Zoeken in deze blog

dinsdag 10 juli 2018

Eglise Saint-Gervais et Saint-Protais te Le Montet (Allier 03)

Eglise Saint-Gervais et Saint-Protais 
te Le Montet

Geschiedenis.
De heuvel van Montet was in de 11de eeuw de zuidelijkste grens van het domein van de heren van Bourbon die in deze periode hun bezittingen in het noordoosten uitbreidden rond Souvigny en Bourbon-l'Archambault.  Zij hadden deze uitloper van de heuvels van Combrailles bereikt vanwaar ze een volgende uitbreiding naar de Auvergne toe kon voorbereiden.  Zij hadden er hun geliefde verblijfplaats in die zin dat Archambault II als heer van Bourbon er in 1078 stierf en door zijn nakomelingen de naam van Archambault de Montet had gekregen.  Het is deze die de kerk van Montet stichtte en waarin hij begraven werd.  Zijn zoon Archambault II die in 1095 stierf, had zijn vaders stichting verder verrijkt en er een priorij gesticht onder het patronaat van Saint-Michel en die de naam Montet-aux-Moines had aangenomen.
De priorij van Montet-aux-Moines nam snel aan belang toe.  In 1095 verbleef paus Urbanus II er tijdens zijn beroemde reis naar de Auvergne en die het besluit nam van de eerste kruistocht.  Het is door een bull gedateerd te Montet op 13 september 1095, minstens 15 dagen voor het concilie, dat de Franse paus de tijdelijke macht van de priorij van Souvigny bevestigde waar hij de overbrenging van de resten van Saint-Mayeul ging inwijden.
Andere teksten van de middeleeuwen  bevestigen de uitstraling welke de priorij van Montet had.  Het is ook naar hier dat gedurende een jaar in 1152-1153 de abt van Vézelay, Pons de Montboissier, vluchtte nadat hij door een opstand van de burgers verjaagd was uit zijn abdij.  Montet werd zelfs gedurende een paar maanden het hoofdkwartier van zijn intriges om van de paus de priorij van Souvigny te verkrijgen.  Het is met deze gebeurtenissen dat men moet teruggaan van de aanhechting van Montet bij de verre abdij van Saint-Michel de Cuse in Piëmonte.  Pons de Montboissier behoorde tot een familie uit de Velay die de gunst mocht ontvangen de abdij van Cuse gesticht te hebben en waarvan zijn familie de begunstiger was.
Tijdens deze periode, in het midden van de 12de eeuw, werd de kerk waarvan we nu nog de overblijfselen zien, afgewerkt.  Hierbij moet men zich een gebouw voorstellen van de 3 nog bestaande traveeën van het schip, een 4de travee op de plaats van het nu moderne koor, vervolgens een uitstekend transept voorzien van een absidiool aan elke arm en tenslotte een diep koor beëindigd door een rondgang van 7 zuilen met daarrond een uitgestrekt deambulatorium met 5 kranskapellen.  Dit verspreid plan met 5 kranskapellen tijdens de Romaanse periode voor belangrijke gebouwen, was dit van de Romaanse kerk te Souvigny zoals de overblijfselen aanduiden die men heeft teruggevonden in het midden, met de toevoegingen van de 15de eeuw.
De nauwe verwantschap tussen beide constructies blijkt uit hun ongeveer dezelfde samenstelling die te Montet wel iets meer gedrongen was.  Toen de uiterste muur van het transept nog overeind stond in 1892 was deze in zijn binnenste gedeelte voorzien van 2 rondbogen omkaderend een mijterboog met daarboven 2 verwante vensters.  Het is een gemeenschappelijke samenstelling die men in alle grote Romaanse kerken kan bemerken in het diocees van Clermont, meer bepaald in het zuiden van de Bourbonnais zoals te Chantelle en te Ebreuil en welk men te Souvigny gemakkelijk kan reconstrueren ondanks de gedane veranderingen aldaar in het transept toen men de doodskapel aanlegde voor Louis II de Bourbon.  Eveneens zoals te Souvigny waren de absidiolen te Montet gestut door zuilen als steunbeer en op middenhoogte versierd met een band van staafvormige kanteelversiering.
In de 14de eeuw zette het verval zich in toen de hertogen van Bourbon de kerk veranderden in een versterkte vesting.  De kerk werd een verdedigingspost tijdens de Honderdjarige Oorlog tegen de troepen van de Zwarte Prins die vanuit de Marche en de Limagne kwamen.  Deze grenspositie waaraan Montet was veroordeeld, zette zich verder door in perioden van troebelen zoals bij de Ligue du Bien public of de Praquerie.  Het gebouw werd aldus versterkt op een ongekend tijdstip maar dit moet laat geweest zijn, ergens in de loop van de 15de eeuw en moet teruggaan naar de periode van de oorlog du Bien public als men zich baseert op de gebleven constructie aan de noordelijke steunmuur met de accoladebogen van de machicoulis.  Deze versterkingen vormden een rondgang op de zijbeuken met bijkomende verheffingen aan de steunmuren.
Een eeuw later werd in 1567 de kerk in brand gestoken door de protestantse troepen die na hun succes in de vallei van Cognat terug naar de Berry trokken en al de versterkte plaatsen in de heuvels van Combrailles vernielden.  Het kooreinde en de gevel hadden hieronder het meeste te lijden die men trachtte te herstellen.  Een nieuw verblijf voor de prior werd opgericht tegen de beschadigde gevel.  De restauratiewerken in de 17de en 18de eeuw waren onvoldoende zodat het kooreinde tot een ruïne was vervallen, de gewelven van het schip waren ingestort en het hoge dak dat tegen de steunmuren drukte, bedreigde van wat nog recht stond.  In 1865 besliste men om een apsis en 2 absidiolen op te richten die we vandaag nog zien en het gebouw werd in 1889 geklasseerd.  De architect, Darcy, besliste om de gewelven in lichte materialen te reconstrueren, zoals ze aanvankelijk moesten geweest zijn.  Hij herschikte de gevel en zette alles terug op zijn plaats zoals met de sluitstenen van het oude portaal.  In 1903 verhief men aan de zuidelijke hoek van de gevel een grote klokkentoren met materialen die afkomstig waren van het grote Romaanse koor.




Beschrijving.
Binnenzijde.
De 3 bewaarde traveeën van de Romaanse kerk die niet in één enkel ontwerp werden gebouwd zoals de hernemingen in de steunmuren van de zijbeuken getuigen, stellen zich voor volgens de gebruikelijke samenhang van de kerken in de regio van de Bourbonnais, in de 2de helft van de 12de eeuw.  Deze zijn met een schip zonder directe verlichting, vierkante pijlers aanpalend met halve zuilen waarbij de halve zuilen van het schip zijn vastgezet op dunne steunmuren en grote gebroken boogreeksen.  Het schip was waarschijnlijk aanvankelijk overdekt met een gebroken tongewelf zoals bij alle naburige kerken zoals te Murat, Tronget en Verneuil.  De zijbeuken waren overdekt met kruisgewelven.  Deze zijn in de 15de eeuw vervangen door ribgewelven, behalve voor de westelijke traveeën, met versneden gewelfsleutels en die door de sluitversiering met gebladerte worden gedragen.  Deze werden aan de hoeken vastgezet.
Wat dit schip zo apart maakt, is de toegedragen zorg voor de constructie met het mooie metselverband, de elegantie van de details zoals de colonnetten die zich aan de uitsprong van de vensters in de zijbeuken verheffen en voorzien zijn van lijstwerk die deze vensters nog beter doen uitkomen.  Het profiel aan de basissen is volledig met 2 voetringen die naar boven gaan vanop de sokkel die geregeld met parels versierd zijn en plinten versierd met bezanten.  Tenslotte de rijkdom aan kapitelen.  Deze kapitelen behoren toe aan de campagnes van de 2de helft van de 12de eeuw die men in de voornaamste kerken in de vallei van de Allier terugvindt, in een zone van een 30-tal km rondom Souvigny.  Deze campagnes kenmerken zich in de constructie en de versiering met een invloed van de Bourgondische kunst met de gegroefde pilasters, met grote gebroken bogen, met palmetten....   Het is een kunst die men terugvindt te Saint-Pierre en Saint-Marc te Souvigny alsook in de abdijkerk van Saint-Menoux.  In de afhankelijkheden van deze 2 abdijen vinden wij ze terug bij gedeeltelijke hernemingen van hun gebouwen of toevoegingen van ingangsportalen.  Ongeveer in alle gebouwen waar deze verschijnen, komen ze voor in de bull van 1164 dat de bezittingen van Souvigny of in de schenkingen gedaan aan Saint-Menoux in het midden van de 12de eeuw bevestigd.  Dit betreft dus een heel late kunst.
Bij de gebouwen die afhingen van Motet dat één van de 3 grootste abdijen in de Bourbonnais was, werden deze formules eveneens overgenomen zoals bij kleinere kerken als Autry-Issard als buur van Souvigny.  De constructie verraadt zijn grenspositie.  Opgericht op de heuvels van Combrailles, op de grens van het Frankrijk in het noorden en het Massif Centrale, is zij het uiterste punt in het zuiden met eveneens de uitbreiding van de kunst van Souvigny op het einde van de 12de eeuw.
Deze kapitelen stellen ongeveer in al de kerken deze exemplaren voor en behoren tot 4 hoofdtypes die men eveneens te Montet bemerkt.
1) De kapitelen direct afgeleid van het Korinthische type met een ruwe structuur, met goed te onderscheiden knoppen aan de hoeken en die zich geregeld beëindigen met stengels of zich vermengen met gezichten en maskers.  Op al deze kapitelen heeft de rozet van het Korinthische kapiteel plaats gemaakt voor een centrale kraagsteen.  Andere kraagstenen staan boven de hoekknoppen en deze herinnering aan het antieke dekstuk is gedomineerd door een cilindervormig lijstwerk dat zich in het gebladerte oplost.  Het is een type dat door zijn vormen een latere periode aankondigt.
2) Eenvoudigere kapitelen met kapiteellichamen bezet met identieke elementen afgewisseld met laurierbladeren of afgeplat vlechtwerk.
3) Kapitelen met smalle personages tegen het kapiteellichaam geplaatst met één in het midden van iedere zijde en één op iedere hoek met karikaturale figuren zonder reliëf en omkaderd met slingers van onverzorgde baarden.  Dit type dat minder frequent voortkomt, is deze van het gekende kapiteel van de Muntslagers van Souvigny.  Men bemerkt hier een invloed van de ateliers uit de Auvergne.
4) De meest elegante kapitelen bieden kapiteellichamen versierd met rankenversiering met 2 gekromde takjes en waarop zich gebladerte met rankenversiering toevoegt.  Zij ontplooien zich symmetrisch volgens 2 onveranderde samenstellingen waarbij het eerste met lijnen in tov elkaar gestelde S-vormen, het tweede dat van een centraal motief vertrekt met maskers of dierenkoppen, om zich te ontplooien langs de binnenste hoeken van het kapiteellichaam.
Men verwijst al deze kapitelen gewoonlijk naar het Bourgondische type daar zij bijna altijd gebouwen versieren die zijn opgericht onder deze invloed.  Het zou juister zijn om hen het etiket te geven van kapitelen van het atelier van Souvigny.  Eigenlijk komt men in Bourgondië deze symmetrie van decor niet tegen zonder verzwakking.  De Bourgondische rankenversiering zoals deze ook van het Île-de-France verrijken zich met parels, ed... Als men een invloed wil opzoeken, moet men zich naar het westen en het zuidwesten wenden waar men kapitelen met gevormde rankenversiering vindt met 2 tegen elkaar gezette takken vormend zwakke en symmetrische kronkelversiering volgens de as van het kapiteellichaam.  Deze gelijkenis verduidelijkt zich in sommige kapitelen in de Bourbonnais zoals te Saint-Menoux waar vogels of dieren opgaan in deze rankenversiering.  Als we de westelijke randen van de regio van de Bourbonnais vanaf de Berry tot en met de Marche onderzoeken, vinden we andere voorbeelden van dit type terug zoals bij het portaal van de kerk van Chezal-Benoit waar een kapiteel vergelijkbaar is met deze van Saint-Menoux of van Le Montet.  Men vindt verdere gelijkenissen terug met enkele kapitelen van Saint-Aignan in de Loir-et-Cher.  Aan het portaal van de kleine kerk van Saint-Myon, in het zuidwesten van de Bourbonnais, aan de grens met de Auvergne en de Marche vinden we een verlengde uiting terug van de kunst van Souvigny met de geribde pijlers en kapitelen met rankenversiering.  De auteur van deze kapitelen schijnt zijn school van herkomst te willen uitwerken door in de boogringen van het portaal zonder timpaan, de kleine kopieën van vervormde en verminderde beelden van figuren als deugden en ondeugden van de portalen van zuidwest Frankrijk te verlengen. 
Het schijnt waarheid te zijn dat de ploeg van constructeurs komende van de Bourgogne rond 1150-1160, om de meest belangrijke priorijen van Cluny, Souvigny en hun afhankelijkheden te verfraaien, zich verdubbelde met groepen van beeldhouwers die gevormd waren aan de school van de Auvergne voor de kapitelen en de zuidwestelijke school voor de kapitelen met rankenversiering, als voor het versieren met vlechtwerk.  Men moet er eveneens aan toevoegen dat deze ontwerpen niet in serie werden aangemaakt en naar de betreffende gebouwen werd gezonden daar deze steeds in dezelfde steen als het gebouw werden aangemaakt.

Buitenzijde.
Het portaal dat werd gerestaureerd in de 19de eeuw, opent zich onder een archivolt in rondboog met een decor van eivormige versiering dat onderlijnd wordt door een rij van parels, welk aan iedere zijde terugvalt op een kapiteel met rankenversiering.  Deze bekroont een voetmuur die eveneens overvloedig versierd werd met links vervlochten draden en rechts met een brede meanderversiering.  De binnenste booggordingen rusten op bijna volledig herdane colonnetten maar waarbij de versiering overvloedig is met kabelmotief, bloempjes, ineengevlochten lintvormige versiering met parels.  Deze bootsen met een grote kracht het aspect na wat het oorspronkelijke ontwerp kon geweest zijn.  Nog meer dan het Bourgondische schijnen zich hier enkele tradities van versiering van het Romaanse Italië te manifesteren temeer door de afhankelijkheid van de priorij van een abdij uit Piëmont zou dit een voldoende uitleg zijn.
















Aan de buitenzijde is er niets interessants meer te vermelden zij het dan het defensieve metselverband die de noordelijke gootmuur bekroont die een rondgang inhield met machicoulis gedragen door kraagstenen.  Eveneens zijn kleine kanongaten doorbroken in het metselwerk.



Bronnen.

- Pierre Pradel in Congrès Archéologique de France dans l'Allier 1939.

- Jean Dupont in Nivernais - Bourbonnais roman in Editions Zodiaque; la Nuit des Temps 45; Abbaye Sainte-Marie-de-la-Pierre-qui-vire 1976.

Bijlagen.

Geen opmerkingen: