël in de leeuwenkuil

In de kerk Notre-Dame van Gourdon heeft men eveneens de zeldzame mogelijkheid om het originele beschilderde decor te zien, iets wat geregeld verloren ging en het beeldhouwwerk vervolledigde.  De bewaarde delen van de muurschilderingen van begin 12de eeuw die behoren tot een technische mengeling gecombineerd van een droge beschildering en fresco's zijn goed bewaard in het koor en de apsis.  In een dominerende houding bezet Christus in Majesteit samen met de 4 Evangelisten, de halfkoepel van de apsis.  Twee heilige bisschoppen bevinden zich in de ruimte, tussen de vensters onder de voeten van Christus terwijl 2 andere heiligen de blinde boogreeksen aan de zijden van de apsis bezetten.  Aan de basis van de wand uitstekend over de triomfboog vindt men Jonas en de walvis met daarboven rechts een onvolledige figuratie van Adam en Eva.  Het decor strekt zich uit over de insprong van de vensters met in het zuiden een duivelse figuur genaamd "Faunus". 


Christus in Majesteit met de 4 Evangelisten



Heilige bisschop

Heilige bisschop

In het koor vindt men verhalende scenes aan de zijwanden terug.  In het noorden zijn aan de binnenzijde van de blinde boogreeksen de Aankondiging en de Geboorte geschilderd.  In het zuiden de restanten van een scene dat Christus en 2 gevleugelde figuren inhoudt, één van hen was aangewezen als "Cleopas".  Het zou gaan om de voorstelling van de maaltijd met de Emmaüsgangers met de Redder (verloren gegaan) die het brood aan zijn gezellen verdeelt, die plotseling bewust zijn van zijn identiteit.  Aan iedere  zijde bovenaan figureren 2 groepen van 6 personages met aureool waarschijnlijk de apostelen, door Petrus geleid aan de noordzijde en allicht Paulus aan de andere zijde.  Zij zijn onderbroken door de medaillons bovenaan de vensters die de bustes van niet herkenbare heiligen inhouden.  Het merendeel van het beschilderde decor aan de zijden van het koorgewelf zijn verloren gegaan welke de Werken van de maand en de Dierenriem moesten weergeven.  Een centrale band samengesteld met motieven van geplooide doeken is aan de top gespaard gebleven met in het midden het mystieke Paaslam.



Aankondiging

Geboorte






Emmaüsgangers

Volgens de studie van Juliette Rollier-Hanselmann moet de cyclus van de bijzonder verzorgde beschilderingen gedateerd worden in de jaren 1120.  Het is interessant te weten dat op een decor met vroegere, valse toevoegingen geassocieerd kan zijn aan de inwijding en het eerste gebruik van het koor.  Andere beschilderingen uit de 12de eeuw zijn eveneens bewaard gebleven zoals op enkele colonnetten en kapitelen op het niveau van het triforium.  Op de binnenste zijde van de westelijke gevel behoren 2 voorstellingen van bisschoppen, om reden van hun vorm en mijter tot de laatste campagne gedateerd uit de 2de helft van de 12de eeuw. 

Achterzijde westelijke gevel




Zuidelijke absidiool



Bronnen.
- Christian Sapin in "Bourgogne romane"; Editions Faton; Dijon 2006.
- Guy Lobrichon in "Bourgogne romane"; Editions Stéphane Bachès; Lyon 2013.
- Raymond et A.M. Oursel in "Eglises romanes de l'Autunois et du Brionnais"; Imprimerie Protat frères; Macon 1956.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: