Eglise Saint-Vincent
te Mont-Saint-Vincent
Geschiedenis.
Op een 3-tal km ten zuidoosten van Gourdon vormt de heuvel van Mont-Saint-Vincent één van de hoogste punten van zuidelijk Bourgondië en biedt een breed vergezicht aan vanaf de Morvan tot en met de heuvels van de Maconnais en de Beaujolais.
De geschiedenis van deze site is heel onduidelijk voor het midden van de 10de eeuw wanneer het vermeld wordt in de documenten als een versterkte plaats of versterkte bourg "Sancti Vincenti Castello", gecontroleerd door de graven van Châlon. Om reden van zijn strategische positie werd de bourg uiteindelijk gewijzigd in een zetel van een baronie of hoofdplaats van één van de baljuwschappen van de graaf van Charolles vooraleer het een koninklijk bezit werd in de 17de eeuw.
Het is in 998 dat de graaf Hugues I van Châlon de "aecclesia" van Mont-Saint-Vincent schonk aan de cluniaanse priorij van Paray-le-Monial dat recentelijk gesticht was. Bij het begin van de 12de eeuw werd zij gewijzigd in een kleine priorij afhangend van Paray-le-Monial alhoewel de meest directe zekerheid overeenkomt met een verwijzing van 2 monikken die er in 1235 verbleven. Een archeologisch onderzoek heeft eveneens de mogelijke aanwezigheid in het zuiden bevestigd van een structuur uit een onzekere periode, van een klooster. In al de gevallen werd de plaats verlaten tussen 1434 en het begin van de 16de eeuw.
In 1773 werd het gewelf van het koor vernield en de pijlers van de kruising moesten tijdens deze periode versterkt worden om de stabiliteit van het gebouw te verzekeren.
Tijdens de Franse Revolutie werd de kerk geplunderd en de hoge centrale klokkentoren werd in 1794 door de gemeente afgebroken.
In 1913 werd de kerk geklasseerd als "Monument Historique" en gedurende de jaren 1990 gerestaureerd.
Beschrijving.
Het gebouw dat in 1913 geklasseerd werd als "Monument Historique" bestaat uit een schip met 4 traveeën met zijbeuken voorafgegaan van een vierkant, westelijk portiek, een kruising met een uitstekend transept, een rechte koortravee en aanvankelijk geflankeerd van 2 absidiolen, en door een brede apsis beëindigd. Naar een recente studie door J. Reiche kwam de noordelijke abdidiool overeen met het restant van een voorgaand kerkgebouw terwijl de rest in 3 fazen zou opgericht zijn in de loop van het 1ste kwart van de 12de eeuw. De grote boogreeksen en de zijbeuken zouden eerst opgericht zijn met vervolgens het transept. De overwelving van het schip en de toevoeging van het westelijk portiek zouden vervolgens opgericht zijn. Het gebouw onderging tal van wijzigingen. De steunberen, de vensters en het metselwerk van de twee eerste traveeën van de noordelijke zijbeuk werden in de 15de eeuw hernomen. Van de jaren 1770 behoren het onhandig cilinders metselwerk van de pijlers van de kruising, de stijve steunberen van de noordelijke transeptarm, de noordzijde van het koor en de apsis. De puntgevelmuren van het transept, de vensters en de binnenste wanden van de apsis alsook de sacristie in het zuidoosten behoren tot dezelfde periode. De klokkentoren bovenaan de kruising is in 1793 aangebracht. De steunberen van de zuidelijke zijbeuk werden recentelijk herdaan.
Ondanks latere wijzigingen is het originele aspect van de buitenzijde heel goed verzorgd. De archeologie heeft aangetoond dat de weinig uitstekende steunberen die aan de traveeën beantwoorden, de muren van de zijbeuken stutten zoals bij het bovenste niveau van het schip. Iedere travee is doorbroken van een breed, schuin afgewerkt rondboogvenster. De gebeeldhouwde kraagstenen met geometrische en soms menselijke motieven ondersteunen nog steeds de gootklossen. De transeptarmen zijn lager dan het schip. Van de noordelijke absidiool is geen enkel deel van het oorspronkelijke metselwerk aan de buitenzijde nog zichtbaar. Op de apsis bestaan er tussen de meest recente vensters en steunberen 4 nauwe platte banden vergelijkbaar met lisenen zoals op de apsis van Donzy-le-Perthuis. Er bestaat heel wat twijfel over het toebehoren van het metselwerk van het koor en de apsis tot deze fase of een andere.
In het westen verheft zich het portiek over 2 niveaus. De onderste verdieping overwelfd met graatgewelven is op zijn 3 zijden geopend door de overgang van de rondbogen met een dubbele cilinder gedragen door de pijlers met een eenvoudige impost. De treden zijn modern en werden toegevoegd na de opgravingen in 1990 die het niveau van de oorspronkelijke vloer voor het portaal aan het licht bracht. De interne gordelboog van het portiek verbergt het bovenste gedeelte van de booglijst van het westelijk portaal die tot de 1ste constructiefase behoort. Deze is ondersteund door 2 colonnetten met kapitelen versierd met tov elkaar staande leeuwen en door de gebeeldhouwde basissen ie sterk doen herinneren aan sommige elementen in het schip van Anzy-le-Duc. Ingesloten door de buitenste bogen toont het sterk aangetaste timpaan de Christus in Majesteit geflankeerd van 2 figuren met een aureool. De kraagstenen met atlanten dragen het niet versierde linteel. Deze elementen en het timpaan kunnen op het stilistisch plan verbonden zijn aan de lintelen en personages die de kraagstenen van het westelijk portaal van Charlieu alsook van Anzy-le-Duc. Een trapkoker in het zuidoosten tegen de gevel opgericht en waarvan de sporen nog steeds zichtbaar zijn, maakt het mogelijk om het bovenste gedeelte van het portiek te betreden. De binnenzijde is overdekt met een tongewelf terwijl een kleine vierkhoekige opening op het schip uitgeeft. De zijvensters zijn recent net zoals de westelijke steunberen. De liturgische functie van deze ruimte is onzeker maar zijn functionele rol namelijk de druk van het tongewelf van het schip in evenwicht houden, is vanzelfsprekend. De rest van de gevel is niet versierd.
Christus in Majesteit met 2 heiligen (Petrus en Paulus ?)
Tov elkaar gestelde leeuwen
Tov elkaar gestelde leeuwen
Atlanten
Atlanten
Aan de binnenzijde is het meest verbazend, het gebruik van dwarse tongewelven die het schip overwelven zoals bij Saint-Philibert van Tournus. Met een breedte van 4,50 meter rusten zij op de dikke diafragmabogen met een dubbele cilinder die zich verheffen op de hoge half ingebrachte zuilen van de grote boogreeksen van het schip. De pijlers van deze zijn kruisvormig met half ingebrachte zuilen aan de 3 zijden en eenvoudige steunpilasters naar de zijbeuken toe. De rondbogen en met een dubbele cilinder van de grote boogreeksen rusten op de kapitelen gelijkmatig gebeeldhouwd met brede, platte bladeren met gepunte uitersten aan de hoeken van het kapiteellichaam zoals in het schip van Gourdon. Zes van de 8 kapitelen van de hoge zuilen die op het schip uitgeven zijn echter zoals de kapitelen en de kraagstenen van het portaal, erg verwant met de ontwerpen van Anzy-le-Duc (uit dezelfde periode) en maken misschien deel uit van de activiteit te Mont-Saint-Vincent met één of meerdere beeldhouwers die tot deze werkplaats behoorden. Deze kapitelen vormen paren. In het westen en het oosten stellen zij palmetten voor die bevolkt zijn met vogels, maskers en tov elkaar gestelde leeuwen, met een Korintisch type.
schip
Graatgewelven schip met diafragmabogen
Travee schip
Tov elkaar gestelde leeuwen en maskers
Tov elkaar gestelde leeuwen en maskers
Tov elkaar gestelde leeuwen en maskers
vegetarisch
vegetarisch
Gezichten en maskers
Gezichten en maskers
De zijbeuken van het rechthoekige plan zijn overdekt met graatgewelven. Deze laatste zijn gescheiden door de gordelbogen op de steunpilasters van de grote rondbogen gezet. In het oosten geven de rondboogopeningen toegang tot de transeptarmen.
Op de kruising zijn de pijlers voor een groot deel verborgen door cilindervormige versterkingen in de 18de eeuw toegevoegd. Deze steunen waren aanvankelijk van het kruisvormige type met half ingebrachte zuilen op 2 zijden waarvan de bovenste uiteinden nog steeds zichtbaar zijn. Bovenaan verheffen zich de dubbele rondbogen van de kruising. Deze dragen een koepel op trompen waarvan het bovenste gedeelte in 1770 gereconstrueerd werd. Een merkwaardige verdubbeling van de bogen en de steunen resulteert in de verheffing van de westzijde van de kruising tegen de oostelijke pijlers van het schip gevolgd door de constructie van de meest oostelijke, dwarse gewelven van hetzelfde type van Anzy-le-Duc aan de westelijke zijde. De rest van het decor van de kruising onderscheidt zich door het gebruik van breed gebladerte aan de hoeken wat overtuigt van een onderhouden band met Gourdon.
Men kan zich afvragen of de kruising niet opgericht is tegen een voorgaande, oostelijke structuur zoals de onregelmatigheden in zijn plan suggereren. De buitenzijde van het metselwerk van het koor en de apsis laat deze elementen dateren van iets voor de 12de eeuw maar de toestand van de gerestaureerde binnenzijde in de 18de eeuw, verhindert om er totaal zeker van te zijn. De noordelijke absidiool is ouder en de 2 kapitelen van zijn halfkoepel dateren waarschijnlijk uit de 1ste helft van de 11de eeuw. De vreemde vorm van de noordelijke transeptarm lijkt de aanpassing van dit oude element van het schip uit de 12de eeuw te resulteren. De zuidelijke transeptarm is regelmatiger. Aanvankelijk openden zich absidiolen op de transeptarmen. Deze waren oorspronkelijk overwelfd door dwarse tongewelven.
Doordrongen van een mengeling van stijlen uit de Brionnais en Cluny schijnen Gourdon en Mont-Saint-Vincent nu aan te wijzen dat het meer aangewezen is om te spreken van architecturale en artistieke tendensen volgens een bredere, regionale context van het zuiden van Bourgondië. Al deze gebouwen waren ongeveer op hetzelfde moment opgericht en maakten deel uit van een regionale ontwikkeling met constante wisselwerkingen tussen de ateliers, individuen en kunstenaars en men mag zeker hun opdrachtgevers niet vergeten die zowel geestelijk als werelds waren.
Bronnen.
- Guy Lobrichon in Bourgogne romane; Editions Stéphane Bachès; Lyon 2013.
- Sapin C, Arnaud C et Berry W in "Bourgogne romane"; Dijon 2006.
- Raymond Oursel in "Les Eglises romanes de l'Autunois et du Brionnais, Cluny et sa région, Protat 1956.
Bijlagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten